koelen, bedaarden man weerstreefde. Karel II was eindelijk gestorven en opgevolgd door zijn broeder Jakob II, die als Koning het ideaal zocht te verwezendlijken, dat hij als vermoedelijk erfgenaam reeds had nagestreefd; een ideaal, dat het gantsche geslacht der Stuarts aankleefd en dat het vonnis verklaarde dat over het gantsche geslacht was uitgesproken. Jakob II was dommer dan zijn broeder, maar was krachtiger. Met een vasten wil toog hij aan den arbeid: de vestiging van een alleenheerschappij in Engeland, de vernietiging van het Protestantisme, dat hij als hinderpaal voor zijn gezach overwinnen moest.
Zoo lang bij de vrijheden der onderdanen alleen aanrandde, behield hij nog eene talrijke partij in de vurige aanhangers van de Kerk van Engeland, voor wie het goddelijk recht der Koningen een leerstelsel was, even onwrikbaar als dat van het bestaan der Heilige Drieëenheid. Welke wetten hij ook met voeten trad, de Bisschoppen predikten het onchristelijke van een opstand tegen den gezalfde Gods, terwijl de liberalen dier eeuw - de beschaafdsten en ontwikkelsten der natie, Whigs genoemd - zoodanig waren getuchtigd en verslagen, dat hunne stem slechts fluisterend werd vernomen. Maar Jakob ging verder en tastte de heilige Kerk van Engeland aan, en dezelfde Bisschoppen, die slechts een lijdelijk verzet hadden gepredikt, predikten wel niet den opstand, maar spoorden er toch toe aan. Allen wendden zich naar Willem van Oranje, die de uitgewekenen van alle kleur en allen stand te zijnent in den Haag ontving, die zwijgen bleef, maar tevens in het ronde bleef zien met zijn arendsblik, die koel bleef bij den hartstocht rondom zich, en, hoe ook gedrongen tot den aanval, zijne ure bleef afwachten. Die ure sloeg. Zelfs toen zij nog niet had geslagen, had hij alles voorbereid, ten einde gereed te zijn op den juisten oogenblik. En welke hinderpalen had hij daarbij te overwinnen! De tocht vereischte schatten, die hij niet bezat, maar die hij verkreeg; vorderde troepen, die aangeworven moesten worden, onder de oogen van de Fransche en Engelsche Gezanten, die met Lynxoogen de minste zijner bewegingen bespiedden, moesten aangeworven worden met medeweten van de Staten Generaal, waaronder slechts weinige zwijgenden zich bevonden. En toen de troepen allen gereed waren en de vloot van vijfhonderd zielen zeilreê lag, toen kon het Kabinet van Versailles en St. James eerst volledig worden ingelicht aangaande het doel van den tocht. Een Engelsch admiraal, een uitgewekene, moest gebied voeren over de vloot der Staten; het behoorde te geschieden om Engeland alle denkbeeld te ontnemen van een verovering, en de hoovaardij der natie niet te kwetsen, maar het moest den toen niet minder trotschen Nederlander beleedigen, om het kruis van St. George van de masten zijner vloot te zien wapperen in de plaats van de Statenvlag. Het gelukte hem nochtans, en de roemrijke Evertsen verklaarde zich bereid de bevelen te ontvangen van de schier onbekende Sir Herbert.
Verrukkelijk schouwspel, bij welks herrinnering de borst van iederen Nederlander nog zwelt en gloeit, toen het mastenwoud, zoo dicht als nog geen zee had gedragen, zich voordeed aan de haven van Hellevoetsluis, toen de stijger kraakte onder het getrappel der ingescheept wordende paarden, de lucht weergalmde van het hoezee, de hooge overheid der Republiek zich schaarde om den bleeken, van den pokken geschonden, den kuchenden, maar scherp geteekenden, maar met adelaarsoog begiftigden man, die hun hartroerend en onder tranen uitgesproken vaarwel, kalm en schijnbaar onbewogen aanhoorde, maar dit toch warm beandwoordde met een kernig woord van dank en een vaste belofte om getrouw te blijven aan zijn verleden.
Het is schoon en aanschouwelijk geschetst, welke tegenspoeden die reusachtige vloot nog ondervinden moest voor zij het anker liet vallen; hoe ieder na den storm, die de schepen verstrooide, wanhoopte aan het welslagen, en Willem Hendrik van Oranje de eenige was, die dezelfde zich vertoonde als bij het afscheid of liever opgeruimder, vriendelijker, hartelijker en moediger nog dan toen; hoe hij uit den tegenspoed de stoffe putte voor den volgenden voorspoed, uit de schijnbare nederlaag de zegepraal voorbereidde, en de Hollandsche nieuwsbladen deed opvullen met overdreven verslagen van het werkelijk gebeurde, zoo dat Koning Jakob, die een oogenblik had gesidderd, de zorg verzette en van eene veiligheid droomde die niet bestond: hoe hij scheep gegaan midden in den winter, de zee tusschen Dover en Calais als bedekte met zijne vloot, thands wel tot zeven honderd zeilen aangegroeid; hoe hij de toegevloeide en wachtende toeschouwers op Albions kust het hart met blijde hoop vervulde, bij het salueeren met zijne kartouwen en het spelen van zijne vrolijke, in de verte schetterende, krijgsmuziek!
Onder gindsche toeschouwers zijn oude bekenden en deze zijn niet het achterlijkst in het betoonen hunner vreugde. Ginds staat een man van even veertig jaren, gekleed als de landlieden dier dagen en naast hem een dienaar, die oogenschijnlijk even veel jaren telt. Het is Sir Charles van Bloomfieldhouse met John Dirkens, en de jonkman, die achter hen staat en zich op de teenen heft om mede te zien wat de menigte om hem heen zoo zeer boeit, is Henry, de oudste zoon des eersten, een beeldschoone knaap zoo als menige deerne, achter hem en ter zijde, in zich zelve of tot hare gebure fluisterend zegt. De oude Sir Henry, weduwenaar sinds een tweetal jaren, was niet te oud om mede te trekken naar het Zuiden, maar de herinnering aan den Koning-martelaar was nog te levendig, en zijn geloof aan het goddelijke van het Koningschap te sterk, om den overweldiger, zoo als hij den Prins van Oranje reeds noemde, te gaan helpen.
Zijn zoon dacht echter geheel anders. Hij had alleen de herinnering van Karel II en diens hof; hij had deelgenomen aan de wenschen der verdachte Whigpartij en had met de naburen van den omtrek