Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw
(1976)–Harry Schillings– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||
I
| |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
Amateurgezelschappen in RoermondBij de beschouwing van het amateurtoneelleven in Nederlands-Limburg in de 19e eeuw valt als eerste bijzonderheid op, dat het eerste gezelschap, dat zich met de beoefening van de toneelkunst bezighield, in Roermond ontstond, namelijk de ‘Société Dramatique litéraire de Ruremonde’, een naam, die al spoedig werd vereenvoudigd tot ‘Société Dramatique’, of in het Nederlands ‘Dramatisch Gezelschap’, en in de volksmond: ‘Den Dramatiek’. Over de vroegste geschiedenis van dit gezelschap is zeer weinig bekend, omdat het archief verloren gegaan is. Volgens mondelinge overlevering is het tot stand gekomen omstreeks 1835 op initiatief van August Rossié, regent van het Koninklijk College en hoogleraar in de rhetorica te Roermond. Rossié was een in Duitsland geboren Jezuïet en voormalig pastoor van Wassenberg; hij was liberaal gezind en een bewonderaar van koning Willem I. Zijn redevoering, in augustus 1826 gehouden bij de prijsuitreiking van het vrijzinnig-katholiek college verwekte - zelfs landelijk - veel opzien, omdat zij als al te liberaal beschouwd werdGa naar eind1. De tegenstelling liberalen-clericalen, die gedurende de gehele 19e eeuw het openbare leven, de politiek, het onderwijs, de pers en zelfs het theater beheerste, vond haar hoogtepunt en spitste zich vooral toe op onderwijsgebied en met name op de vraag, wie beter onderwijs gaf en welk onderwijs de voorkeur verdiende: kloosterlijke en kerkelijke scholen dan wel wereldlijke scholen, of kort samengevat: bijzonder of openbaar onderwijs. Deze tegenstelling speelde ook een rol in de ontwikkeling van het toneelleven, omdat de invloed van het liberalisme in Roermond in de 19e eeuw toenam en het juist de liberalen waren, die er op uit waren de beoefening van de toneelkunst te bevorderen. Dat liberalisme was ten dele een overblijfsel - of, zo men wil, een verworvenheid - uit de Franse tijd, die voor Roermond, evenals voor Maastricht en de overige delen van Limburg, twintig jaren geduurd had, en ook uit de periode van het Verenigd Koninkrijk (1815-1839) toen de beide Limburgen één provincie | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
vormden en de Franse invloeden zich in sterke mate deden gelden, ook op de beoefening van de toneelkunst, gelijk ondermeer blijkt uit de omstandigheid, dat Franse stukken een belangrijk deel van het repertoire gingen vormen. Roermond was in die dagen, evenals Maastricht, op het zuiden gericht. De Roermondenaar van de vorige eeuw voelde zich beter thuis in Brussel, Luik, Leuven (waarmee hij regelmatig connecties onderhield) en ook in de steden van het Rijnland (tot Frankfurt toe, waar de Bondsdag zetelde) dan in de steden van het verre Holland. Frans was er de voertaal van de gegoede bourgeoisie. Tot diep in de 19e eeuw werden omwille van de uitspraak van de modetaal zonen en dochters uit beter gesitueerde kringen voor hun opvoeding naar Belgische kostscholen gezonden. Liberale kranten - sedert 1827 ook de Maastrichtse La Gazette du Duché de Limbourg en L'Eclaireur Politique - werden gretig gelezen. Het zijn ongetwijfeld de gegoede burgers geweest, die samen met de immigranten uit het noordenGa naar eind2 de toneelzalen bevolkt hebben bij de talrijke voorstellingen, die in de Franse taal gegeven werden. Het ontwikkelingspeil van de katholieke massa namelijk was in het midden van de vorige eeuw nog zeer gering. Een groot percentage van de bevolking kon lezen noch schrijven en de ouders waren al gelukkig, als hun kinderen de lees- en schrijfkunst machtig waren. In het licht van de groeiende invloed van het liberalisme op de gegoede burgerij moet ook de oprichting gezien worden van het hiervoor vermelde ‘Dramatische Gezelschap’. De activiteiten van dit Gezelschap bleven noch onopgemerkt noch onbestreden. De liberale couranten De Roermondenaar (1855) en De Volksvriend (1859) steunden de bemoeienissen van de ‘Société Dramatique’ krachtig; van clericale zijde werd tegen deze als verderfelijk beschouwde liefhebberij heftig geageerd. De strijd tussen de liberalen en hun tegenstanders, die zich over het gehele terrein van het openbare en culturele leven uitstrekte, liep veelal uit in een ordinaire ruzie en werd vooral gestreden in de pers: aanvankelijk tussen De Roermondenaar (op 3 januari 1858 zelfs door Mgr. Paredis verboden door katholieken gelezen te worden), en zijn opvolger De Volksvriend en de door Mgr. Paredis opgerichte Maas- en Roerbode (1856). Aangezien de ‘Société Dramatique’, die vele liberalen als lid kende - ondermeer de uitgever van De Volksvriend Jos Raemaekers - uitbundig door deze krant werd geprotégeerd, werd ook het theater te Roermond bij de tegenstelling liberalen-clericalen betrokken. De Société zou zich, mede door haar anti-clericale spotliedjes als een broeinest van liberalisme ontpoppenGa naar eind3. | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
‘La Société Dramatique littéraire de Roermonde’ heeft vrijwel de negentiende eeuw door het toneelleven in Roermond bepaald. De vereniging - die normaal tien à twaalf voorstellingen per jaar verzorgde - was in latere dagen van de eeuw bij de gehele bevolking zeer geliefd. Zij volgde het gebruikelijke repertoire van die tijd. Overwegend werden er stukken in het Frans en het Duits gespeeld. De stukken in het Nederlands werden vooral voor de toegift bewaard. Kennismaking met de Maastrichtse toneelactiviteiten leidde er toe, dat er na 1864 steeds meer stukken in het Roermondse dialect werden opgevoerd. De opvoeringen in de jaren 1835-1860 vonden plaats in ‘de zaal van den heer L. van Weustenraad op de Zwamakersstraat’, later in de zaal Andriessens (Markt), de bovenzaal van de Groote Societeit (Munsterplein), de zaal van de Kon. Harmonie (Hamstraat). Gerepeteerd werd er meestal ‘in den Caveau’ (Voogdijstraat). Aangezien het in die dagen gebruikelijk was, dat er noch op programma's, noch in verslagen van kranten de namen van medespelenden werden vermeld, is er weinig bekend over de eerste leden en mede-oprichters van de ‘Société Dramatique’. Naast August Rossié (1774-1846) waren de eerste leden de latere Roermondse Stadsarchivaris J.B. Sivré (1818-1889), Jos Ramaekers, J. Timmermans en M. Bertrams; het bekendst gebleven lid was Emile A.H. Seipgens (1827-1896), de auteur van ‘Schinderhannes’. Laatstgenoemde heeft in zijn novelle ‘De Komedianten’ een schets gegeven van de sfeer, die bij de ‘Société Dramatique’ heerste: ‘Daar’ - aldus Seipgens - ‘kwam alles samen wat jong en levenslustig was en begaafd met eenig talent voor muziek, toneelkunst of ook voor schilder- en teekenkunst, kortom al wie kon medewerken tot het dubbele doel: toneelspel en gezellig onderling verkeer. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
Daar kwam het beschaafde, het lezend, het denkend publiek van die dagen bijeen, allen die iets wilden, iets trachtten, naar iets streefden, en er behoefte aan hadden's avonds, na gedane arbeid een gezelligen kring te vinden, waar men elkander den indruk van 't gelezen boek of de opwellende gedachten en invallen van 't eigen gemoed kon meedeelen tusschen een lied van Béranger en een geestig vertelde grap, bij een eenvoudig doch heerlijk glas oud bier’Ga naar eind4. De oudste activiteiten van het ‘Dramatisch Gezelschap’, die we met name kennen, troffen we aan in het blad Roermonds Marktprijzen en Berigten van 1845. Aangezien dit het enige toen te Roermond verschijnend persmedium was, werd via een advertentie in dit blad den volke kond gedaan: ‘het Gezelschap zal op aanstaande Zondag, den 30 Maart 1845, de eer hebben, van bij den heer L. van Weustenraad op de Zwamakersstraat, de drie hierna volgende stukken ten tooneele te voeren, te weten,
Blijkens een aankondiging van 12 september 1847 werkte het Gezelschap mee aan de opluistering van ‘un concert vocal et instrumental, qui sera précédé de Thomas L'Egyptien. Vaudeville en 1 acte.’ Vanaf deze tijd verschenen overigens alle aankondigingen in de krant in het Frans. Contacten met België blijken ondermeer uit het deelnemen aan een toneelwedstrijd in 1853 te Leuven. In dat jaar verleende de gemeenteraad van Roermond aan het Gezelschap een subsidie van f 50,- om het in staat te stellen aan het concours te Leuven deel te nemen ‘ter aanmoediging (aldus B & W) van dit letterkundig gezelschap, dat dient tot luister dezer stad.’ Blijkens de reeds eerder genoemde Berigten behaalde het Gezelschap de tweede prijs, want het gaf op 23 oktober 1854 een voorstelling ‘à la salle du Sieur van Weustenraadt à l'occasion de l'anniversaire du grand concours dramatique de Louvain, où la Société remporta le Deuxième prix.’ Of het dezelfde stukken zijn, die bij de wedstrijd werden opgevoerd is ons niet bekend. Wèl zijn de op 23 oktober 1854 vertoonde werken karakteristiek voor het repertoire van die tijd. Opgevoerd werden namelijk: ‘Michel et Christine’, Comédie-vaudeville in één acte, van Scribe en Dupin en ‘Wie weet, waarvoor het goed is’ - Kluchtspel in één bedrijf | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
van A. von Kotzebue. Scribe en Von Kotzebue waren inderdaad de twee auteurs, die voor een belangrijk deel het repertoire van de 19e eeuw bepaalden. E. Scribe (1791-1861) was de populaire schrijver van de Franse vaudeville. Hij maakte, wat wij nu plegen te noemen, ‘la pièce bien faite.’ Hij was een toneelgoochelaar, die met allerlei dramatische toverkunsten zijn toeschouwers amuseerde. Hij had geest, was ondeugend en had een aardige kijk op mensen en hun zwakheden. Hij maakte prettig en handig amusementswerk, dat tot in onze dagen wordt gespeeld. In zijn tijd was hij zeer populair en werd au serieux genomen blijkens het bewonderende artikel, dat Potgieter in De Gids aan hem wijdde. Overigens bood het werk van Scribe aan de burger, die liberaal dacht, de gelegenheid zich af te zetten tegen al te grote kerkelijke aanhankelijkheid en te degelijke burgerlijke opvattingen, en die gelegenheid greep men in Roermond dankbaar aan. A. von Kotzebue (1761-1819) was in zijn tijd wel de meest populaire toneelschrijver in heel Europa, zelfs in Frankrijk nog populairder dan E. Scribe. Hij schreef meer dan 200 toneelstukken: romantische treurspelen, ridderdrama's, historische drama's, politieke en satyrische blijspelen en vele kluchten. Vooral deze laatste kwamen veelvuldig voor op het repertoire van de gezelschappen. Hij was een publieksschrijver: hij bezat de gave precies aan te voelen, wat het publiek wenste; hij was een handige toepasser van de lach en de traan en leverancier voor veelgevraagde-toneel-waar. In dit verband moet geconstateerd worden, dat uit repertoirekeuze, de wijze en vorm van opvoering, alsmede uit de sfeer van de voorstellingen blijkt, dat het ‘theatre-spectacle’ van die dagen overwegend een sociale functie vervulde, in die zin, dat het gericht was op gezellige tijdspassering - als vrijwel enige bron van vermaak en recreatie - en dat artisticiteit en kunstuiting geheel en al op de achtergrond stonden. De Roermondenaar, die zaterdag 15 december 1855 voor het eerst verscheen en in September 1859 werd opgevolgd door De Volksvriend, Weekblad van Roermond, gaf een nauwkeurige opsomming van de theateractiviteiten te Roermond in de tweede helft der 19e eeuwGa naar eind5. De activiteiten van ‘La Société Dramatique’ speelden zich overwegend af rond de traditionele stedelijke festiviteiten, jubilea, carnaval, kermis, of als omlijsting van de concertuitvoeringen van ‘la Société Royale d'Harmonie’, ‘la Société Liederkranz de Ruremonde’, ‘la Société de Chant Guillaume Tell’ of vanwege bijzondere doeleinden: jaarlijks ten bate van de algemene armen, leniging van de noodlijdenden van de watersnood (b.v. 24 februari 1861), ramp in Nederlands-Indië (23 September 1883), etc. Ook vinden we opvoeringen vermeld, gegeven buiten Roermond, o.a. | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
te Leuven (1853), Sittard (1856), Venlo (1858), Brussel (1871) en Maastricht (1872, 1883). Het navolgende overzicht geeft een beeld van de activiteiten en de samenstelling van het repertoire in het seizoen 1855-'56, waaruit blijkt, dat het nog al Frans was, wat de klok sloeg. Zo werden in de periode van december 1855 tot juli 1856 vijf toneelavonden verzorgd door en ten bate van het Gezelschap zelf:
In de volgende jaren werden werken van gelijke aard opgevoerd, waarbij telkens ook weer de naam van E. Scribe opdook. Zo werd op 23 november 1857 opgevoerd ‘Jeanne Mathieu ou Etre armée pour soi-même’, comédie-vaudeville van E. Scribe en op 27 januari 1861 ‘Estelle ou le Père et la fille’ van dezelfde schrijver. In De Volksvriend van zaterdag 1 december 1860 treffen we de eerste recensie aan in de historie van het Roermondse theater. Het betreft hier de voorstelling van 27 november 1860 ‘Le vieux géneral’, comédie-vaudeville in twee acten van Desverges en Warin en als toegift de comédie-vaudeville in één acte ‘La soeur de Jocuisse’ van Verver en Duvert. Uit deze recensie blijkt, dat de vrouwenrollen in deze tijd ook te Roermond door mannen werden vertolkt. De recensent schreef ondermeer: ‘De rol der gouvemante des generaals werd op eene wijze om te misleiden volbragt, zoo voor wat het goed uitgezochte costuum betrof, als door de passant aangenomen vrouwelijke houding des spelers, die degelijk aantoonde hoe eene oude huishoudster van lieverlede een hoogen toon aanslaat en dikwerf een vrij beduidende invloed uitoefent. Eveneens heeft de behaaglijke Sophie in de volbrenging harer rol voortreffelijk voldaan en bewees de heer J.R. andermaal, dat hij de jonge dames volmaakt weet na te bootsen....’. ‘De Société dramatico-littéraire’, aldus wederom Seipgens in zijn reeds eerder geciteerde Komedianten, ‘had niet de eer en 't genoegen jonge | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
dames onder hare leden te tellen. Eene enkele maal, als de kas goed voorzien was, veroorloofde men zich de weelde voor de voorstelling eene actrice uit Luik te engageeren en 't was ook wel eens gebeurd, dat de ‘Erste Liebhaberin’ van een doorreizend duitsch gezelschap als gast was opgetreden. Maar in den regel werden de vrouwenrollen door de jongste leden van het gezelschap vervuld. Het dient gezegd te worden, dat sommigen zich zóó goed van die taak kweten, dat menig commisvoyageur, wien 't gelukken mocht een voorstelling bij te wonen, den halven nacht droomde van de mooie meid, die hij op de planken gezien had...Ga naar eind4. De recensent van De Volksvriend besloot zijn overigens zeer lovende recensie met een aanmerking over de kleding van de generaal: ‘Wij hebben echter met velen opgemerkt, dat de generaal, in stede van een klein ordelint, zoo men een Graaf van het keizerrijk moest voorstellen, op het tooneel een voor het publiek meer zigtbaar kruis had dienen te dragen, want in zekere positiën maakt het ridderkruis een onafscheidbaar deel uit van eene behoorlijke kleding; al moge de kleermaker soms laghen als hij de knoopsgaten stikt...’. Vanaf 1865 ging het toneel in het dialect het repertoire van het ‘Dramatisch Gezelschap’ sieren. Emile Seipgens, zelf werkend lid van het Gezelschap, schreef in 1864 een Opera Bouffe in twee akten: ‘Schinderhannes’. Hoogstwaarschijnlijk heeft het regelmatig contact met de Maastrichtse dialectschrijvers en de in Maastricht met succes gevolgde procedure op bekende operamelodiëen komische opera's te schrijven, hem geinspireerd. In hoeverre Seipgens kennis heeft genomen van het toneelstuk ‘Schinderhannes’ van de in 1829 te Sittard geboren F.F.J.H. Russel (overleden te Smeermaas 1888) valt niet te zeggen. Aan Johannes Bückler, een jeugdige roverhoofdman, die in het begin van de 19e eeuw aan de Rijn opereerde, Schinderhannes genaamd, heeft Seipgens de titel van zijn Opera Bouffe ontleend. Hij nam het Faust-motief te baat om de duivel zelf ten tonele te kunnen voeren. Schinderhannes verkoopt namelijk zijn ziel aan de duivel, in ruil voor de liefde van de dochter van Schwarze Peter. De duivel belooft zeven jaar van geluk, maar zal na afloop van die zeven jaar Schinderhannes ‘ter helle doen varen’. Het contract wordt getekend. Na zeven jaar komt de duivel om Schinderhannes te halen, maar Schinderhannes voert de duivel dronken:
‘Kom stolen wij samen nog eens broederlijk aan
Wij hebben nog de tijd om ter helle te gaan.’
Met behulp van zijn moeder (de heks Hyacinthe, die steeds in travestie wordt gespeeld) en zijn bendeleden ontfutselt hij de duivel het contract. | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
Het stuk zelf is in het Roermondse dialect geschreven en alleen de duivel spreekt Algemeen Beschaafd. Van de duivel bedient zich Seipgens om bepaalde gebeurtenissen, actualiteiten en personen in stad en ommelanden te hekelen of te prijzen. Bij iedere opvoering gebeurt zulks nog, uiteraard in een op het jaar van uitvoering toegespitste tekst. Het stuk ging op 26 december 1865 in première (voor de leden van de Groote Societeit) en een reprise vond op 29 december plaats voor de inwoners van de stad. De Volksvriend van 30 december 1865 gaf als volgt zijn mening weer: ‘De Opera-bouffe “Schinderhannes” door eenige-heeren-kunstminnaars te Roermond grootendeels in de platte taal ten tooneele gevoerd, heeft alle verwachtingen overtroffen. Buiten en behalve dat de rollen goed waren bestudeerd, blonken alle acteurs uit door duidelijkheid van spraak en ongedwongen spel, terwijl hun costumes de scherpste eischen der kritiek konden doorstaan. Ook het koor van roovers, gauwdieven, bandieten en verloopen keerels was uitmuntend samengesteld, want hoewel de toeschouwer begreep, dat in de zonderlinge kleiding der bende van Schinderhannes aardige guiten en flinke schalken van den beschaafden stand gehuld waren, was het zinsbedrog volledig... Eere inmiddels aan wie eere toekomt; aan de heks en haren zoon den vreiselikken bandiet, alsook aan den hospes van de ruivers en zijne dochter, de leefste van Schinderhannes, zonder te vergeten den oppersten duvel’. Zoals te doen gebruikelijk werden er in die dagen - noch op programma's, noch in recensies in de kranten - de namen van de schrijver, de componist en de acteurs vermeld. Volstaan werd met aan te geven ‘eenige heeren kunstminnaars’. Het toeval komt ons in deze te hulp. Bij de voorbeschouwing van de opvoering van ‘Schinderhannes’ door de ‘Schmokers’ in 1912 geeft Limburgsch Belang van 12 oktober een kort overzicht van het ontstaan van deze opera-komiek. Aangenomen moet worden, dat het blad beschikte of althans toegang had tot het archief van de ‘Société Dramatique’, want het weet te melden, dat ‘Schinderhannes’ op muziek was gezet door de Roermondenaar J. Jung. De oorspronkelijke bezetting bij de oeropvoering in 1865 was - nog steeds volgens Limburgsch Belang - als volgt:
Het koor der rovers werd gevormd door de leden van de ‘Societeit Allegretto’. Het stuk, dat in de ware zin van het woord een volksstuk is | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
geworden (hele aria's en gedeelten uit het stuk werden bij vrijwel ieder feest en in de kleine uren in menig café gezongen) hield tot op heden repertoire en beleefde in Roermond rond de 150 uitvoeringen. De laatste opvoering vond plaats bij het 200-jarig bestaan van de Koninklijke Harmonie in september 1975. Contact met Maastricht blijkt andermaal als we in 1867 opvoeringen vermeld vinden van het ‘Mestreechter Kindermäogske’. ‘Mestreechter’ is duidelijk toegevoegd om de herkomst aan te duiden, want het stuk heet oorspronkelijk ‘Het Kindermäogske’, kluchtspel in één acte door eine boer en twie lui en is van de hand van Alfred Loisel, D.G. Franquinet en H. Naus, in 1857 te Maastricht verschenen. In de navolgende jaren zette de ‘Société’ het traditionele repertoire voort, al dient vermeld te worden, dat we sedert 1867 naast de bekende stukken in het Frans ook wederom werken in het Duits aantreffen. In 1867 speelt men, naast een reprise van ‘Schinderhannes’ op 5 mei, op 24 november ‘Broullés depuis Wagram’, comedie vaudeville in één acte van E. Grangé en L. Thiboust, en ‘Das Posthaus in Treuenbritzen’, lustspiel in één bedrijf van A. von Kotzebue. Het voorjaar van 1871 bracht het tweede werk van de hand van Emile Seipgens: ‘Eine Franse Kreegsgevangene’, Vaudeville in einen Akt. ‘'t Stök speelt’, zoals de annonce van 18 maart 1871 in De Volksvriend vermeldde, ‘te Remunj in januari 1871’. Het stuk is bedoeld als een milde hekeling van de overdreven francofilie van die dagen. De Volksvriend van zaterdag 25 maart 1871 deelde over dit stuk het volgende mede: ‘Meneer van Arcken, rinjteneer, die erg Fransch gezind is, heeft al meermalen aan zijn drie vrunj, waarvan een de leefste van zijn dochter Louiske is, een diner gegeven ter viering van een overwinning, die de Franschen behaald zouden hebben. Hij wil er nu weer een geven. Om de pret groter te maken, verkleedt zich van Arcken in een Fransch soldaat, un vieux de la vieille. Zijn gasten hebben 't zelfde denkbeeld en verkleeden zich ook, de een in een ontsnapt Fransch soldaat, de tweede in een Pruissischen Feldwebel en de derde in een policieagent. Die vermommingen met de eigenaardige daaruit voortvloeyende toestanden, gekruid met toepasselijke coupletten met puntige zestten, soms op 't kantje af, maakten het kluchtspel tot een dol-prettig stuk, dat flink afgespeeld werd en met een routine, die een acteur van beroep moeyelijk zou kunnen verbeteren...’. De opvoeringen in het dialect schijnen zoveel succes te hebben gehad, dat men na de opvoering van ‘Eine Franse Kreegsgevangene’ besloot, de vaudeville's vrij in het Remunjs te bewerken. Op 14 mei 1871 werd opgevoerd ‘De Schnüder en zijn vrouw of Laevetig Dood (vrij vertaald)’. | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
Dat deze veronderstelling gewettigd is bewijst het verschijnen van een nieuw dialectstuk in januari 1872: ‘De leste Schlaag’.
De eerder vermelde tegenstellingen tussen liberalen en katholieken traden natuurlijk in het bijzonder aan het licht in de politiek en bij de gemeenteraadsverkiezingen. Zij werden nog verergerd, omdat Mgr. Paredis en de geestelijkheid er steeds op wezen, dat men verplicht was als goed katholiek principieel te stemmen. ‘De leste Schlaag of Vrije Verkiezingen in Limburg’, wederom van de hand van Emile Seipgens, behandelt het gekuip rond de gemeenteraadsverkiezingen en alle manipulaties, die werden verricht om een zetel te winnen. De actualiteit van de bedekte toespelingen op de situatie in Roermond spitste Seipgens nog toe door in het stuk twee redacteuren van in Roermond verschijnende kranten ten tonele te voeren, die uiteraard elkaars tegenstander zijn: Arthur, redacteur van ‘de Vriend der Waarheid’ en Mr. Stechelmans, redacteur van ‘de Politieke Weerhaan’. Seipgens' protest richtte zich ook tegen de kiesverenigingen. Stellig een precair onderwerp in het Roermond van die dagen hetgeen ondermeer blijkt uit het feit, dat de katholieke Maas- en Roerbode het maar beter achtte het stuk en de opvoeringen ervan geheel dood te zwijgen. De houding van de geestelijkheid tegenover Seipgens was er een van verklaarde vijandschap. Nog in veel latere tijd heeft deze afkeer tegen Seipgens doorgewerkt. Op 20 januari 1872 verscheen in De Volksvriend een annonce betreffende een voorstelling van ‘De leste Schlaag’ (zie illustratie p. 25). De recensent van De Volksvriend besloot zijn bespreking van deze voorstelling op 27 januari als volgt: ‘Geheel uit het werkelijke leven gegrepen, geeft “de leste Schlaag” een waar beeld van de verkiezingen, zoals die, helaas, al te dikwijls in ons Limburg hebben plaats gehad. Gekruid met de meest pikante toespelingen, die evenwel nooit in personaliteiten ontaarden, is het stuk een waarschuwend voorbeeld en les tevens. Voor den vreemdeling, die onze toestanden niet kent, moge de voorstellingen soms overdreven schijnen en zal het vreemd klinken, dat er dikwijls nog ergerlijker tooneelen hebben plaats gehad’. De voorstelling was zulk een succes, dat op algemeen verlangen een tweede voorstelling plaats vond op 4 februari 1872 in de zaal van de heer Terhell. Op uitnodiging van de Societeit ‘Momus’ werd het stuk op 24 november 1872 door de ‘Dramatiek’ te Maastricht opgevoerd. In het najaar van 1872 trad de ‘Société Dramatique’ voor het eerst op in een gemengde bezetting. Op 23 oktober 1872 speelt zij ‘onder bereidwillige medewerking van de dames Frl. Fink I en Frl. Fink II’ (uiteraard pseudo- | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
niemen) ‘Nichte und Tante’, Lustspiel in 1 Akt van Görner en in het Remunjs dialect ‘De sabel van Damocles’, komedie in einen akt nao 't Hoogduts van C. zu Puttlitz. Hoe dit gemengde optreden werd ontvangen is niet bekend, maar het is wel aan te nemen, dat de tongen in Roermond danig zijn geroerd.
De ‘Société’ handhaafde haar traditie ook in 1873: een Franse comedie of drama, voortaan gevolgd door een klucht in het Roermondse dialect: op 19 januari ‘La Grammaire’, Comédie par E. Labiche et ‘A Jolly’, gevolgd door ‘In de Boone’; op 16 februari ‘Marcel’, drame par J. Sandeau et A. Decourcelle. Triomfantelijk stond in de annonce aangekondigd: Représenté pour la prémière fois à Paris par le Théatre Français le 18 mai 1872. Besloten werd met de komedie: ‘Twee hongerd kilos en ein pen’. Een grote triomf behaalde de ‘Société Dramatique’ op de Internationale Toneelwedstrijd te Brussel op 20-21 juli 1873, uitgeschreven door de Maatschappij ‘De Jonge Toneelliefhebbers’ aldaar met ‘Een fransch krijgsgevangene’ (nu in het Nederlands opgevoerd). De Volksvriend van 26 juli 1873 schreef over dit succes: ‘Dat zij voortga met nu de teerste snaren van het menschelijk hart te doen trillen en straks met de snerpende zweep der satire de gebreken der maatschappij te geeselen’. Op 28 en 29 september 1873 werden ere-voorstellingen van het bekroonde stuk gegeven ‘met medewerking van Mej. K. Gassée, Toneelspeelster aan het Prado-toneel te Brussel’. Het succes van de bekroning van ‘Een fransch krijgsgevangene’ was voor Seipgens een stimulans. Hij ging voor het grote toneel schrijven. In maart 1875 werd zijn drama in 4 akten ‘De Watermolen aan de Vlierbeek’ te Amsterdam opgevoerd. Hij kreeg een slechte pers. Seipgens versaagde echter niet. In 1876 was zijn ‘Philips van Artevelde’, Historisch treurspel gereed, dat op 19 september 1886 door de Nederlandse Schouwburg te Brussel met groot succes werd opgevoerd. Zijn toneelspel in 5 bedrijven ‘Rooie Hannes’ kreeg zijn opvoering door de Koninklijke Vereniging het Nederlandsch Tooneel te Amsterdam op 12 januari 1889. Het gezelschap - dat zich na 1875 het ‘Dramatisch Gezelschap’ noemt - speelde toen overwegend stukken in het Nederlands en de traditionele toegiften in het Roermonds. Ook verscheen in de tachtiger jaren oorspronkelijk Nederlands werk op het repertoire, o.a. van Rosier Faasen, directeur van de Koninklijke Haagse Schouwburg, zoals in november 1883 ‘De Militaire Willemsorde’ met als toegift ‘Piet de Koak, Tragedie in ein ekske in verzen’. Ook nam het gezelschap in juni 1883 deel | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
aan de door de ‘Societeit Momus’ te Maastricht georganiseerde ‘Grooten Wedstrijd van Nederlandsche Tooneelkunde’. In de sector Blijspel behaalde het ‘Dramatisch Gezelschap’ de vierde prijs alsmede de actriceprijs. Weliswaar worden er nog voorstellingen gegeven (o.a. ‘Schinderhannes’ te Maastricht voor ‘Momus’, 1890), maar de grote jaren voor de beroemde ‘Société’ zijn voorbij.
Op 29 december 1872 presenteerde zich een nieuw gezelschap te Roermond ‘Les Amateurs’, directeur de heer J. Jung. Dat de gekozen naam als tegenstelling zou moeten gelden ten opzichte van de ‘Société Dramatique’ is maar een veronderstelling. Het repertoire is overigens van gelijke strekking, al spelen ‘Les Amateurs’ uitsluitend werken in het Nederlands: ‘Twee oude gekken in de klem’, kluchtspel in één bedrijf van F. van de Stempel en ‘De gefopte communist, of Eigenbelang boven alles’, blijspel in één bedrijf door A. Wijnstok. Ook dit nieuwe Roermondse gezelschap had onder de naam ‘Vereenigde Toonneelliefhebbers’ deel genomen aan de wedstrijd te Brussel. Zij behaalde de zesde prijs, oftewel - volgens een bericht in De Volksvriend van 26 oktober 1873 - de ‘prijs van aanmoediging met een Diploma en Zilveren Médaille’ met de opvoering van ‘De gefopte communist’. Op het einde van de tachtiger jaren ging de in 1873 opgerichte ‘Roermondsche Zang- en Muziekvereeniging’ er toe over zich toe te leggen op het geven van toneelvoorstellingen ter opluistering van de jaarlijkse concerten. Daartoe richtte zij in 1889 een ‘Afdeeling Tooneel’ op. Ook de St. Christoffelvereeniging als exponent van de opkomende katholieke sociale beweging begon toneelvoorstellingen te verzorgen, maar bleef ook lezingen geven, blijkens de voordrachten van Dr. Schaepman over ‘Socialisme en Christendom’ (17-11-1891) en van Dr. Ariens in februari 1892 over ‘De Sociale Beweging’. Op de feestavond van 6 oktober 1890 gaf de St. Christoffelvereeniging een opvoering van Coppée's drama ‘Onze Vader’, in de vertaling van Prof. A. Ruyten te Rolduc, gevolgd door vier voordrachten van luimige aard. De opkomst van het toneel en de belangstelling, die van de zijde van het publiek getoond werd, werd niet overal met vreugde en instemming en zeker niet zonder uitgesproken twijfels begroet. In enkele gevallen was zelfs sprake van afkeer. De Maas- en Roerbode van 21 maart 1890 b.v. maakte naar aanleiding van het buitengewoon concert van de Maastrichter Staar in de zaal van de heer Fermont - als solist trad op de baritonzanger A. Olterdissen - enkele opmerkingen, die een indruk geven van de opvatting die een katholiek dagblad huldigde (althans diende te hul- | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
digen) over het toneel van die dagen: ‘Jammer was het, dat geen talrijker publiek deze uitvoering bijwoonde. Ze had het ten volle verdiend en men kon er meer genieten dan door de bijwoning van de tegenwoordige wufte tooneelstukken, waarvan onlangs zelfs de verslaggever van een liberaal blad verklaarde: Het lust mij niet, van al dat vuil verslag te geven en het is onbegrijpelijk hoe een schouwburg-directie met zulke bombast voor een beschaafd publiek durft op te treden’. En naar aanleiding van het eerste abonnements-concert van de ‘Roermondsche Zang en Muziekvereeniging’, waar naast muziekstukken en ‘kooren’ ook een blijspel werd opgevoerd, merkte dezelfde Maas- en Roerbode van 28 oktober 1890 over het blijspel op: ‘Van verschillende zijden echter zijn er nog al bedenkingen gerezen tegen het gehalte ervan. Wij achten het raadzaam op een groote voorzichtigheid in de keuze der voor te dragen stukken aan te dringen, opdat aan het kieschheidsgevoelen van niemand hoegenaamd eenige aanstoot worde gegeven’. Deze uitlatingen waren symptomatisch voor het kerend getij: de wufte toneelstukken, het vuil moest verdwijnen. Een grote voorzichtigheid was geboden. Het kiesheidsgevoel moet worden ontzien. Het was (zoals het in het geluid van de Maas- en Roerbode werd gehoord) de stem van de preekstoel, die doorklonk en die nog jaren zou blijven klinken. De jaren van het ‘Rijke Roomse Leven’ kondigden zich aan. Het is duidelijk dat men - en zeker wat het amateurtoneel betreft - voortaan bij de keuze der stukken voorzichtig wenste te zijn en dat men soms halsbrekende toeren ging uithalen om qua tekst, bezetting, intrige en niet te vergeten kleding het ‘kieschheidsgevoel’ te ontzien. Men hield het daarom bij de meeste amateurgroepen verder maar bij godsdienstige of historische drama's, moraliserende zedestukken, waarin echter voor de vrouw geen plaats was (een travestie - hoe vaak ook misplaatst - was altijd nog veiliger), kluchten of komische voordrachten. Vooral geen vernieuwingen in het repertoire, geen gevaarlijke import, geen naturalistisch of expressionistisch toneel. De lijn was voor Limburg voor de volgende dertig à veertig jaar aangegeven. De Maas- en Roerbode van donderdag 10 maart 1892 vroeg zich in een hoofdartikel over het toneel af: ‘Welk is de houding, door Katholieken aan te nemen ten opzichte van de dramatische kunst in het algemeen en ten aanzien van het tooneel, zoals het feitelijk in onze dagen bestaat, meer in het bijzonder’. Het artikel onderkende twee aspecten: ‘De op het toneel gepredikte zedenleer is bijna altijd in openlijken strijd met de zedenleer van het Christendom. Wordt de laatste al niet opzettelijk aangevallen, dan wordt in elk geval met haar bestaan en met haar rechten niet of niet in voldoende wijze rekening gehouden. Het | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
dagelijksche der vertooningen, de eischen van een geblaseerd en op aanstootelijke tooneelen belust publiek, de samenstelling der vaste theatertroepen en vooral het karakter van het moderne repertoire van tooneelspelen maken het wenschelijk, dat de katholieken zich van het bezoeken van schouwburgen onthouden, inzonderheid als bepaald onchristelijke stukken worden opgevoerd en dat katholieke journalisten op geenerlei wijze door aanbevelingen of besprekingen in hun bladen het schouwburgbezoek in de hand werken’. Daarnaast erkende men, dat het toneel van waarde kon zijn, want: ‘daarentegen behooren de Katholieken op allerlei wijze de dramatische schrijvers, welke de waarheden des geloofs en de voorschriften der zedenleer eerbiedigen, aan te moedigen, alsook de liefhebbers, welke zich o.a. in onze katholieke vereenigingen beijveren christelijke tooneelwerken met inachtneming én van de regelen der kunst én der betamelijkheid ten gehoore te brengen’. Veel scherper uitte zich Pater H. Ermann S.J., die op uitnodiging van de St. Christoffelvereeniging op 29 december 1892 een spreekbeurt hield over ‘Het modem Theater’ en alles in het werk stelde om het modern theater bij het grote publiek zo verdacht mogelijk te maken. Aan het verslag van de Maas- en Roerbode van 31 december 1892 is het navolgende ontleend: ‘Geen van allen, die Pater Ermann's lezing in de St. Christoffelvereeniging bijwoonden, zal nog twijfelen aan den allerverderfelijksten invloed van dit tooneel op de zeden en het welvaren des menschen. De grofste misdaden, welke het huiselijk geluk verwoesten, de laagste schandelijkheden, welke de mensch verre beneden het peil zijner waardigheid, niet alleen als christen, maar ook als redelijk schepsel, doen zinken, worden heden ten dage op de planken vertoond. Pater Ermann verkondigde onder meer het volgende:
| |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
‘Wij willen gaarne hopen’, aldus de verslaggever na deze apodictische waarheden, ‘dat de droeve waarheid, ons door Pater Ermann in zijn breedvoerig betoog met zooveel zeggingskracht ontwikkeld, vruchten drage, en allen, die prijs stellen op deugd en eer en welzijn, vast besluiten GEEN VOET meer te zetten in den schouwburg, die op zulk een hemeltergende wijze zijn roeping miskent en verdient als school van ontucht te worden gebrandmerkt’. De door Pater Ermann als ‘gemeene misdadigers’ gebrandmerkte Franse auteurs publiceerden in die tijd stukken, die overwegend het vraagstuk van de huwelijksverhouding behandelden (zowel in drama's als blijspelen), onder invloed van de toen geldende praktijken van het vaak - zelfs tegen de wil - uithuwelijken van kinderen, terwijl bij mislukking elke echtscheidingsmogelijkheid ontbrak. Het uitgangspunt van de stukken was de geldende conventionele opvatting van het huwelijk en de rusteloze pogingen om hieraan te ontkomen werden in eindeloze variaties gepresenteerd. Gezien de romantische sfeer, waarin het geheel zich afspeelde, treffen we bij deze stukken uiteraard ook de castiliaanse opvatting van de mannelijke eer aan, die, terwijl de man zelden trouw blijft, een afwijking van het rechte pad door de vrouw met de degen moet wreken. Vooral Dumas Fils en Augier hielden zich sterk bezig met de positie der vrouw. Niet de vrouw in haar streven naar de ontwikkeling van haar eigen identiteit (zoals Ibsen en Hebbel), maar de vrouw in haar afhankelijke-zedelijkmaatschappelijke positie; de vrouw in het huwelijk (‘l'Aventurière’; ‘L'Etrangère’); de vrouw buiten het huwelijk (‘La dame aux Camelias’); het onechte kind (‘Le fils naturel’). Deze stukken dienen reeds te worden gerekend tot het tendenstoneel en alleen al de behandeling van deze pro- | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
blemen leidde tot een fulmineren ertegen van kerk en katholieke pers. Voor de goede orde dienen we hierbij aan te tekenen, dat terwille van het publiek - door sentimentaliteiten, kunstgrepen en verrassende wendingen - de probleemstelling zodanig werd verzwakt, dat de diepere kern de toeschouwers meestal ontging. Niet zelden zelfs werden bij opvoeringen in onze streken de stukken aangepast. Men wijzigde b.v. Augiers ‘Les Fourchambaults’, door de oude Mevr. Bernhard niet als een ‘gevallen meisje’, doch als een deugdzame weduwe met kind ten tonele te voeren. Dat de kern hierdoor uit het stuk verdween, spreekt voor zich. In zijn voorrede tot ‘L'Etrangère’ zegt A. Dumas - naar aanleiding van de realisten onder aanvoering van Zola - ‘Het tooneel is een conventionele kunst en we moeten het publiek ontzien. Publiek, dat naar de schouwburg komt om te lachen en te huilen, maar dat wegblijft als men het te veel onaangenaams laat horen en zien, dat het niet weten wil’. | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
Het theaterleven te Roermond zette zich in de negentiger jaren en ook in de eerste decennia van de nieuwe eeuw voort met de gebruikelijke concerten van de ‘Koninklijke Harmonie’ o.l.v. Louis Guillaume; concerten en toneelvoorstellingen door de ‘Roermondsche Zang- en Muziekvereeniging’ onder directie van P. Guillaume, later van Elbert Franssen, zoals Groote Soirée's en Fête Champêtre door de ‘Koninklijke Harmonie’ en Grand Spectacle Concert Varié in de bovenzaal van de Societeit ‘Concordia’ aan de Markt. Ook ging de ‘St. Christoffelvereniging’ verder met het verzorgen van toneelvoorstellingen in het Christoffelhuis op de feestavonden voor haar leden. De hoofdmoot van zo'n avond vormde - uiteraard zou ik haast zeggen - meestal een religieus drama. Zo werd op 25 september 1892 opgevoerd ‘De twee broeders of Eene Venetiaanse Vendetta’, drama in 3 bedrijven van J.E.H. Menten (Professor te Rolduc). De komische voordrachten, die daarop volgden, moesten dan voor het feestelijk karakter zorgen. Ook in de volgende jaren behielden de opgevoerde werken hun stichtelijk karakter: ‘Florimont, de pauselijke Zouaaf’; ‘Tarcisius’; ‘De Kerkvervolger’, historisch tooneeldicht door Mgr. Rutten, bisschop van Luik. Eerst in 1914 treffen we het eerste luchtige stuk aan en wel het bekende: ‘De Tante van Charley’.
De opsomming van het culturele leven is natuurlijk niet volledig zonder de vermelding van de gebruikelijke concerten van het ‘Koninklijk Roermonds Mannenkoor’ (opgericht 1880) onder leiding van Henri Thijssen. Vermeldenswaard is het traditionele ‘armenconcert’ in december (entree 99 cents per persoon), waaraan meestal een of meer solisten van naam deelnamen. Blijkens de Nieuwe Koerier van 16 december 1890 voerde de solist (van de Leur te Eindhoven) Nederlandse werken uit, want als bijzonderheid vermeldde de recensent, ‘dat zijn keuze op Nederlandse liederen viel schatten wij zeer hoog, daar in Limburg veelal nog gedacht wordt, dat onze eigen taal met haar rijke en vloeiende wendingen zich niet tot zang en voordracht leent’. In trek was eveneens in die jaren de ‘soirée amusante’ door de vereniging ‘Eglantier’ gegeven en de tweemaal per jaar gehouden bonte avonden (zittingen) van de ‘Flarussen’, die op 20 januari 1905 - gerekend sedert de oprichting in 1883 - hun 43e zitting verzorgden. Overigens ging de Societeit ‘De Flarussen’ zich ook met theater bezighouden. In december 1909 en januari 1910 gaven zij een aantal voorstellingen van ‘De Kapitein van Köpenick’ van A. Olterdissen, welk stuk op 1 april 1907 in de schouwburg te Maastricht in première was gegaan. Blijkens een annonce in de Nieuwe Koerier was de kemikke- | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
opera aangepast aan de Roermondse situatie, want de tekst was voorzien van ‘nieuwe coupletten’. Het stuk werd - blijkens gegevens van Limburgsch Belang van 27 november 1909 - door de heren Rademakers en Damen in Roermonds plat vertaald. De belangrijkste rollen werden gespeeld door Van Munster (Vogt), Timmermans, lid sinds 1884 (marketentster), Rademakers (burgemeester), Fr. Cox (veldwachter) en M. Lommen (president van de rechtbank). Het succes van ‘De Flarussen’ was overduidelijk, want het jaar daarop (18-26 november 1911) bracht men wederom o.l.v. Chr. van Waegeningh de Limburgse Operette ‘De Bokkeriejers’ van M.J.H. Kessels uit Heerlen. De ‘Roermondsche Zang- en Muziekvereeniging’ zette de in 1888 begonnen traditie, jaarlijks twee voorstellingen te verzorgen, voort. Aanvankelijk in de negentiger jaren nog in de traditionele tweeledigheid van ernstig drama en klucht zoals in 1892: ‘Zieleketens’ - drama en ‘De oude vrijgezel’ - klucht; in het begin van de 20e eeuw echter de meer romantische drama's: ‘De straatjongen van Parijs’ (1905), ‘Eerloos’ (1906), ‘De dronkaard’ (1907), ‘Martin, de kruier’ etc. Overigens doorbrak ook de ‘Roermondsche Zang- en Muziekvereeniging’ - in navolging van de ‘Société Dramatique’ - de traditie van de travestie, door in 1896 in het blijspel ‘De schoonvader’ liefst drie dames tegelijk op de planken te brengen. In september 1908 volgde Elbert Franssen de overleden P. Guillaume op als dirigent. Onder zijn leiding werd er meer aandacht besteed aan operettes en zangspelen. In november 1908 ‘De regimentskinderen’, in maart 1909 ‘Janus Tulp’ (Justus van Maurik), januari 1916 ‘Een repetitieavond der Zangvereniging te Vredendaal’ (J.B. Schuil) en in april 1918 niet minder dan zes voorstellingen van de operette ‘Rose-Marie’, in het najaar gevolgd door een aantal voorstellingen van de komische opera ‘Franchemont, de Marskramer’. Een traditie, die zich eveneens in de negentiger jaren ontwikkelde en in de twintigste eeuw werd voortgezet was ‘het optreden van eenige gunstig bekende heeren’ bij den heer Jean Cox, Kraanpoort en in andere gelegenheden; een optreden dat al spoedig werd aangeduid als caféchantant. In de annonces vinden we dan ook spoedig vermeld: Grande Café-Chantants-Matinée van 12-2. H. Quicken-Rathskelder-Hamstraat; Wed. Einig-Café National-Hamstraat; Jac. Moers- à la Crinée-Zwartbroekplein; Jos van Munster-Café Veranda-Wilhelminaplein. In 1894 diende een nieuw toneelgezelschap zich aan te Roermond, dat zich bescheiden ‘La Petite Dramatique’ noemde en onder directie stond van de reeds eerder genoemde Ch. van Waegeningh. Ze speelden stukken in het dialect: ‘Bie dokter Pillemans oppe koffie’, ‘Ein broedstök | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
van 1733 daalder en 22½ grosschen’ of zoals op 30 december 1894 - ten voordele van de Algemeene Armen - ‘Een Ellendeling’, drama in 5 bedrijven naar het Vlaamsch van G. de Lattin, met als toegift: ‘De twee bedienden of het Spook te Middernacht’ - kluchtspel in één bedrijf. Na het ontstaan van ‘La Petite Dramatique’ schijnt het vermaarde ‘Dramatisch Gezelschap’ opnieuw leven te zijn ingeblazen, want na bijna zes jaar van stilte, verzorgde het op 19 januari 1896 samen met de Koninklijke Harmonie een weldadigheidsconcert. Op 13 februari van hetzelfde jaar gaf het een traditionele toneelavond van eenakters in het Roermondse dialect: ‘Het zaltvaitje’, ‘Mie Rozesjiepke’, en ‘Meneer Hercules’ - allen ‘Blieschpeel in 1 Akt’ - en op 20 april wederom drie eenakters: ‘Goddank, de taofel is gedekt’, ‘Drie paar schoon’ en ‘Het zwaard van Damocles’, waarbij vermeld staat, dat Mej. Routs voortreffelijk speelde. Bij de opvoering op 14 december 1896 (wederom ten voordele van de Algemeene Armen) van ‘Goeje Boel, Blieschpeel mit Zang’ vinden we als spelers vermeld G. Krekelberg, L. en K. Routs, M. Lommen en H. Timmermans. Ook de toneelvereniging ‘La Petite Dramatique’, die in de eerste maanden van 1896 een toneelwedstrijd organiseerde, zette haar aktiviteiten voort. Op 20 december 1896 gaf zij wederom een voorstelling en wel ‘Eene Eerste Liefde’ - drama in 5 bedrijven van J. Foussaent. Spelers: de heren W. Knobe, H. Knops, W. Danjancourt en de dames L. Heitzer en A. Quicken. Gemengd toneel schijnt in Roermond in de negentiger jaren althans geaccepteerd. Op 31 januari 1904 verzorgde ‘La Petite Dramatique’ een opvoering van het toneelspel ‘Musoline’, in de bewerking van Ch. van Waegeningh. Bij gelegenheid van het 12½ jarig bestaan op 26 november 1905 geeft het ‘Dramatisch Gezelschap’ voorstellingen van ‘Zijn Eer’, toneelspel in 3 bedrijven van G. de Lattin en ‘Twee Douve - blieschpeel in ein bedrief’. Of er een afspraak is gemaakt tussen de twee verenigingen met de op elkaar gelijkende namen is niet met zekerheid te zeggen, maar de aankondiging in de Nieuwe Koerier van 10 april 1909 vermeldt uitdrukkelijk, dat de ‘Société Dramatique van Roermond - opgericht in 1835 - op zondag 25 april 1909 een opvoering zal geven van ‘Schinderhannes’ - opera-bouffe in twee akten van Emile Seipgens. ‘Roermond’, aldus de Nieuwe Koerier van 27 april 1909, ‘heeft weer zijn oude “Schinderhannes” kunnen zien. Men had nog de herinnering bewaard aan de dagen van weleer, toen deze opera-bouffe het successtuk was van het repertoire van de “Dramatique”. Als een stukje geschiedenis van het oude Roermond leefde dat alles voort en werd over- | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
geleverd aan volgende geslachten. Nu moest heel Roermond dan ook zijn “Schinderhannes” zien. De harmoniezaal, waar ieder zijn klein plaatsje afgemeten kreeg, was geheel bezet. Dagen tevoren was reeds een tweede opvoering noodzakelijk gebleken om de ingezetenen niet teleur te stellen. De “Société Dramatique” had een dankbaar publiek, dat haar een enorm succes bezorgde. Bij hun verschijnen reeds viel aan de oude acteurs een uitbundig applaus ten deel. Een bijzonder succes had Mej. M.R., die als Florenske optrad’. De hoofdrollen werden - blijkens een voorbespreking - gespeeld door Felix Routs, Laurent Routs, Henri Timmermans, Mej. Klinkum-Routs en Oscar Claus. De recensie besluit als volgt: ‘We hopen, dat de herleefde “Dramatique” thans niet opnieuw op hare lauweren gaat rusten, al heeft zij er nog zoveel behaald’. Uit de laatste zin van de recensie blijkt, dat de ‘Dramatique’ gedurende langere tijd (volgens onze gegevens van ± 1899 tot 1909) op non-actief heeft gestaan. De aanleiding tot de tijdelijke herleving van het oude ‘Dramatische Gezelschap’ - dat nu terugvalt op de Franse naam van vóór 1870 - was vrijwel zeker gelegen in het eerste optreden van een nieuw toneelgezelschap ‘Tavenu’, waarvan de Nieuwe Koerier van 17 november 1908 weet te melden, ‘dat door “Tavenu” in studie is genomen het oorspronkelijke tooneelspel “Schinderhannes”. Men moet’, aldus de Nieuwe Koerier, ‘dit niet verwarren met de opera-bouffe “Schinderhannes” van Emile Seipgens. Deze is toch door genoemde heer Seipgens gearrangeerd naar het oorspronkelijke fragment, dat “Tavenu” zo gelukkig geweest is machtig te worden’. Een onbegrijpelijke toevoeging, aangezien Limburgs Belang weet te melden, dat de auteur een tijdgenoot is, namelijk B.H.R. Reinhardt. Kennelijk heeft men met een zekere verwachting naar dit optreden uitgekeken. Het werd echter een grote teleurstelling, blijkens een bespreking in de Nieuwe Koerier van 2 februari 1909: ‘Het eerste optreden van “Tavenu” met “Schinderhannes”, historisch fragment met zang in vier bedrijven, is ongelukkig geweest. Het boeide niet’. Over zang en begeleiding weet de recensent nog iets goeds te melden: ‘De heer J. Drijkoningen, dirigent van de “Fanfare O.L. Vrouw in 't Zand”, heeft eenige koren gecomponeerd, die zeer melodieus en eenvoudig van opvatting met graagte werden aangehoord. De verdienstelijke begeleiding van een dubbel strijkkwartet o.l.v. Max Guilaume verhoogde hier den goede indruk’. Dit mislukte streven tot vernieuwing van een oud gegeven heeft vermoedelijk de stoot gegeven tot het wederoptreden van de oude ‘Société Dramatique’ met de oude ‘Schinderhannes’. Overigens doet de opmerking van de Nieuwe Koerier van 27 april 1909: ‘men had nog de herinnering bewaard aan de dagen van weleer’ wel iets overtrokken aan, in aanmerking nemend, dat ‘Schinderhannes’ van Seipgens nog op 5 en 6 | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
november 1905 door de ‘Roermondsche Zang- en Muziekvereniging’ in de zaal van de Harmonie aan de Hamstraat werd opgevoerd. De nadruk van de recensie dient dan ook te vallen op de eerste zin: Roermond heeft weer zijn oude ‘Schinderhannes’ terug, met de nadruk op oude, d.w.z. gespeeld in geest en opvatting van en met de bekende spelers van de ‘Société Dramatique’. Er is overigens een duidelijke samenhang tussen de in 1898 opgerichte ‘De 10 Schmookers’ en de oude ‘Société Dramatique’. Het staat vast, dat de meeste spelers van de ‘Société’ lid worden van de ‘Schmookers’ bij de oprichting, zoals de gebroeders Routs en Timmermans. Ook het repertoire van de ‘Dramatique’ zetten zij voort, overwegend kluchtige eenakters in Roermonds dialect. Op hun Grande Soirée Comique, die men hield ‘in het Schmookerspalies bei Piet Walenberg op de Hamschtraot’ worden naast deze kluchten (‘De gepoefde meubels of Jonkheer van Naaksenburg’) en komische voordrachten (‘Noe zolste mich get heure’, ‘Waat grootmooder vertelde’) ook liedjes ten beste gegeven. De nonactiviteit van de ‘Société Dramatique’ na 1898 - behoudens het incidentele optreden in 1909 - is daarmee verklaard. Na een viertal voorstellingen in januari 1910 van de opera-comique ‘De lotgevallen van meneer Prikkebeen’ gaven ‘de Schmookers’ op 13 oktober 1912 - met welwillende toestemming van het ‘Dramatisch Gezelschap’ - een opvoering van ‘Schinderhannes’ in vrijwel dezelfde bezetting als die van 1909. Limburgsch Belang liet zich over de opvoering als volgt uit: ‘De types en de costumes waren vrijwel dezelfde gebleven; deze zouden ook moeilijk te verbeteren zijn; de personen hadden echter gewisseld. Een jonger geslacht verscheen op de planken. De oude Belzebub heeft plaats gemaakt voor den jongen en het mag wel als een bijzonderheid worden vermeld, dat het een echt familielid van den ouden was en deze zijn oom en zijn vader alle eer aandeed. Het was een duivel van de echte soort’. De begeleiding verzorgde het Roermondsch Salonorkest o.l.v. J. Drijkoningen. Op 24 november 1912 werd er een reprise van het stuk te Weert gegeven, terwijl in februari 1915 ‘Eine Fransche krijgsgevangene’ op het repertoire werd genomen, dat in april-mei twee opvoeringen beleefde. De veronderstelling, dat in feite de ‘Société Dramatique’ is opgegaan in ‘de Schmookers’ wordt door deze opvoeringen bevestigd. Ook in de weldadigheidsvoorstelling van 7 maart 1916 ten bate van de slachtoffers van de watersnood, waaraan door alle verenigingen, welke zich in Roermond op muziek- of toneelgebied bewegen, werd deelgenomen, treden wèl ‘de Schmookers’ doch niet de ‘Société Dramatique’ op. Het andermaal optreden onder de oude naam in december 1916 met | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
twee voorstellingen van ‘Schinderhannes’ - het klassieke stuk der ‘Société Dramatique’ - had ongetwijfeld een bijzondere reden. De recensie vermeldde namelijk: ‘Den veteraan der “Dramatique”, die eer de rol van Schwarze Peter vervulde (Laurent Routs), werden onder luid applaus eenige kransen aangeboden’.
Aandacht verdient ook de in 1895 opgerichte Toneelafdeling van het Roermonds mannenkoor ‘Euterpe’. Naast de gebruikelijke ‘Soirée Amusante’ van de negentiende eeuw werden na 1910 vooral voorstellingen van blijspelen gegeven zoals: ‘In Hypnotischen slaap’ en ‘Durand en Durand’. Ook met de grote mode van de opera-comique liet dit gezelschap zich natuurlijk in. Zo werd in 1919 het anachronistischschijndrama ‘Julius Caesar’ opgevoerd, dat in 1925 door Harie Loontjens in Maastricht bewerkt zou worden en omgezet in Maastrichts dialect. Bij het 25-jarig bestaan van ‘Euterpe’ werd op 6 januari 1920 in het Christoffelhuis opgevoerd de opera-parodie ‘Faust’ in drie bedrijven, daarvoor reeds een vast repertoirenummer te Maastricht. ‘Gedurende het derde bedrijf’ - zo meldt de Maas- en Roerbode - ‘zong Valentijn het anti-annexatielied “Mooi Limburg” van Gerard Krekelberg, hetgeen enthousiasme verwekte in de zaal. Ook Margaretha (de heer W. Damen) liet zonder moeite haar hoog geluid in de zaal doordringen’.
In oktober 1918 verscheen een nieuw gezelschap op de Roermondse planken: ‘Het Roomsch Tooneel’. Het verschijnen van dit gezelschap moet gezien worden in het licht van de toenemende polarisatie tussen voor- en tegenstanders van het ‘moderne-wufte-zeden-bedervende’ toneel, waarop bij het hoofdstuk over de reizende beroepsgezelschappen nader zal worden ingegaan. De oprichting van ‘Het Roomsch Tooneel’ vond plaats na de activiteiten te Roermond van Vincent Berghegge, medewerker aan de Heiligdomsvaart van 1916, bespeler gedurende de eerste seizoenen van het Openluchttheater te Valkenburg en grote promotor van een Rooms-Kaholiek toneel - gelijkwaardig aan het overige beroepstoneel - waartoe hij het ‘Toneelgezelschap Vincent Berghegge van Valkenburg’ oprichtte. Dit gezelschap bracht ondermeer in Roermond in 1916 ‘De verloren Zoon’ van A. Smulders en ‘Pilatus’ van Prof. F. Frencken. Na het optreden van ‘Het Roomsch Tooneel’ op 20 oktober 1918 met een voorstelling van ‘Het duistere Punt’ schreef de Nieuwe Koerier als volgt: ‘Wij hebben niet te doen met een afdeeling van een of andere | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
vereeniging, maar met een organisatie, die hogere aspiraties heeft en 't tooneelspel wil beoefenen om 't spel zelve, nog wel met het verheven doel het Katholiek belang daarbij te dienen’. Toneel derhalve als kunstuiting, waarbij de sociaal-culturele taak wordt vervangen door pastorale zorg. Om het cultuurbeeld van de hier behandelde periode zo juist mogelijk te schetsen, dienen we tenslotte nog het nieuwe medium te noemen, dat in het eerste decennium van de nieuwe eeuw zich aandiende en dat het cultuurpatroon van onze steden en dorpen in belangrijke mate beïnvloedde: de film. Het theater is dan niet langer het enige sociaal-culturele ontspanningselement. Aanvankelijk maakte Roermond - evenals ook de overige Limburgse steden - vanaf 1904 als kermisattraktie kennis met het medium film via Alberts Frères Bioscope en vanaf 1907 in de Harmonie-zaal, via de reizende bioscoop van ‘The Electro Royal America Bioscope’. De voorstellingen waren in die jaren gewoonlijk verbonden met zomer- en winterkermissen. Tijdens de zomerkermis van 1909 vinden we op de markt ‘Alex Benner's Bioscoop’ met de ‘vertoning der nieuwste kunstfilms van den tegenwoordigen tijd’. Het programma omvatte: ‘De schoonste dag des levens, de dag der Eerste H. Communie’, ‘Lodewijk XVII, historische schets’, ‘Julius Caesar, prachtig gekleurd beeld’, ‘Koetsiers en vrouwelijke chauffeurs’, ‘De negerzangers’ en ‘Jan Maat op de Pof (Groot lachsucces)’. De voorstellingen, aldus de annonce, werden begeleid door uitstekende piano-muziek; de verklaring der tableaux geschiedde door den oudtooneelspeler Louis de Hartlooper. In 1912 werd aan het Munsterplein 56 Roermond's ‘Bioscoop Theater’ geopend. Aan films werden ondermeer in dat jaar vertoond: ‘Kroonprins en Martelaar’, ‘Tirza, de zangeres’, ‘Lourdes’ en ‘De ramp van de Titanic’. In 1913 werd de ‘Scala Bioscoop’ geopend. Het programma vermeldde in het openingsjaar ondermeer: ‘Het kind van Parijs’, ‘Jeanne d'Arc’, ‘Het bloemenmeisje van Delft’ en na 1914 uiteraard ‘Oorlogsweeën’. In 1916 komt met ‘Bioscoop Flora’ - in de zaal Henri Storms aan het Munsterplein - de derde bioscoop tot stand. Het platteland maakte via de reizende bioscoop ‘Juliana’ in 1914 kennis met het nieuwe medium. In vrijwel alle dorpen in de omgeving van Roermond - Horn, St. Odiliënberg, Melick, Baexem, Posterholt, Echt - werden films vertoond als ‘Van de Kribbe tot het Kruis’, ‘Quo Vadis?’ etc. In de annonces werd uitdrukkelijk vermeld: ‘Deze film werd op verschillende plaatsen bijgewoond door veele H.H. Geestelijken, die er hunne volle tevredenheid over betuigden’, waarmee als het ware werd aangegeven, dat het Nihil Obstat van de Kerk voor het nieuwe medium | |||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||
société dramatique et literaire
(Roermond, ± 1874) ‘Schinderhannes’ van e. seipgens heks (h. timmermans); florenske (gerard rietjens) (travesti); schwartze peter (l. routs); belzebub (fr. routs); schinderhannes (o. bonhomme). | |||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||
Slotscène ‘Eine Franse kreegsgevangene’ van E. Seipgens (1871)
karel (l. routs); lodewijk (fr. routs); arthur (e. seipgens); betsy (jean verhaegh) (travesti); van arcken (j. telders). ‘Oedipus Rex’ van Sophocles. Groepsfoto rond 1880.
| |||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||
‘Tooneel Afdeeling van de Mastreechter Keigelvereiniging’. (het latere Kunst en Vermaak). Groepsfoto rond 1880.
Kunst en Vermaak - Maastricht. Onbekend stuk (± 1890).
Uiterst links: l. goovaerts; midden f. olterdissen; rechts daarvan: leonie goovaerts. | |||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||
Jury Internationale Toneelwedstrijd Maastricht 1893/94.
m. coenen; fr. van veerdeghem (Luik); g.d. franquinet (voorzitter); r. grubben (Hasselt); g. olterdissen. Momus Kemediespeulders.
‘De Spaorpot’ - c. breuls (1904?) | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
verkregen was. Het is evident, dat de film op de duur een nadelige invloed zou gaan uitoefenen op het theaterbezoek. Een boeiende theaterperiode voor Roermond liep omstreeks 1920 ten einde. Een periode, waarin iedere culturele vereniging - en ook menige vereniging buiten het strikt culturele veld - zich telkenjare opnieuw op enigerlei wijze met muziek, zang, komische voordrachten, opera comique, drama, klucht of blijspel had bezig gehouden, ter opluistering van een feest, ten bate van de eigen kas of voor een liefdadig doel. Maar bovenal tot vermaak van een publiek, dat - in navolging van vorige generaties - graag wilde zien en gezien worden, al dan niet in avondtoilet. Maar zo was het niet alleen te Roermond. |
|