| |
| |
| |
Zaakregister
AANKNOOPINGSPUNT, - voor de genade in de schepping, 87. |
AARDE, hemel en - van gelijke waarde, 82; gevolgen van den val voor de verhouding van hemel en -, 111; de - niet in antithese met den hemel, 114; beteekenis van het woord - in Gen. 1:1, 115; diastase tusschen hemel en -, 115, 120, 127, 148 (noot); ‘schok’-moment in de geschiedenis van de -, 123, 126, 127, 134; weerzien der -? 191, 280; verandering der - op den jongsten dag, 191; Gomarus over de verandering der -, 191; - en andere hemellichamen, 308; - middelpunt van het heelal, theologisch en christologisch, 315, 318; zie: geografie. |
ADAM, eerste en tweede - bij Hegel, 24; id. bij Kierkegaard, 28; id. bij Karl Barth, 31; id. in de H. Schrift, 50, 63; eerste - levende ziel, tweede - levendmakende geest, 125; openbaring omtrent den hemel aan -, 135; ontmoeting v.d. engelen en - 135; kennis van -, 173. |
AFWISSELING, - i.d. natuur, 259; die afwisseling voor en na Noach en i.d. hemel, 260. |
ALBERTUS MAGNUS, 5. |
AL-EENHEID, leer der - 6, 8, 12. |
ALTHAUS, PAUL, - en de luthersche belijdenis, 33; - over den staat der rechtheid, 33; - over de geschiedenis, 34; - over de verhouding van eeuwigheid en tijd, 34; - over Godsrijk en wereldrijk, 34; monisme en dualisme bij -, 34; - over God in de geschiedenis, 35; - over eschatologie, 36; - over begin en eind der geschiedenis, 36; - over openbaring, 37; - over het wonder, 38; - over Gods Woord, 39; - over de ‘grondbetrekkingen’, 40; de Schrift t.o. -, 69; - over axiologie en teleologie, 74; ‘het eeuwige’ bij -, 75. |
AMBT, - en ‘gemeene gratie’, 284; - en cultuur, 284; - ‘in den beginne’, 285; - en ‘punt des tijds’, 287. |
ARBEID, eschatologische - van den mensch, 128; - der menschen en eeuwige sabbath, 302. |
'ASAH, - in de H. Schrift, 118, 122. |
| |
| |
AULèN, GUSTAV, - over de geschiedenis, 58; creatio continua bij -, 58. |
AVONDMAAL, HET GROOTE, het raadsel van - v.d. bruiloft des Lams, 203; de oplossing daarvan, 207; - en het sacrament v.h. avondmaal, 209, 216; - en de zin der geschiedenis, 214; - en de vervulde gemeenschap, 216; - en liefdemaaltijd, 217; - en de ‘pluriformiteit’ der kerk, 222; - en de ‘nieuwe wijn’, 227; - en het verbond, 237; - en het ‘werkverbond’, 246; - en het genadeverbond, 252; - en het ‘natuurverbond’, 257; - en het ‘vredesverbond’, 262. |
AXIOLOGIE, leer v.d. - in de eschatologie, 74; bezwaren ertegen, 77, 86. |
|
BARA', - in de H. Schrift, 118. |
BARTH, KARL, - en Kierkegaard, 30; - over geschiedenis en bovengeschiedenis, 30; - over de verhouding: eeuwigheid-tijd, 30, 41; - over het Woord Gods in de geschiedenis, 30; - over de zonde, 30; - over de openbaring, 31; - over eersten en tweeden Adam, 31; - over den hemel, 31; - over de genade, 42. |
BEELDSPRAAK, - in den Bijbel, 207. |
BELOFTE, geen - in den hemel, 260. |
BOOM DES LEVENS, de - in Openb. 22, 248. |
BOVENHEMELSCHE PLAATSEN, 97. |
BRUILOFT DES LAMS, zie: Groote Avondmaal. |
BRUNNER, EMIL, - over den val, 32. |
|
CHABURAH, - en avondmaal, 211, 230. |
CHARISMATA, de - in Corinthe, 169, 171. |
CHEDASJAH, - in werk- en genadeverbond, 127. |
CHIFFRE, - en het woord, 220. |
CHRISTUS, Paul Tillich over - als ‘midden der geschiedenis’, 45, 50, 214; - en het begin en einde der geschiedenis, 50; -' komst in het vleesch, 62; hemelvaart van -, 97; lichamelijkheid van - i.d. hemel, 98; diastase en - 144, 157; taak van - als tweede Adam, 129; spanning i.d. verhouding van - en de kerk, 147; - in de geschiedenis, 144, 148; parallelie tusschen - en den hemel, 145; - en de engelen, 145, 148; beteekenis van -' opstanding, 146; en van de ‘veertig dagen’, 146; beteekenis van -' heerlijkheid, 147; kennis van - naar z'n menschelijke natuur, 182; plaats van - i.d. hemel, 203; koninklijke macht van -, 204; - als het Lam 206, 209; - en de zin der geschiedenis, 214; - en de farizeeërs, 233; nieuwe gemeenschap met - in den hemel, 234; - en het werkverbond, 251, 253; - en het genadeverbond, 253; - en de sabbath, 270, 273; - en ‘het begin’, 286; - en de cultuur, 286; beteekenis van - voor den kosmos, 312; - ‘eerstgeborene’, ‘begin’, ‘hoofdpunt’ van den kosmos, 314. |
CONJUNCTIE, leer der - t.o. die der disjunctie, 26; verhouding van - en disjunctie tusschen God en mensch, 121. |
| |
| |
CREATUUR, samenhang tusschen de kennis omtrent God, menschheid en - 88; het gansche - verzoend, 317. |
CULTUUR, gereformeerde - -critiek en - -waardeering, 87; - en ‘gemeene gratie’ 282; - en Gods sabbath, 283, 306; - en ambt, 284; - en Christus, 286; - en eschatologie, 286; - en ‘werkverbond’, 287; producten der - en de hemel, 302; - der menschen en de hemellichamen, 308. |
CULTUUR-PROCES, beteekenis van het - in deze geschiedenis voor den hemel, 303, 307. |
|
‘DAEMONISCHE’, het - bij Tillich, 45, 49. |
‘DAG DES HEEREN’, beteekenis v.d. -, 81. |
DANTE, - over den hemel, 1; gedachtenwereld van - 3; invloed van Thomas Aquinas en Albertus Magnus op - 3; hemelsferen-theorie van -, 279, 319. |
DENKEN, Kiekegaard over het objectiveerend -, 198. |
‘DEUGDEN’, verstandelijke (dianoëtische) en praktische - 8; - volgens de Schrift, 10, 12. |
DIALECTIEK, de bijbel over de - van nieuw en oud beginsel i.d. mensch, 47, 85. |
‘DIALECTISCHE THEOLOGIE’, 29; het gericht in de -, 30; geref. standpunt t.o. de - 60. |
DIASTASE, - tusschen hemel en aarde volgens den bijbel, 115, 120, 127, 148 (noot); overwinning der - 116; - ook vóór den val 117; door de zonde wordt - antithese, 117; - in de schepping 119; - en de dood, 119; - en openbaring, 120; - en ‘schok’-moment, 127; - en genade, 144; - en Christus, 144, 157; - en zonde 144; - en hemelvaart, 148; opheffing der - -in-woonplaats, 163. |
DISJUNCTIE, zie conjunctie. |
DOOD, - is diastase-in-antithese, 119. |
‘DOORZOEKEN’, - v.d. diepten Gods door den Heiligen Geest, 159. |
DUALISME, zie: Althaus. |
|
‘EER EN HEERLIJKHEID’, zie: indragen. |
‘EEUWIGE’, het - bij Windelband, 75; het - bij Althaus, 75; het - is nooit norm, 77; consequentie van de aanvaarding van het - in axiologischen en theologischen zin, 86. |
EEUWIGHEID, Kierkegaard over de verhouding van - en tijd, 26; Barth daarover, 30, 41; Althaus daarover, 34; Tillich daarover, 42; geref. standpunt daaromtrent, 60; oneindig qualitatief verschil tusschen - en tijd, 68; - en tijd niet boven elkaar te waardeeren, 82; geen polaire spanning tusschen - en tijd, 84, 86. |
EGYPTE, beteekenis v.d. uittocht uit -, 311. |
EMANATIE, leer der - bij het neoplatonisme, 5; de bijbel t.o. die leer, 10. |
| |
| |
EMPYREUM, leer van het - 12, 104, 320; Thomas Aquinas daarover, 105; de roomsche theologie daarover, 105. |
ENGEL DES HEEREN, de - i.h. Oude Testament, 136. |
ENGELEN, hemel hoofdkwartier der goede -, 97; verhouding tusschen menschen en - 111, 137, 320; plaats der - i.d. hemel, 116; - bemiddelaars in openbaring en bestuur en regeering der wereld, 122; evolutie en -, 140; ‘schok’-moment en -, 140; ontmoeting van Adam met de - 135; - en de wet, 135; - antevaleeren den mensch maar praevaleeren niet, 140, 149; Christus en de -, 145, 148. |
‘ENTSCHEIDING’, Paul Tillich over de -, 43. |
ESCHATOLOGIE, oude en nieuwe opvatting omtrent -, 19, 74; Althaus over de -, 36; protologie en - bij Tillich, 53; - in de oude beteekenis, 67; - niet los van de protologie, 114; zie Kierkegaard. |
‘ESCHATON’, Paul Tillich over het -, 53, 55. |
EVOLUTIE, - in de geschiedenis van den hemel en van de woonplaats der menschen, 123, 134; - en de engelen, 140. |
EXISTENTIE-PHILOSOFIE, waarde der -, 197. |
|
FORENSISCHE, - rechtvaardigmaking en de kosmos, 313; - vrede v.d. kosmos, 316. |
|
GEEST, de bijbel over den strijd tusschen vleesch en -, 49; levendmakende -, 125. |
GELOOF, aard v.h. -, 131, 201; - en leerbegrippen, 201; - en reflexie, 201. |
‘GEMEENE GRATIE’, - en Gods sabbath, 282; kritiek op Dr Kuyper's leer der -, 284, 294; - en ambt, 284; aanpak der - -vragen, 285; - en werkverbond, 285; ‘terrein’ der -? 282; - en Gods lankmoedigheid, 289; uitgangspunt der -, 290; ‘vrucht’ der -, 291; ‘kiem’ der -, 292. |
GEMEENSCHAP, vervulde - i.d. hemel, 234. Zie: Christus. |
GENADE, spanning tusschen zonde en -, 85; - en diastase, 144; tweeërlei beteekenis v.h. woord -, 289. Zie: Barth, zonde, Tillich. |
GENADEVERBOND, - en werkverbond, 251; het ‘Groote Avondmaal’ en het - 252; - niet iets nieuws, 252; - universeel, 254; - en Christus, 253; - en Israël, 255; vervulling v.h. - i.d. hemel, 256. |
GEOGRAFIE, geen - der nieuwe aarde, 194. |
GERICHT, zie: dialect. theologie, Tillich. |
GESCHIEDENIS, verband tusschen begin, midden en eind der -, 63, 65; God in de -, 63, 68, 87; een ‘boven’- - verwerpelijk, 68; christelijke beschouwing v.d. -, 68; de - is eschatologisch, 142; waarde v.d. - i.d. bijbel, 212; het ‘midden der -’, 213; Christus en de zin der -, 214; de - en het natuurverbond, 258; - en gemeene gratie, 285; resultaat der -, 302; doel van de spanning i.d. -, 304; zie verder: Althaus, Barth, Christus, Hegel, hemel, Kierkegaard, Rickert, ‘schok’, Tillich, Windelband. |
| |
| |
GNOSTIEK, denkbeelden der -, 7. |
GOD, transcendentie en immanentie van -, 28, 69; verhouding tusschen - en het schepsel, 59, 60; - en de zonde, 60; - en de geschiedenis, 68, 87; oneindig qualitatief verschil tusschen - en het schepsel, 68; kennis van - in samenhang met die v.d. hemel 86; verschijnen v. - in z'n beteekenis voor den hemel, 115; - onderscheiden, nooit gescheiden van het schepsel, 111, 118; zien van -, 156, 161, 194; id. door Mozes, 178; -, niet anoniem, maar panoniem, 163; verkeer met - i.d. strijdende en triumfeerende kerk, 202; zie verder: Althaus, Hegel, Kierkegaard; conjunctie, geschiedenis, kennis. |
‘GODGELEERDHEID DES GEZICHTS’, 176. |
GRISEBACH, EBERHARD, ontwikkelingsgang v. -, 199 (noot). |
|
HARMONIE, de hemel als al -, 92; universeele - i.d. hemel, 320. |
HARTSTOCHT, begrip - bij Kierkegaard, 198. |
HEGEL, - over de betrekking van God en de geschiedenis, 22; - over Gen. 1-3, 24; - over den hemel, 25; - en de geref. grondgedachten, 29, 59. |
HEL, kennis omtrent de - i.d. hemel, 238, 276. Zie: openbaring, verbond. |
HEMEL, - voor de mystiek, 8; - en de tegenst. van goed en kwaad, 12; - plaats der uitgewerkte onderscheidingen, 12; - plaats der uitgewerkte scheppingsgedachten, 13; wel kennis, geen voorstelling v.d. -, 14; kennis v.d. - alleen uit de Schrift, 16; moeilijkheid v.h. schrijven over den -, 18; - buiten onze geschiedenis? 21; de - bij Paul Althaus, 36; verband tusschen d. - en de schepping, 63, 65; makkelijkheid v.h. spreken over d. -, 70; vierderlei spreken over d. -, 71; geschiedenis v.d. -, 71; - niet los v.d. aarde, 71; één - 72; meer phasen i.d. gesch. v.d. -, 72; - en aarde van gelijke waarde, 82; - aldoor komende, 86; nadenken over d. - gehoorzaamheidstaak, 87; belang v.h. vraagstuk v.d. -, 87; samenhang v.d. kennis omtrent d. - met die omtrent God en creatuur, 88; de - is een plaats, 89, 83; de - als ‘toestand’ van geluk, 91; de - i.d. bijbel een gemeenschap, 93; de - een stad, 94; de - geteekend naar de concrete werkelijkheid v.d. profeet, 95; - een hof, 96; geen tempel i.d. -, 95; de plaatselijkheid v.d. -, 95; - hoofdkwartier der goede engelen, 97; lichamelijkheid en ruimtelijkheid en d. -, 98; - is onaanwijsbaar, 90; allerlei onderscheidingen t.a.v.d. - 99, 108; - der hemelen, 100, 101; derde -, 100, 102; wereldbeeld en - -theorie, 100; - bij de joden, 100, 103; het axioma v.d. onbeweeglijken, hoogsten -, 104; wolken-, sterren- en - der hemelen, 109; - op de sterren? 109; beweging v.d. - en ruimte en tijd, 110, 127; gevolgen v.d. val voor de verhouding v. - en aarde, 111; de - verbonden met onze geschiedenis, 113; de - niet in antithese met de aarde, 114; de - geen ‘andere wereld’, 114; de - heeft een historie, 114; beteekenis v.h. woord - in Gen. 1:1, 115; - in engeren zin in Gen., 115; - in diastase m.d. woonplaats der menschen, 115, 120; - is de plaats
|
| |
| |
v. beraadslaging v. God met de engelen, 116; nederdaling v.d. -, 116; constitueering v.d. -, 117; - is uitgangscentrum v. Gods regeering, 122; evolutie en ‘schok’-moment i.d. gesch. v.d. -, 123, 126, 134; de - een wonder, 126, 127, 133; zoeken v.d. - door d. mensch, 128, 132; - en werkverbond, 132; openbaring aan Adam omtrent d. -, 134; voleinding v.d. geschiedenis v.d. -, 144; de zaligheid v.d. -, 151; - als woonplaats Gods komend bij de menschen, 151; tweeërlei - bij Gomarus, 192; verandering v.d. - o.d. jongsten dag, 192; de - en de geschiedenis, 212; geen onmondigen, onvolgroeiden, gebrekkigen i.d. -, 218; Woord en Sacrament nu en i.d. - 218, 273; ‘pluriformiteit’ i.d. -, 227; - en verbond, 237; vreugde i.d. - bij 't ‘zien’ der verlorenen, 238, 276; de - consummatie v.h. werkverbond, 246; de - vervulling v.h. genadeverbond, 252; vervulling v.h. natuurverbond i.d. -, 260; afwisseling i.d. ‘natuur’ i.d. -, 260; geen belofte i.d. -, 260; beteekenis v.h. cultuur-proces voor d. -, 303, 307; volmaakte harmonie i.d. -, 320. Zie verder: Barth, Christus, Dante, Gemeene Gratie, Groote Avondmaal, Hegel, indragen, kennis, openbaring, sabbath, vredesverbond, Woord Gods. |
HEMELLICHAMEN, toestand der - na den jongsten dag, 309; zie: aarde. |
HEMELSFEREN, theorie der - 100, 107; op protestantsch erf, 108; - bij Dante, 279, 319. |
HEMELVAART, zie: Christus. |
HERKENNEN, - i.d. hemel? 169, 280; - v.d. aarde? 191, 280. |
HOF, de hemel een -, 96; de - in Openb. 22, 247; de - en de val, 250. |
HUMANISME, christelijk - bij Tillich, 56, 70. |
HUWELIJK - en d. hemel, 65. |
|
IDEE, absolute - bij Hegel, 22. |
IDENTITEIT, - van oude en nieuwe wereld, 303. |
IDEOGRAM, - en woord, 220. |
IMMANENTIE, - Gods, 28, 69. |
‘INDRAGEN’, - v.d. eer en heerlijkheid der volkeren i.h. nieuwe Jeruzalem, 284, 291, 294; - i.d. historie menschenwerk, 295; - door het ‘punt des tijds’ heen uitgesloten, 296, 301; - bij de scheppingsdagen, 298; - v.h. ‘nieuwe’ i.h. ‘oude’, 299. |
INTELLIGENTIES, - bij het neoplatonisme, 5 v, scheppende -, 7. |
ISRAEL, afzondering van - abnormaal, 255. |
IZAK, - en Ismaël dragers van tweeërlei principe, 130. |
|
JERUZALEM, neerdaling v.h. nieuwe -, 116, zie stad, hemel. |
‘JONGSTE DAG’, zie katastrofe, punt des tijds, scheppingsdagen, ‘schok’-moment. |
KATA-PAUSIS, zie: sabbath. |
KATASTROFE, beteekenis van de eind -, 37, 149; - idee i.e. onzondige
|
| |
| |
wereld 64; verschil tusschen de - in deze en een onzondige wereld, 67; noodzakelijkheid der -, 38; tweeërlei element i.d. - der wereld, 130; zie Tillich, ‘Schok’-moment. |
KENNEN, philosophisch en theologisch -, 8, 10. |
KENNIS, mogelijkheid, vormen, wegen der - bij het neoplatonisme, 8 v.; - omtrent God i.d. hemel, 161, 196, - omtrent Gods werk i.d. hemel, 169, 196; - wegen veranderen i.d. hemel, - inhouden niet, 171, - i.h. paradijs en i.d. hemel, 173; - van Christus i.z. menschelijke natuur, 182. |
KENNISWEG, - der mystiek, 8, 11; - der openbaring, 11. |
KERK, strijdende en triumfeerende -, 202, 276. Zie: spanning. |
KIEM, begrip - in verband met de gemeene gratie, 292, 297, 305. |
KIERKEGAARD, - over de verhouding van God en geschiedenis en schepsel, 25, - over de verhouding: eeuwigheid en tijd, 26; - over de eschatologie, 26; - over profane en heilige geschiedenis, 27; - over d. val, 28; - over eerste en tweede Adam, 28; - en het geref. standpunt, 29, 60; - over den hemel, 29. |
KONINKRIJK GODS, zie Tillich. |
KOSMOS, beteekenis v.d. aarde i.d. -, 308; vrede i.d. - na den jongsten dag, 309; vrede i.d. - en verbond, 312; beteekenis van Christus voor den -, 312. |
|
LAM, Christus als het -, 206, 209. Zie: Christus. |
LEIDENSCHAFT, zie: hartstocht. |
LESSING, - over de geschiedenis der menschheid, 56; de Schrift t.o. -, 70. |
LETHE, - motieven bij Dante, 215. |
LICHAAM, pneumatisch -, 146. |
|
MASJAAL, de - i.h. leven v. Adam, 135, 137. |
MENSCH, spanning tusschen ouden en nieuwen -, 85; taak v.d. - i.h. werkverbond, 132; plaats v.d. - i.d. kosmos, 317; zie engel. |
MENSCHHEID, zie: hemel. |
MIDDELAAR, - s-gedachte voor en na den val, 141. |
‘MIDDELOORZAKEN’, - bij het neoplatonisme, 7 v.; - en de Schrift, 10. |
MONISME, zie: Althaus. |
MüLLER, JULIUS, - over den val, 32. |
MYSTERIëN, - onthuld in de geschiedenis, 253. |
MYSTIEK, - en scholastiek, 8; kennisweg der - 8, 11; oostersche -, 166. |
|
NATURAAL-THEOLOGIE - en het boek Prediker, 4. |
NATUURVERBOND, bezwaren tegen den naam -, 257; - phase v.h. genadeverbond, 259; vervulling v.h. - i.d. hemel, 260. |
NEOPLATONISME, 5 v. |
‘NIETS’, het ledige en onvoltooide -, 166. |
| |
| |
‘NIEUW’, beteekenis v.h. woord - in nieuw testam. verb., enz. 229; het - maken o.d. jongsten dag, 295; dat duidelijk gemaakt bij de schepping, 298. |
NORM, - is nooit schepsel, 77. |
NUMINEUZE, het -, 163. |
|
OORDEELSDAG, karakter v.d. -, 36. zie: katastrofe, punt des tijds, ‘schok’-moment. |
OPENBARING, alle inhoud der - even moeilijk, 11; inhoud der - een mysterie, 11; - en de wetenschappen, 11; verschil in moeilijkh. i.d. midelen der -, 12; karakter der - omtrent hemel en hel, 18, 19; - bij Karl Barth, 30; - en transcendentie Gods, 69; de - omtrent d. hemel in beelden, maar toch waar, 91; de - en de omgeving waarin ze komt, 101; helderheid der -, 116; diastase en -, 120; - en schepping, 122; woord - en werk -, 135; - omtrent de toekomende wereld, 135; - blijft i.d. hemel, 160; grondgedachte v. elke -, 160; noodzaak v.d. - i.d. hemel, 188; zie: Althaus, visio. |
OPSTANDINGSLICHAAM, 98, 99. |
OVERSCHADUWING, beteekenis der -, 302. |
|
‘PARADIJS’, het - door Christus en Paulus genoemd, 101. |
PARSISME, zie Tillich. |
PASCHEN, beteekenis v. -, 146; beteekenis van de 40 dagen na -, 146. |
PERFECTUM PRAESENS, - bij God, 159, 272; - bij de zaligen i.d. hemel, 197; zie: rust. |
‘PLURIFORMITEIT’, - i.d. hemel, 222. |
PRAESENTIA SALUTIS, 33, 42, 63. |
PREDIKER, grondgedachte v.h. boek -, 61. |
PROEFGEBOD, beteekenis v.h. -, 47. |
PROTOLOGIE, zie: eschatologie, Tillich. |
PSYCHOLOGISME, - in de beschouwing v.d. hemelvreugde, 242. |
PUNT DES TIJDS, akute verandering i.e. -, 124, 126; verandering der wereld i.h. -, 127, 297; - en ambt, 287. Zie: katastrofe, schepping, ‘schok’-moment. |
|
‘RECHTERHAND DES VADERS’, - en de hemel, 98. |
RECHTVAARDIGMAKING, ethische en forensische -, 313; forensische - en kosmos, 313. |
REFLEXIE, Kierkegaard over de -, 198. |
RICKERT, zie: wetenschap. |
RUST, zie: sabbath, perfectum praesens. |
|
SABBATH, Gods -, 268, 272, 275, 277, 282; - eschatologisch, 269; - i.h. oud en nieuw verbond, 269, 273; - vervuld i.d. hemel, 270; - als garantie- |
| |
| |
teeken i.h. verbond, 270; - en Christus 270, 273; - als garantie-teeken vervuld, 271, 278; progressie i.d. openbaring omtrent den -, 274; - als katapausis en - als sabbatismos, 273; overgang van - als katapausis tot - als sabbatismos, 276; eeuwige -, 277; - en Dante's hemelsferen, 279; - i.d. hemel, 281; - 'n kwestie van mogen of moeten? 282; - Gods en de ‘gemeene gratie’, 282; de - en de cultuur, 283; eeuwige en werkstukken der menschen, 302; eeuwige - en de kosmos, 306; -, cultuur-historisch vredeteeken, 306; motief v.h. gebod v.d. - in Deut. 5 en Ex. 20, 311; volkomen vervulling v.d. - 320. Zie: vrede. |
SABBATISMOS, zie: sabbath. |
SACRAMENT, zie: Woord. |
SATAN, zie: Tillich. |
SCHEMA, verandering v.h. - der wereld in ruimte en tijd, 127. |
SCHEPPEN, - i.d. H. Schrift, 118. |
SCHEPPING, beschouwing v.d. - bij het neoplatonisme, 7; - t.o. emanatie, 10; verband tusschen - en hemel, 63, 65; geen eerste en tweede -, 65; parallel tusschen - en ‘punt des tijds’, 298; zie: diastase. |
SCHEPPINGSDAGEN, overeenkomst v.d. - met den ‘jongsten dag’, 298. |
SCHEPSEL, geen waarde van het eene - boven het andere, 77; God woont bij het -, 111. |
‘SCHOK’-MOMENT, het - i.d. geschiedenis van aarde en hemel, 123, 126, 127, 134; - en katastrofe, 123; - ook in den staat der rechtheid, 132; openbaring omtrent het -, 134; het - en de engelen, 140; - bij eersten en eeuwigen sabbath, 300. |
SCHOLASTIEK, Middeleeuwsche -, 3 v. |
SEXUALITEIT, - i.d. hemel, 65. |
SPANNING, allerlei formalistische - theorieën, 84, 94; - tusschen zonde en genade, 85; - tusschen ouden en nieuwen mensch, 85; geen -, dan die zich opheft, 86; - i.d. geschiedenis, 142; - i.d. verhouding v. engel en mensch, 142; - tusschen de kerk en Christus, 147. |
SPIJZE, - i.d. hemel, 65. |
STAAT DER RECHTHEID, zie: Althaus en ‘schok-moment’. |
STAD, hemel en -, 94; de - in Openb. 22, 247; de - en de val, 250; de eeuwige - een kubus, 321. |
SYMBOOL, woord en -, 220. |
|
TABERNAKEL, - in Openb. 21, 151. |
TELEOLOGIE, - i.d. eschatologie, 74; bezwaren ertegen, 77, 86. |
TELEPATHIE, - 174. |
TELEVISIE, - 175. |
TEMPEL, geen - i.d. hemel, 95; - in Openb. 21, 151; verdwijning v.d. - i.d. hemel, 155. |
THEOLOGIA, -, unionis, visionis (patriae), stadii (studii, viatorum), 177. |
| |
| |
THEOLOGIE, - en philosofie, 11; geen primaat der -, 11. |
THOMAS AQUINAS, denkmethode v. -, 3; - over de verbranding der aarde, 194. |
TILLICH, PAUL, - en Karl Barth, 40, 54; - over de genade, 40; - over de geschiedenis, 41, 43; - over de verhouding v. eeuwigheid en tijd, 42; - over de ‘profetische geest’, 43; -'s ‘geloovig realisme’, 43; - over de ‘Entscheidung’, 43; geen eindeutige Entscheidung, 44; het satanische en daemonische bij -, 45; - over Satan, 45; - over Christus, 45; - over de zonde, 46; - over 't parsisme, 47; - over den strijd tusschen het goddelijke en daemonische, 49; - over begin en eind der geschiedenis, 50; - over Christus als ‘midden der geschiedenis’, 50, 214; geschiedbeschouwing van - 51; - en het laatste gericht, 52; protologie en eschatologie bij - 53; - over de eind-katastrofe, 54; - en Althaus, 54; - over het ‘Eschaton’, 53, 55; - en het ‘gericht’, 55; - en het ‘Koninkrijk Gods’, 56; - en Lessing, 56. |
TRANSCENDENTIE, zie: God. |
TROON, - van God i.d. hemel, 98; visioen v.d. - v. God in Openb. 4 en 5, 139, 142. |
TIJD, zie Althaus, Barth, eeuwigheid, Kierkegaard, Tillich. |
|
UEBERGEGENSÄTSLICHKEIT, leer v.d. - 12, 166, 216. |
‘UITERSTE’, tweeërlei opvatting omtrent het -, 19. |
UITTOCHT, - uit Egypte en genadeverbond, 311. |
UNIVERSALISME, 254, noot 3. |
URANOLOGIE, geen - i.d. bijbel, 100, 107. |
|
VAL, de bijbel over den -, 47; plaats v.d. - i.d. gesch., 60, 132; gevolgen v.d. - voor hemel en aarde, 111. Zie: Hegel, Kierkegaard. |
VEGETATIE, - i.d. hemel, 65. |
VERANDERING, - der wereld i.e. ‘punt des tijds’, 127, 297. |
VERBOND, hemel en -, 237; algemeenheid v.h. -, 237; - eenzijdig i.z. ontstaan, tweezijdig i.z. bestaan, 243, 249, 253, 262/4, 267; - grondwet van alle verkeer tusschen God en mensch, 238, 242; - en hel, 242; alle menschen i.h. - gesteld, 245; - en verantwoordelijkheid, 243, 245; oerfunctie v.h. - 254; hoogste vreugde v.h. - 265; 's Heeren - en de kosmos, 312; zie: genadeverbond, natuurverbond, vredesverbond, werkverbond. |
VERDIENEN, - bij God onmogelijk, 249. |
VERGAAN, beteekenis van het - v.h. geschapene i.d. jongsten dag, 302. |
VERNIETIGING, geen - der verdoemden, 240. |
VERZOENING, - v.h. gansche creatuur, 316. |
VISIO DEI PER ESSENTIAM, 157; - t.o. openbaring 159. |
VLEESCH, zie: Geest. |
| |
| |
VREDE, kosmische - en sabbath, 307, 310; - na den jongsten dag, 309; kosmische - en verbond, 311; - en Christus, 312, kosmische - is forensisch, 316. |
VREDERAAD, zie: vredesverbond. |
VREDESVERBOND, het groote avondmaal en het -, 262; het - en de zonde, 263; - en hemel, 264; - en kosmos, 264. |
|
WAARDE, - -philosophie, 75, 79. |
WAARHEID, de subjectiviteit der -, 198. |
WÉDERHERSTELLING, geen - aller dingen, 240. |
WERELD, geen ‘eerste’ en ‘tweede’ - 63, 65; verandering der - in een ‘punt des tijds’, 127; openbaring Gods omtrent de toekomende - 135; - in engeren en ruimeren zin, 309; zie: zonde. |
WERELDBEELD, geen - i.d. bijbel, 100, 107; geen - noch van deze, noch van de toekomende, 195. |
WERKSTUKKEN, - der menschen en eeuwige sabbath, 302. |
WERKVERBOND, eind-katastrofe en -, 64; hemel en -, 123, 132; taak v.d. mensch i.h. -, 132; - en het Groote Avondmaal, 246; aard v.h. -, 248; - en genadeverbond, 251; Christus en het -, 251, 253; het voltooide - i.d. hemel, 251; - en cultuur, 287. Zie: wonder. |
WETENSCHAP, - en openbaring, 11; - der natuur en der geschiedenis bij Windelband en Rickert, 79. |
WINDELBAND, zie: ‘eeuwige’, wetenschap. |
WONDER, geen polariteit tusschen natuur - en religieus -, 84; karakter v.h. -, 126; - in werk- en genadeverbond, 126. |
WOONSTEDE GODS, - bij het schepsel, 111, 150. |
WOORD, strijd over - en Sacrament, 220; - en ideogram symbool, chiffre, 220; beteekenis v.h. -, 220; - van God uitgangspunt ook v.h. vraagstuk v.d. hemel, 83, beteekenis hiervan, 84. Zie: Barth, hemel. |
WOORDS, VLEESCHWORDING DES, beteekenis v.d. - 62. |
WIJN, beteekenis v.d. nieuwe -, 227. |
|
ZEE, verdwijning der -, 194. |
ZIEL, zie: Adam. |
ZIEN, - van aangezicht tot aangezicht, 176. Zie: God. |
ZONDE, -, genade en wereld, 38; kennis v.d. - i.d. hemel, 280; geen nawerking der - i.d. hemel, 279. Zie: diastase, God, Tillich. |
|
|