Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
19. Veendamsch beroep op WalaeusGa naar voetnoot1.In het synodocratisch gebonden orgaan van Veendam-Wildervank (Ons Kerkblad) schrijft ds. N. PostemaGa naar voetnoot2. iets ter verdediging zijner ‘synode’. Ook zijn betoog gaat weer om de zaak heen. De vraag is immers niet, of niet een of ander argument is aan te voeren vóór het standpunt van de heeren Ridderbos-Grosheide-synode. De vraag is alleen ‘of wie het er niet meer eens is, daarom in Gods Naam uit het ambt te stooten of er uit te weren is’. M.a.w. of de theologische meening der heeren Ridderbos e.d. werkelijk en duidelijk een ondubbelzinnig Godswoord is. Want de kerk mag alleen binden aan Gods Woord; anders wordt ze valsche kerk volgens de belijdenis. Dat hun meening Gods Woord is, schijnen ze zelf te betwijfelen. Waarom zouden ze anders den moed missen, prof. Greijdanus en mij, en anderen uit te werpen als ketters? Wij weerspreken immers hun stelling? Al is dus het betoog van ds. Postema niet ter zake, we willen toch - op verzoek - er wel iets over zeggen. Ds. Postema citeert Walaeus,Ga naar voetnoot3. die (Synopsis, XLIV, 29Ga naar voetnoot4.) volgens ds. Postema dit zegt: Wij eischen met de Schrift vooraf in alle doopelingen geloof en bekeering, althans volgens het oordeel der liefde, en dat zoowel bij de kinderen, die bondelingen zijn (...), als bij de volwassenen.In werkelijkheid schreef Walaeus iets anders. En wel dit: De uitwerking van den doop wordt door ons dus niet vastgekoppeld aan dat bepaalde oogenblik, waarop het lichaam met het uiterlijke water wordt besprengd, maar in alle doopelingen verlangen wij met de Schrift, te voren geloof en bekeering, tenminste naar het oordeel der liefde; en zulks zoowel in de in het verbond opgenomen kinderen, in welke naar ons beweren uit kracht van den goddelijken zegen en van het evangelisch verbond het zaad en de Geest van geloof en bekeering te stellen is, als ook in de volwassenen, | |
[pagina 147]
| |
in wie de belijdenis van actueel geloof en bekeering noodzakelijk is. Voorts, evenals zaad, dat in de aarde geworpen is, niet altijd in 't zelfde oogenblik zijn wasdom heeft, maar eerst wanneer van boven regen of warmte erop neerkomt, zoo heeft noch het Woord, noch het sacramentsteeken altijd op 't eerste moment zijn effect, doch eerst op dien tijd, als de zegening van den H. Geest er bij komt.Ds. Postema heeft dus nagelaten, te vermelden, dat Walaeus het heeft over de uitwerking van den doop. Hij heeft eveneens verzuimd, erbij te zeggen, dat volgens Walaeus voor werkelijke wedergeboorte de zegening van den H. Geest erbij moet komen. Hij heeft ook nagelaten, te vermelden, dat Walaeus slechts één bladzij verder (XLIV, 31), opmerkt, dat de kracht van den doop gelegen is allereerst in het verzegelen der beloofde genade, d.w.z. van de belofte van genade; en dit wel, waar hij zelf nadrukkelijk onderscheidt, van zulk een genade, die is aangebracht of nog moet worden aangebracht; gelijk hij dan ook op een andere plaats (Opera, I, 493Ga naar voetnoot5.) met instemming Calvijn aanhaalt, die met ‘de meeste’ andere theologen zegt (Inst. IV, 16, 20Ga naar voetnoot6.), dat de kinderen gedoopt worden tot toekomstig geloof en bekeering, welke in hen nog niet zijn geformeerd, al is het zaad daarvan in hen verborgen. Ook heeft ds. Postema niet vermeld, dat vlak daarop (Synopsis, XLIV, 31) Walaeus rondweg verklaart, wat de heeren van de synodale wijsheid telkens van zich afschuiven willen: Omdat evenwel die belofte niet absoluut, doch met de voorwaarde van geloof en bekeering verbonden is, volgt daaruit, dat die genade slechts wordt verzegeld aan hen die gelooven en zich bekeeren, en mitsdien ook de teekenen niet onwaardiglijk gebruiken, 1 Cor. 11:29.Wij voor ons zijn het in de preciese formuleering niet met Walaeus eens. Maar dat hij door 't synodale Praeadvies terecht zou zijn aangehaald,Ga naar voetnoot7. en ‘geïnterpreteerd’, dàt betwisten wij; hetgeen wij nader hopen aan te toonen, wanneer wij de verbluffende fouten aan gaan wijzen, die het bekende synodale Praeadvies kenmerken in het door dr. A.D.R. PolmanGa naar voetnoot8. geschreven historische gedeelte van dit slordige document. Hoe weinig Walaeus eraan denkt, een beschouwing als de synodale over te nemen, kan reeds hij zich indenken, die bedenkt, wat ds. Postema óók al weer verzuimt te zeggen, dat n.l. Walaeus zelf (Opera, t.a.p.) eraan herinnert, dat het in de kinderen aanwezige zaad door den één een ‘habitus’, d.w.z. een aanwezige | |
[pagina 148]
| |
eigenschap, door den ander een ‘inclinatio’, d.w.z. een geneigdheid genoemd wordt. Het ‘hebben van den Geest’ beteekent bij de oude theologen trouwens meermalen nog iets anders dan het werkelijk door den Geest bewerkt zijn; het duidt veelal niet meer aan, dan het belofterecht hebben op den Geest, die immers in de verbondsbelofte is toegezegd; evenals van de kinderen in denzelfden zin gezegd wordt: Ze hebben de zaligheid(!). En dan zijn er nog theologen, die bij het ‘hebben van den Geest’, zelfs als zij Hem zien werken in de kinderen, nog maar denken aan de z.g. voorbereidende genade, waarover weer een aparte verhandeling zou te schrijven zijn, doch die in elk geval iets anders is dan de wederbarende genade. Ook over die kwestie van het geloof als ‘habitus’ is veel te doen, b.v. in den tijd tusschen Walaeus en DurandusGa naar voetnoot9. ([Synopsis] XXXI, 15), waaraan we thans voorbijgaan.
Wat ds. Postema verder opmerkt aan mijn adres is al ettelijke malen voor hij als nummer zóóveel het anderen naschreef, door mij weersproken. Mijn papieren zijn nog niet in mijn bezit;Ga naar voetnoot10. is dat het geval, dan hoop ik er wel iets van door te geven. Hoe weinig ds. Postema's beweringen om 't lijf hebben, kan b.v. daaruit blijken, dat hij meent, tegen mijn huidige optreden contra de binding (met effect van uitwerping etc.) aan een synodale formule inzake het ‘houden voor wedergeboren’ te kunnen aanvoeren, dat ik toch vroeger wel heb geopponeerd tegen het ‘vervagen’ van het verbond Gods tot een aanbod van genade, een aanbod, dat ook komt tot Turken, heidenen, Joden. Vindt ds. Postema dat zoo vreemd! Dan kent hij ons niet, ofschoon hij toch over ons schrijft. Want niet alleen ik, doch ook alle vrijgemaakte of bezwaarde gereformeerde belijders schreven of schrijven, ook deels in officieele stukken, dat zij de degradatie tot een bloot aanbod van de hand wijzen. De schenking van een recht met bevel tot geloof en bekeering is heel wat anders dan een aanbod. Als ds. Postema werkelijk de Synopsis leest, voor hij zijn kerkbode schrijft, en niet maar dr. Polman naschrijft, dan kan hij gemakkelijk in de buurt blijven, om te zien hoe b.v. PolyanderGa naar voetnoot11. in diezelfde Synopsis (XXII, 6) de aanbieding onderscheidt van andere momenten in Gods werk. |
|