Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
18. De antitheseGa naar voetnoot1.Zooeven is door de voorzitter gelezen het bekende woord uit Psalm 8, met name dat woord, dat Christus zelf heeft aangehaald tegenover de Farizeërs in de laatste week van zijn zijn op aarde in de staat van zijn vernedering. Dit woord: uit den mond van kinderen en van zuigelingen hebt Gij u lof gegrondvest.Ga naar voetnoot2. Dat is niet maar een woord, dat ons in de sfeer brengt van kinderlijk geblaat en gespeel, want het begint aanstonds te zeggen, dat hier krijgsmuziek tot ons komt, de oorlogstrommel wordt hier geslagen. Immers, waarom bereidt God zich lof uit den mond van zuigelingen en kinderen? Hij heeft er een doel mee en wel dit: dat Hij een dam opwerpen wil tegen de macht, die tegen Hem is en den vijand en wraakgierige door het opwerpen van zoo'n dam wil doen ophouden. Het kind daarom, dat in de kerk ingedragen wordt, besneden of gedoopt, - op de grens van twee tijden sprak Christus dat - is gezien als aanstaand strijder. En die aanstaande strijders zijn geteekend door Christus zelf als aan den eenen kant van de scheidslijn staande. Aan den eenen kant zij, die in zijn verbond zijn geboren, die zijn lof gaan vertellen, met maar in de Psalmen, die thetisch spreken, maar ook in de daden en Psalmen, die antithetisch handelen en spreken, en aan den anderen kant van de demarcatie-lijn staat de vijand en de wraakgierige. Ik geloof, dat uw voorzitter een goede keus gedaan heeft, toen hij dit woord nam ter inleiding voor hetgeen ik zeggen ga, als ik spreek over de antithese. Wanneer Christus zelf ons deze lijn zoo doet zien, een lijn met een front aan dezen kant en een tegenfront aan de andere zijde, dan mogen wij ons wel tien maal bedenken, eer wij zoo heel gemakkelijk ons spreken over de antithese prijsgeven en ons handelen, overeenkomstig het feit van het bestaan van de demarcatie-lijn, in een roes der overwinning over den vijand van het oogenblik, zouden gaan nalaten. Er is reeds aan herinnerd, dat van alle kanten gezegd wordt: het is gedaan met het spreken over de antithese. Wie er nog van rept, is anachronistisch, zet de klok achteruit, verstaat niet het gebod van het bepaalde uur, waarin wij samen na den oorlog elkaar ontmoeten konden. Men zegt, alsof het vanzelf spreekt, de draad opnemen, waar we die voor vijf jaar moesten laten vallen, dat kunnen we niet. Ergo, we staan voor een nieuw begin en de oude antithese, ook van Abraham Kuyper en de zijnen, is ter ziele; was het reeds min of meer voor den oorlog begonnen, maar op 't oogenblik is er geen sprake van, dat men daardoor opbouwend werk kan doen in dezen tijd van ‘herrijzend Nederland’. Nu geeft iedereen toe, dat het onmogelijk is, de leidraden, die vijf jaar geleden uit onze handen geslagen zijn, op te nemen op dat punt, waar onze | |
[pagina 134]
| |
hand de draad moest laten vallen. Want inderdaad, in die vijf jaar, heeft het weefgetouw, dat draden spint, nooit stil gestaan. En de macht, die nog maar kort geleden ons land is uitgejaagd, - door de genade van God - heeft heusch niet nagelaten, haar eigen weefstoel ons te doen zien in de kracht en pezigheid van de draden, die men in onze handen wou geven. Alleen maar, die vijand was en bleef ondergeschikt en de God, die de draden in handen gaf, bleef bestaan en in zijn oogen zijn duizend, laat staan vijf jaren, - als één dag.Ga naar voetnoot3. En Hij heeft zijn volk draden in handen gegeven, die geen enkele Duitscher er uit slaan kon. En het is wel degelijk zaak en plicht en gebod van dit eigen uur, om alle draden, die het merkteeken dragen van Gods eigen makelij te zijn, in de hand te nemen. En ik verklaar: dat ons land in ellende kwam, was te wijten - zoover het aan de zonde ligt - aan het loslaten van de draden, die God geweven heeft. En daarom kan Nederland alleen dàn werkelijk herrijzen, wanneer het den draad die God in handen gaf, weer vroom, dat is dapper, in handen neemt en weer gaat zitten in het oude weefgestoelte van den principieelen strijd, den principieelen opbouw, het principieele verzet tegen alle macht, binnen en buiten, die God tegen is en ook tegen die macht, die aanstaande is en die komen zal door het vredestractaat van straks heen; de macht, waarvan de naam mij niet bekend is, de leus niet te formuleeren valt, maar die, hoe ook, ontstaan zal, die macht, welke de bijbel voorzichtig aanduidt, zonder naamsvermelding, maar met de aanduiding van de onafwendbaarheid van haar komst: het eene wee is weggegaan, zie het tweede wee komt met haast.Ga naar voetnoot4. En wanneer het waar is - en ik zeg: het is waar - dat de Duitse ellende, de Duitse waan, de Duitse hoogmoed, de Duitse politiek, de Duitse misdadenreeks, geboren zijn uit een overtuiging, philosophisch georiënteerd heel vaak, welke radicaal ontkent het bestaan van de antithese en daarin doorredeneert, dan mogen wij te meer oppassen voor het groote gevaar, dat wij dàt afwijzende, tegelijk het oor leenen zouden aan een philosophie - of wat er op lijkt - welke ook principieel afrekent met alle mogelijke antithese. Men zou soms zich afvragen: hebben wij een feest van bevrijding of een roes? Ik zei dat niet van hen, die reeds vóór den oorlog besliste tegenstanders waren van de antithese. Daar zijn er onder hen, met wie ik het niet eens ben; dat is een tweede kwestie, maar van wie ik gaarne geloof, dat zij reeds eerder uit de overweging van beginselen, die onjuist zijn, zeiden: de antithese hoort niet thuis op het politieke erf. Ik zeg van die menschen niet: ze zijn in een roes. Maar wanneer ik zie, hoe er menschen zijn, die tot kort voor den oorlog vooraan liepen, ‘Pro Rege’,Ga naar voetnoot5. en die vandaag zonder blikken of blozen meteen maar zeggen: we moeten een groote volkspartij hebben, waarin alle protestanten kunnen vechten voor de groote beginselen van de reformatie, maar die meteen eindigen aldus: we moeten daarom zwijgen over hetgeen ons verdeelt, dan vraag ik me af: is dat geen roes? Is dat heusch een feest? Kàn men met elkaar praten als belijdende protestanten | |
[pagina 135]
| |
over de groote beginselen van de reformatie en zwijgen over hetgeen verdeelt? Juist de beginselen hebben altijd den storm doen ontwaken. Ze waren de roode lap, die den stier woedend maakte. Om die principes, waarin het gaat om God, als persoonlijk God, of een godsidee, is altijd in de wereld strijd geweest. En niet de strijd heeft de beginselen, maar de beginselen hebben den strijd doen ontvlammen. En dat kòn niet anders. En wanneer men dan strijden wil voor de groote beginselen, maar meteen wil zwijgen over hetgeen verdeelt, zeg ik: dan zwijgt ge ook over de beginselen. Als ge spreken gaat, komt er verzet.
Daarom wil ik vanavond hier graag wat zeggen over de antithese. En dan zal het eerst noodzakelijk zijn met een kort woord aan te duiden, wat men daaronder placht te verstaan in de laatste jaren voor den oorlog. Ik zal niet breed spreken over hetgeen GroenGa naar voetnoot6. in deze beteekend heeft, want voor de historie is vanavond geen tijd. Ik kan volstaan hiermee, dat Kuyper, die Groens erfenis heeft trachten over te nemen, juist ons volk, als belijdend volk, destijds gewekt heeft door te zeggen: let wel hierop, dat ook het staatkundig terrein u allemaal aangaat en dat ook op dàt gebied de profetie van de Schrift in vervulling gaat, dat eens een dag komt, waarin men zien zal het onderscheid tusschen dien, die God dient en dien, die Hem niet dient. Kuyper heeft daarmee dit willen zeggen: dat men niet zeggen moet: we zijn in ons eigen kerkje, op ons heilig erfje, op een eilandje van rust, dat autark is temidden van de zee van...,Ga naar voetnoot7. maar daar buiten is de wereld, die in het booze ligt en die gaat ons niet aan. Neen, zegt Kuyper - en terecht - de kerk heeft geen eiland betrokken. Op een eiland bouwt men nooit een kerk. Ze staat in het volle leven en het gebod van God, gelijk ook de beloften Gods, raakt het gansche volle menschenleven. En de vloek, die God de wereld inslingert en de zegen, die Hij over de zijnen geeft, raken ook het volle menschenleven, raken de staat, de maatschappij, de wetenschap, de kunst en al wat natuurlijk is. En daarom heeft Kuyper gezegd: juist omdat gij kerk-menschen zijt, die in de kerk zijt geboren door het Woord en versterkt in uw eeuwig, aldus geboren leven door het gepredikte Woord en sacramentsgebruik, juist daarom moet gij, uit de kerkpoorten naar alle kanten uitbrekend, de straat op, de politieke arena in, de wetenschappelijke vragen bespreken, en op elk terrein van het menschenleven zeggen: daar is geen duimbreed gronds, waarvan Christus, die aller meester is, niet zegt: dat is van Mij!Ga naar voetnoot8. En dan zult ge, zegt Kuyper, dìt ondervinden, dat de dienstknecht niet meer is dan zijn Heer. | |
[pagina 136]
| |
Als uw Heere, Christus Jezus, om zijn strijd voor recht en waarheid en zijn koopen van zijn bruid met den prijs van de gerechtigheid, den vijand moest trotseeren en hem overal speurde en hem nooit ontgaan kon of wilde, dan moet ook gij dit eene weten: die vijandschap zult gij op elk terrein zien. Gij zult vandaag reeds zien, wat gij ook te dien dage aanschouwen zult, het onderscheid tusschen dien, die God vreest, en dien, die het niet doet. Met andere woorden, er is vriend en er is vijand, er is er één, die in den wortel ‘ja’ zegt en één, die in den wortel ‘neen’ zegt; er is er één, die de these aanvaardt en er uit leeft en geboren is en een ander, die de antithese kiest en niet geboren is of wil zijn uit water en Geest. En die antithese, het uit-God-geboren-zijn eenerzijds, en aan den anderen kant de praktijk en de theorie van wie anders wil en uit den wortel der zonde leeft, raakt ook het staatkundige en publieke leven; dwars door straten en pleinen heen loopt de demarcatie-lijn, niet zichtbaar, in de straat ziet ge er niets van, maar in het hart. ‘Hart’ niet tegenover ‘hoofd’, maar als centrum van den mensch. En zoodra de mensch naar buiten komt, zich groepeeren gaat en op recht als basis staat of denkt te staan en naar de macht grijpt, dan komt ook op straat te voorschijn de antithese, die in het hart geworteld is. Het bloed kruipt, thetisch en antithetisch, waar het niet gaan kan.
Ge voelt wel, achter deze theorie, die maar heel ruw geschetst is, ligt een reeks stellingen als onderbouw en achtergrond, b.v. deze stelling, dat er inderdaad verband bestaat tusschen het natuurlijk leven en de genade; of ook deze stelling, dat de keus voor God, de keus van het diepe menschenhart, noodwendigerwijs verband houden wil en kan en ook houden moet met het breede menschenleven. Religie is geen zaakje van het hart als provincie in den mensch, tegenover die van het hoofd, maar religie, dienst van God beter gezegd, is vanuit het hart als des menschen kern, naar alle levensfuncties uitgegaan en blijft uitgaan en moet zich openbaren en haar recht doen gelden op elk terrein van het menschelijk bestaan. En als Kuyper zoo deze beide stellingen als onderbouw van zijn theorie gegrepen heeft en als theoloog gelooft aan de orde des heils, welk geloof inderdaad insluit het verband tusschen her werk Gods in ons binnenste, dat Hij doet bij de wedergeboorte en het publieke leven, dan is Kuyper, als theoloog aan die heilsorde geloovende, nu des te beter gewapend, als hij straks gaat zeggen: nu de straat op, het vaandel ontbloot voor den Koning! Want de antithese tusschen wedergeborenen en onwedergeborenen raakt het terrein van de staat en alles wat er gebeurt. En geen spotvraag werd gedaan in de Tweede Kamer, of dr. Kuyper zag daaronder de antithese en men heeft Kuyper nooit kunnen afnemen deze diepe overtuiging, die samenhangt met zijn geloof en belijdenis van Christus. Ik wil graag toegeven, dat men Kuyper vaak verweten heeft - en soms schijnt hij het ook wel verdiend te hebben - dat hij een klein beetje speels handelde met de antithese en dingen als principieel vereischt uitgaf, die hij later toch weer cadeau moest doen. Dit alles geen oogenblik verbloemende, houden wij tòch vol, dat zijn antithese-leer de menschen geweldig gewekt heeft. En wie meent, dat men reeds een goed werk doet, door slapers wakker te maken, moet zeggen: Kuyper heeft een geweldig ding gedaan door de menschen wakker te maken en het afgescheiden volkje te doen marcheeren op 's Heeren straten, die nu waren 's Heeren straten. | |
[pagina 137]
| |
Dit moet zoo zijn. Wij hebben hier een taak en die taak aanvaarden we. Dan zullen we zien, dat het gelaat van ons volk vernieuwd wordt door te staan op den bodem van de antithese en haar werkelijkheid. Niet dat wij de antithese gemaakt hebben. Wij kunnen de lijn vaak verkeerd trekken, maar God heeft de lijn getrokken. Hij heeft gezegd: er is zonde en genade; een staan in de oude natuur en een leven naar de nieuwe natuur, geest en vleesch; er is ook geest tegenover beest. En daarom blijft na den val in het paradijs altijd bestaan de strijd van slangenzaad en vrouwenzaad,Ga naar voetnoot9. de tegenstelling van hemel en hel. Blijft ook dat machtige perspectief van de Heilige Schrift, die haar laatste bladzijde niet schrijven kan, eer het ronduit en hardop en met alle pijnlijkheid gezegd is: daar komt een antichrist tegenover den Christus straks en die antichrist, dat afschuwelijke product van alle hellemachten der laatste dagen, zal oproepen straks de heele wereld. Niet om te zeggen: menschen, vlieg er op af, de antithese-droom is al eeuwen geleden vergaan, maar om te zeggen: mannen, wordt wakker en slaat uw laatsten slag, win uw laatsten veldslag, verslaat de kerk, verslaat de getuigen van Christus Jezus, slaat ze dood; slaat ze dood op de breede straten, de hoofdstraten dus van de groote stad, de wereldstad, het geestelijk centrum, alwaar ook onze Heer gekruisigd is.Ga naar voetnoot10. En als ze daar gevallen zijn en onbegraven liggen, kan het lijk een schop krijgen van den antichrist, want die weet best: de antithese kan nooit dood gaan en wijl ze nooit dood gaat, daarom is hij bezig om het tweede en derde wee te doen komen als het eerste haast voorbijgegaan is. Want in den wortel der zaak is wat Paulus zegt hier grondmotief: dat de natuurlijke mensch niet accepteert, geen vat krijgt of hebben wil aan de dingen, die des Geestes Gods zijn, die zijn hem dwaasheid, hij kan ze niet verdragen, ze zijn hem een ergernis, hij valt er over.Ga naar voetnoot11. Maar de geestelijke mensch, die geestelijk onderscheid leert maken, die scheidsrechter wordt van links en rechts, van goed en kwaad, die onderscheidt alle dingen en behoudt het goede; het goede, omdat hij leeft uit de onbegrijpelijke genade Gods, die hem altijd voor is geweest uit kracht van Zijn eeuwige liefde, die onverwelkelijk in hem gelegd is door Gods Heilige Geest in het uur van zijn wedergeboorte.
Welnu, geachte vergadering, wanneer dergelijke krijgsmuziek geboren wordt uit het vredestractaar, dat met Christus' bloed op Golgotha is onderteekend, het tractaat van den eeuwigen vrede Gods, die rechtvaardigt om niet, dan moeten wij ons wel honderd maal bedenken, eer wij op dit punt congé geven, niet aan Kuyper, maar aan wat Kuyper heeft geschreven. Als men zegt: nu ja, de boel staat in brand, help blusschen, ga mee vechten en vraag niet, of de man, die met een emmertje water aankomt, gereformeerd of niet-gereformeerd is, zeg ik: daar gaat het niet over. Het gaat niet over de vraag, of het huidige ministerieGa naar voetnoot12. soms een tijdlang een beginsellooze politiek moet voeren; daar gaat het niet over. Maar als het ministerie een man in zich heeft, een premier, die een krant uitgeeft en zegt: wij gaan beginselen schrijven en ons be- | |
[pagina 138]
| |
ginsel willen we halen uit christendom en humanisme en dan zegt: de theologen maken ruzie, maar de rest moet maar gaan bouwen,Ga naar voetnoot13. dan zeggen wij: neen, nu gij beginselen schrijft onder het emmertjes-water-dragen en beginselen plaatst achter uw werk, en oer-krachten als christendom en humanisme samen wilt voegen in één daad, nu zeggen wij, niet uit ressentiment, maar om te getuigen voor hetgeen wij voor waarachtig houden, nu zeggen wij met dubbele aandacht: wacht even, beginselen zijn beginselen. Die waren er voor vijf jaar en wij willen dolgraag den draad van beginselen opnemen, waar wij die vasthielden vijf jaar geleden. En als ons beginsel zegt, dat christendom en humanisme niet te verbinden zijn, willen wij op tijd elkaar er aan herinneren, opdat het tweede wee niet kome door onze schuld als het komt. Het zou wel eens kunnen zijn, dat men bepaalde dragers van een ziekteverwekkende stof hier naast deze kerk opbergt in een gevangenis ginds en tegelijkertijd ons in de kerk en op andere plaaten wel degelijk gaat zeggen: wij hebben die lui opgeborgen achter slot en grendel, maar wat zij hebben gezegd, was toch wel gedeeltelijk waar misschien. Gelijk na de Fransche revolutie heel wat daarvan als slib op den bodem achterbleef aan het hof van Napoleon, zoo is ook vandaag, na den Duitschen tijd het oor geleend aan een stuk Duitsche philosophie; dezelfde, die de klanten van de gevangenis heeft dol gemaakt, heeft gedreven in den hoogmoedswaan, die principieel God uitsloot buiten de politiek, en die hen deed zeggen: onze politiek is onze religie, daarom gaan wij de straat op, maar jullie met je religie moet er goed aan denken: jullie religie mag geen politiek worden, anders ga je de gevangenis in. Hoe kon men dat zeggen van Duitsche zijde? Hoe kwam men er toe? Ze kwamen er toe op grond van deze philosophie, dat god in de staat is, dat god in de natuur is, dat god tot god wordt in het wereld-leven, en dat daarom alles valt onder het athestisch denken en belijden. Men kon daarom zeggen: als die god, die pas god wordt en zich kennen laat in staatsverbanden, nu een staat creëert, die in deze overtuiging geworteld is, welnu, dan is die staat altijd rechtvaardig, ook rechtvaardig als hij volstandig weigert een dictaat van wet te accepteeren van boven af, van God. Want god zit in den staat. Als god met de wereld mee groeit, langzaam bewust wordt in het denken der menschen, den staat zijn wetten voorschrijft, dan zit god in den staat zelf. De wet van dien god en z'n ontwikkeling zit in de staatsverbanden zelf. Wat de staat daarom doet, is automatisch goed en z'n kracht is meteen gods daad. Dan mag de bijbel dicteeren: in den beginne was het Woord,Ga naar voetnoot14. maar de staat dicteert: in den beginne was de daad en die daad ontstaat uit het geloof en is vrucht van het geloof van een alles doordringend god. Onze daad in den totalitairen staat is vanzelf religie; onze politiek is dyna- | |
[pagina 139]
| |
misch, omdat gods kracht zich in den staat manifesteert. En als onze daad religieus is, moet iedere tegenstander gedoodverfd zijn als tegenwerkende kracht; we moeten zeggen: uw politiek is ons tegen, houdt uw religie voor u-zelf, maar uw religie blijve af van alle politiek. En zoo was het geen dwaasheid, al leek het zoo. 't Was ook geen paradoxenwellust, al scheen het zoo, maar het was logische ernst in dit niet-logisch gedachtenspinsel, dat men terecht twee dingen zei: politiek is religie bij ons, maar: religie is geen politiek bij jullie. Het was consequent, maar een consequentie, niet maar tot den duivel voerende, maar uit den duivel stammende, uit den duivel stammende. Want daarachter lag de overtuiging van het pantheïsme, dat de grens tusschen god en wereld uitwischt. Nu zegt menigeen: pantheïsme is een groot en dik woord; wij zijn geen pantheïsten. Wij gaan naar de kerk, hebben een goeden orthodoxen dominee. Wij zijn geen pantheïsten en toch zeggen wij: draag emmers water aan en steun de nieuwe propaganda van de N.V.B.,Ga naar voetnoot15. weg met de antithese. Ik zou dien menschen willen zeggen: al die Duitschers, die voor zooveel procent op Hitler stemden, waren ook geen philosophen; die wisten nauwelijk wat het pantheïsme was. Maar de leiders hadden een principe; de leiders dicteerden het boekje van RosenbergGa naar voetnoot16. en maakten het publiek. En de massa moet ge nooit keuren naar wat bewust ze zegt of meespreekt, maar gedreven zien door beginselen, waarvan de naam haar niet bekend is, maar die anderen met kracht inspuiten in het volkslichaam en dan zoo de massa meteen suggereeren, dat ze gelooft, wat de leiding haar wil laten gelooven. En daarom kan het best zijn, dat menschen, die gruwen van het pantheïsme, en die nog steeds in hun denken voorstaan het oude geloof, toch ook vandaag onwillekeurig worden meegesleept in het zog van hen, die ook zeggen: geen antithese, want wij zijn pantheïst. Ik lees vandaag veel van personalistisch socialisme. Daarnaast klinkt vandaag de stem van het religieus socialisme. Iedereen solliciteert naar het eene etiquet van socialist, maar, zegt de één, personalistisch, en de ander: christelijk, Christelijk Democratische Unie,Ga naar voetnoot17. religieus socialisme. Nu, wij kennen dat religieus socialisme al jaren lang. Toen ik een jaar of twintig was, schreef EnkaGa naar voetnoot18. een bekend boekje over | |
[pagina 140]
| |
Religieus socialisme.Ga naar voetnoot19. Wat we reeds zagen van dat antithese-loos socialisme was om te huiveren voor wie gelooft dat de antithese er is en het was reeds benauwend om te zien, dat men 's zondags predikanten naliep, die zeiden: ‘Denk er aan, er is een duivel en zonde en antithese, vrees en beef er voor’, terwijl men van maandag tot zaterdag alles vergat. Dat waren de religieus-socialisten. Ze waren met een godsbegrip geïnfecteerd, dat pantheïstisch opgebouwd was, antithese-loos in de week, de antithese voor den zondag. Dat komt er van, wanneer een generatie in Nederland een tegenstelling graaft tusschen de natuur van zes dagen van de week en de genade van de binnenkamer van één dag in de week, zondag. Te meer daarom is het noodlottig, dat de antithese-loochening op allerlei wijze voorgedragen werd. Was het maar waar, dat het pantheïsme alleen maar buiten de kerk was. Maar het panthesme is ook vaak geweest de lieveling van de kerkmenschen. De platonische wijsbegeerte, die het christendom platonisch heeft beïnvloed, heeft ook in de kerk een bedding gezocht naar de mystiek, die altijd weer, zoover ze kerkleer was, zich hierin liet zien, dat men loochende de principieele antithese. Wie mystiek zei, zei meteen: lievelingskind van de kerk. Eén voorbeeld: toen ik schreef, dat de mystiek een fout was,Ga naar voetnoot20. waarmee ik bedoelde de mystiek als een bepaalde kerkleer, waarbij men kennis van God krijgen wil zonder kennismantel, was daar een hooggeleerde dr. Den Hartogh, die meteen een zinnetje me tegenwierp, waarin het woord mystiek gebruikt werd voor godsvrucht.Ga naar voetnoot21. Ik zeg toch weer: mystiek, in den zin niet van verborgen godsvrucht, maar in den zin van kennisweg, waarbij een sprong tot God genomen wordt zonder kennismantel en zonder kennisorde, en zonder orde van heil, mystiek dus qua kerkleer, is altijd geweest het lievelingskind van de kerk in verval, omdat ze den indruk vestigde, met God op den voet te staan van innige gemeenschap, maar naliet te vragen: wie is God? Hoe ken ik God en is mijn God wel de God der antithese tegenover de these, van de waarheid tegenover de leugen, van de werkelijkheid tegenover de schijn? En al die mystiek is eeuwenlang gevoed door het panthesme, en ze ging hiervan uit: er bestaan geen krasse tegenstellingen in de wereld en als ze er zijn, vallen ze weg, waar ik God ontmoet, in eenzaamheid met Hem gemeenzaam zijnde. Als ik God goed nader, ben ik den satan kwijt, terwijl de bijbel zegt: de satan staat voor den troon Gods.Ga naar voetnoot22. De mystiek, die zegt: er zijn geen contrasten, komt zoo ook tot scheiding van natuur en genade. De natuur mag contrasten hebben van leelijk en mooi, van zwart en wit, maar de genade, die bestaat in het eenzaam vervloeien met God in de stilte, die laat vervallen al die contrasten, ze zijn versmolten in de | |
[pagina 141]
| |
onmiddellijke aanschouwing van den levenden God. En wie het zoo zag en preekte, moest daarom zijn het lievelingskind van de kerk in verval en kon meteen de schare gaan leiden door te zeggen: één van beide, u strijdt voor het behoud van scherpe tegenstellingen, van de antithese dus, dat is een strijd van lagere orde; maar de hoogere orde kon al die strijdvragen laten schieten en religieus genieten met God eenzaam en gemeenzaam. De mystiek werd zoo de bodem, waarop het pantheïsme gelijk kreeg, zeggende: het is vroom alle tegenstellingen uit te vlakken, alle grenzen uit te wisschen; de demarcatie-lijn van goed en kwaad verdwijnt, zoodra God in ons leven komt.
En nu nog het laatste woord. De uitersten raken elkaar vaak. Zoo ook hier. Deze mystiek, die eeuwen lang leefde bij de leer, dat God van binnen in m'n hart zit, immanentisme, kreeg tegen zich Karl BarthGa naar voetnoot23. en de zijnen. Die zeiden: wij willen om ons levens wil nooit hebben contact met eenigen immanentist. God zit niet hier (in m'n hart), maar Hij woont daar boven. Hij woont in de hoogte, God in den hemel, gij op de aarde. Deze theologen zeiden: juist omdat God hoog boven de wereld staat en nooit contact met de wereld hebben kan in de vorm van blijvende, duurzame gemeenschapsacte en gemeenschapswerk, daarom moet gij niet God en wereld vermengen, niet zijn wereld door onze wereld heenhalen gaan. Laat Hem zijn wereld houden, bewoon gij de uwe en werk op uw eigen aardsche wereld met uw politiek, uw school, uw krant, in maatschappij, wetenschap en kunst en ook in uw kerkje. Dat is uw wereld. Maar wat gij daar contrasten noemt, wat gij daar tegenstellingen noemt, wat gij daar antithese noemt, verliest z'n naam en z'n gloed bij God in zijn wereld. Dat is een andere wereld en Zijn eeuwige wereld hangt niet aan eenig menschenwerk; Zijn eeuwige vurige wijn gaat nooit in het trechtertje, op de menschenwereld gebouwd en voor het fleschje pasklaar gemaakt. Zijn wijn blaast door zijn eigen aderen heen, blaast over onze hoofden heen, maar Zijn eeuwige wijn komt nooit in het kruikje via het trechtertje, door menschenhand gemaakt. Geen sprake van! Dat was allemaal mystiek. Je zou zeggen, hier is een nieuw geluid, dat krachtig en sterk tegen de mystiek ingaat. Maar omdat men hier ook in den grond der zaak de fout maakte van de mystiek, namelijk om het gewone leven met z'n contrasten en kleuren en antithese los te maken van die boven dat terrein gelegen andere wereld, waar ik God ontmoeten kan in een vervoeringsoogenblik, juist daarom moest men eindigen, zijns ondanks, waar de mystiek begonnen is; namelijk ook zoo: God kennen, dat is nooit een zaak van verband en constructie, dat kan nooit een zaak van de politiek of de krant zijn. God blijft God. Er kan een oogenblik zijn van verpletterend contact met Hem, maar ik kan nooit God of satan echt grijpen in mijn verbanden. Mijn politiek is nooit een zaak van God; mijn bedrijf is nooit een | |
[pagina 142]
| |
zaak van God; mijn muziek is nooit een zaak van Gods lof; een universiteit is nooit een zaak van leugen tegenover een andere van de zaak der waarheid. Dat kan niet. Op mijn terrein van het aardsche leven kan God nooit systematisch intreden. God niet en Gods wereld niet. Daarom, het scheiden van het aardsche terrein van wat God en Gods is, dat komt van twee kanten. Van den kant van de mystiek en van den kant der antimystiek, het barthianisme. Geen wonder, dat vandaag juist de predikanten en anderen van de barthiaansche theologie van voor den oorlog van hun kant wel den draad opnemen, waar ze die lieten liggen. Ze eindigen in een politiek, die antithese-loos is. Ze zeggen: menschen, gij kunt den draad oppakken van vijf jaar geleden. Hun draad is deze leer, dat God niets te maken heeft met de concrete aardsche dingen. Derhalve, hun draad pakken zij op, waar zij die lieten liggen. En als men nu een standpunt inneemt van bemiddeling, het baat niet meer. Er zijn soms theologen, die zeggen: ja, ik ben geen barthiaan en ook geen mysticus. Ik ga staan tusschen beiden in. Zij zeggen dan: deze wereld is voor ons de plaats der gemengde dingen. Het goddelijke verwerkelijken kan niet, maar het satanische kan ook niet. God en satan hebben beiden hun eigen terrein, die nooit op aarde verwerkelijkt kunnen worden. Op aarde is geen goddelijkheid, ook geen satanische ontwikkeling, maar demonische. Dat is ook iets om te huiveren, dat is voortdurend vechten. Maar toch, iets demonisch is niet satanisch en ook niet goddelijk of engelachtig. Het staat in beweging tusschen die beide in. Ook wie dat zegt, kent geen antithese. Want die zegt: hier op aarde in menschenverbanden, in gezinnen, kerk, staat, maatschappij en wat dies meer zij, voltrekt zich tenslotte de scheidslijn tusschen twee machten: van de eene waarvan God zegt: Ik ben daarvan gediend, want Ik word serieus daardoor gediend; en van de andere zegt Hij: Ik ben er niet van gediend, want ze dient Mij niet, verlaat Mijn Woord, is in den wortel Mij dus vijandig. Dat is dan geen oordeel over allen, die daar staan rechts of links van de lijn, hoofd voor hoofd, wat de personen betreft. Er zijn menschen aan den eenen kant van de lijn, de kwade, waarvan eens God zeggen zal: hun persoon was toch door genade geteekend. Kom in, gij gezegenden des Vaders. Er zijn ook aan den goeden kant menschen, waarvan God zeggen zal: Ik heb u nooit gekend, ga weg van Mij.Ga naar voetnoot24. Daarom, personen oordeelen doet hij niet, die de antithese predikt of verdedigt, maar het gaat om de organisatie en de concentratie van machten en krachten. Daarom zeg ik: de één wordt beheerscht door het principe, dat in den grond dus tot God zegt: ja; Hem belijdt als persoonlijk God met een vasten wil en eeuwigen raad en krachtige daad; bekend in Jezus Christus. En de ander ontkent dat in den wortel en zegt: mijn staatkundig streven staat daarvan los, daarin ken ik Hem niet. De machtskeuze is volstrekt los van het geloof in God en gaat tegen zijn wil in.
En nu ben ik voor één ding bang: dat men in dezen tijd gaat zeggen: weg met de antithese. Reeds het willen verbinden van christendom en humanisme geeft | |
[pagina 143]
| |
alles te denken. Die twee zijn nooit te verbinden en wie ze toch verbinden wil, brengt ons in de ethiek, die wel zegt: daar is een goede gezindheid, maar die nooit precies zeggen kan: dat en dat wil God van u gedaan hebben. Men zegt wel: naastenliefde, oprechtheid en sociale rechtvaardigheid, maar wat is dat? Die klanken konden ook Hitler en GoeringGa naar voetnoot25. gebruiken. Het gaat om de vraag: wat verstaat gij er onder, welken inhoud hebben die begrippen. En zoo ge die vraag stelt, zegt het christendom het zoo en het humanisme zegt het anders. Het humanisme leeft bij de menschelijke autarkie en de bijbel zegt ons dit: dat alleen Gods genade de bron van kracht aanboren kan en drijven kan om uit de door Hem geopende fontein te putten wateren van eeuwig leven, om den dorst te lenigen van armen en rijken, van havenarbeiders en patroons, den dorst van alle vleesch en om het ook te zeggen. Want brandblusschen is altijd nog geweest een kwestie van beginselen. En daarom willen we niet graag meedoen met hen, die zeggen: weg met de antithese. Niet uit wellust, want wat God horribel gemaakt heeft, is verschrikkelijk; daarom willen we nooit de antithese wellustig gaan koesteren als een lievelingsding, maar naar het Woord laten staan: hemel en hel. Dat willen wij niet uitvlakken vandaag. Dus ook niet uit een archaïstisch blijven staan bij het oude zeggen we: antithese, maar uit dit geloof, dat wie haar prijsgeeft, tenslotte het gif, dat Hitler in de menschen inspoot, weer ter hand neemt en weer spuit in de aderen van ons eigen volk. De gevangenissen worden straks weer gevuld, niet met hen, die de antithese loochenen - die zijn er vandaag in - maar met hen, die de antithese erkennen; die gaan, precies als in de laatste vijf jaar, er aan naar lichaam en geest. En de onderduikers van straks, het gevangenisvolkje van straks, zijn zij, die staan door het geloof, dat men zien zal de antithese tusschen dien, die God dient en dien, die Hem niet dient. We krijgen een poosje lucht, we kunnen uit de gevangenis komen en een krant laten drukken, maar als het er op aankomt, weten we: dat duurt niet lang, want de stroom is vandaag tegen. We moeten ook na de bevrijding goed verstaan: we zijn vandaag niet erg in trek. En alle illegale werkers en alle gevangenen van de laatste jaren moeten weten: we zijn niet erg in trek, noch bij het Militair Gezag,Ga naar voetnoot26. noch bij een bovendrijvende Beweging, want we blijven zeggen: eenheid is een zaak van beginselen, van geloof, het is een zaak van geboren-zijn uit God, ja of neen. En de eenheid, die uit God geboren is, is een zaak van de leer, de apostolische leer, van fundament, apostolisch fundament. Maar die andere eenheid is maar voor een tijd. Er kan een tijdlang wel eens een nood-parlement, of zonder dat, een nood-ministerie zijn met een nood-programma, maar dat moet eindigen straks in de politiek, die in den grond der zaak, qua meerderheid, niet gelooft aan de Schriften, niet gelooft aan den Geest contra het beest, aan Christus contra den Antichrist. En daarom moet opnieuw volgen: allen, die van het oude geloof zijn, moeten koppig zeggen: de antithese moet blijven, want ze is er. | |
[pagina 144]
| |
Ik kan het u gemakkelijk maken voor een paar jaar als ik zeg: doe maar mee. Maar wijl ik u zeg: doe niet mee aan die eenheid, wèl aan het blusschen, door uw beginsel vast te houden, beteekent dat strijd en een nieuw kruis. De tijd wordt moeilijk. Maar ik zeg liever: neem uw kruis op vandaag al weer, neem het op door uw eigen daad en draag het vroolijk vandaag achter Christus aan en pak den draad van het kruis op, waar ge die vijf jaar geleden uit handen gegeven hebt, dan te zeggen: geef uw beginselen prijs aan de vijandige macht, die vandaag heet Nazi-macht en die morgen heet communistische macht en die elkaars catechismus kunnen leeren. Want ik ben verzekerd, dat de catechismus van Rosenberg past voor meer dan vijftig procent voor elken communist en ik ben verzekerd, dat de leus van rechtvaardigheid, eerlijkheid en waarheid door menig communist tot de zijne gemaakt kan worden. Maar dat zegt nog niets, al die leuzen. En waar het pantheïsme, door HegelGa naar voetnoot27. in formule gebracht op geniale manier en door SchleiermacherGa naar voetnoot28. de kerk ingedragen, z'n duizenden verslagen heeft en gemaakt heeft staatsaanbidders, die in Hitler sterven wilden, in ‘Heil Hitler’ en niet meer in Jezus Christus, zeg ik ook dit: diezelfde geest komt terug. Communisme kan zijn een andere naam, maar het komt terug. Het eene wee is weggegaan, het andere komt haastig voor elk die zegt: Nederland herrijst door de combinatie van christendom en humanisme. En satan lacht er om, vindt het prachtig.
Daarom verachten we hen niet, die nuttig werk kunnen doen. Laten we liever bidden voor hen, die moeten aanpakken vandaag. Maar als zij zeggen: het beginsel is zoo, zeggen wij: neen, het is anders en als gij preken gaat, gaan wij ook preken, onze preekbrieven zijn ouder dan de uwe. Daarom gaan we den strijd weer in, mannen en vrouwen. De kerk, waar zij zich vrij maakt van menschelijke bindingen, die niet aan Gods Woord ontleend zijn, de kerk, uw moeder, die u liet geboren worden door het Woord en u sterkt door het Woord en de sacramenten, jage u de straat op, het leger in, jage u de school in, jage u onder of boven den grond, maar ze jage u in elk geval naar den arbeid voor het rijk der hemelen. Dat is een geweldig ding, dat ontstaat naar dit geloof, dat het mogelijk is, door Hem, die ons liefheeft, hier op aarde, in aardsche verbanden, te maken een concreet begin van organisatie, die hier en nu leeft uit Gods geboden en de wortelvragen beantwoordt naar de duidelijke openbaring van de Heilige Schrift. Dat geloof, waarvan ik met schaamte belijd, dat het in de kerk met menschengeboden en inzettingen vaak overwoekerd wordt, staat hier voor de taak de grondbeginselen te aanvaarden door te zeggen: God is de persoonlijke | |
[pagina 145]
| |
God, schepper der wereld, die de voleinding maakt naar het begin, door dat geloof, dat Christus Jezus alle dingen verzoent en alle dingen nieuw maakt, die boven zijn en die beneden zijn. Daarom, het mag geen zaak zijn van één dag in de week, maar het moet een zaak zijn van alle zeven dagen. Het Woord zegt het ons. Wie dat kort begrip aanvaardt als grond-adagium van de politiek en van elke andere systematisch georganiseerde handeling, zal het kruis te verduren krijgen, maar de kroon zal hem ook weer wachten en zijn loon zal groot zijn in de hemel, omdat hij zoo heeft gedaan hier op de aarde. Hij zal gelooven de antithese, niet omdat hij gelooft, dat God ze gemaakt heeft, maar wijl de zonde ze heeft bedacht en ook heeft begeerd en in den tijd verwerkelijkt. Maar hij zal Christus zien als dengene, die van Hem wegneemt de gevolgen van het staan aan den verkeerden kant van de lijn, maar die nooit behoefte heeft om de lijn uit te wisschen, maar die laat bestaan den zwarten nacht van zondigheid. En wat eeuwig bestaan blijft, namelijk de antithese, zal in den tijd erkenning vinden ook in onze belijdenis en onze daad, waarvan God zegt: Ik ben er van gediend, want Ik word er door gediend. Diepten van rijkdom, beide van de wijsheid en de kennis Gods en onnaspeurlijke wegen zijn het.Ga naar voetnoot29. De antithese ontstond in de eerste ritselingen der wereldgeschiedenis. Ze blijft de laatste daarvan overleven en wat God heeft samengevoegd, scheide de mensch niet.Ga naar voetnoot30. En nu ook: wat God gescheiden heeft, dat voege de mensch niet samen. |
|