Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
14. Een eigen bondGa naar voetnoot1.I.Men heeft mij gevraagd, een artikel, of reeks artikelen, te geven voor het jeugdorgaan. Na eenige aarzeling (die alleen uit tijdsgebrek te verklaren is) nam ik de uitnoodiging aan. Niet alleen omdat groote sympathie met het initiatief, dat tot de oprichting van het orgaan leidde,Ga naar voetnoot2. daartoe stimuleerde. Maar ook, omdat er wel onderscheidene onderwerpen zijn, die in den tijd van de gezegende vrijmaking onzer kerken, de directe aandacht van onze gereformeerde jeugd verdienen.
Tot deze laatste reken ik ook het thema van de noodzakelijkheid van de oprichting van een eigen bond. Nauwkeuriger gezegd: de noodzaak om ons jeugdwerk, nu de dusgenaamde ‘synodes’ der laatste jaren in ons kerkelijk leven een heillooze scheur getrokken hebben, te redden uit het verval, en uit de zonde, en de sectarische armoedigheid, waartoe de aan ‘synodes’, en aan haar synodocratisch bestuur, verkleefde jeugdleiders, dat jeugdleven in zijn tot nu toe onder ons bekende organisatie hebben gedoemd. In den ouden bond zullen zij de sleutelposities willen bezetten. En wij gunnen hun die niet langer, want wij mogen niet. Zeker, we weten wel, dat de jeugdbonden, officieel gesproken, niet kerkelijk waren. Maar dat niet-kerkelijk karakter beteekende in de werkelijkheid niet anders, dan dat niet-gereformeerden lid konden zijn van onze vereenigingen. De leiding zelf was in haar redactie van leidraden etc. zákelijk ‘gereformeerd’. Dat wil in dit geval zeggen: ze lieten zich beheerschen dóór, en typeeren mèt hetgeen in de kringen van ‘De Gereformeerde Kerken’ gold als de ‘gangbare meening’. Welnu, die ‘gangbare’ meening van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ in synodocratisch verband is de onze niet. Deze kerken zijn afgeweken van den grondslag, waarop alle behoorlijke gereformeerde kerken over heel de wereld staan. Deze laatste staan op de basis van de drie formulieren van eenigheid, en binden zich voor wat de kerkregeering betreft aan de bestaande kerkenordening. Maar het instituut van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ in synodocratisch verband (niet in synodaal verband, want de kerken staan niet in verband der synode, doch de synode staat in verband der kerken) heeft die belijdenis aangevuld met een reeks uitspraken, die zijn ‘synode’ bindend heeft verklaard, en waarop het ja-woord wordt vereischt als toelatingsnorm voor den kansel, en voor anderen ambtelijken arbeid. Haar hoogleeraren | |
[pagina 115]
| |
ziet men achter die uitspraken aan komen, en men ziet hen achtervolgen, hen als de wel het meest schuldigen, degenen die zich houden aan de bestaande grondslagen der kerkelijke samenleving. En zij zijn daarmee van de breede banen der kerk afgegleden, om op het paadje van de secte te belanden. Wie zich aan sectarische leiding toevertrouwt, die heeft zich onberekenbare schade berokkend. En het hoofd in den strop gelegd. We repten daareven van de kerkelijke leiding, die door sectarische zou vervangen zijn. Daarmee raakten we het acute probleem van het kerkelijk toezicht. Hoe men ook daarover denkt, hetzij dat men de vereeniging zich laat stellen onder kerkelijk toezicht, hetzij men deze opzettelijke acte nalaat om te constateeren, dat de kerkeraden vanzelf tot het oefenen van toezicht geroepen zijn, toch is het een feit, dat het kerkelijk toezicht in de meeste gevallen gevraagd wordt. En van de synodocratische geregeerde en regeerende kerkeraden willen wij geen toezicht. We achten hen daartoe niet capabel. En de vrijgemaakte kerkeraden noemen wij de wettige. De tegenover hen staande niet. Reeds op dit punt is de oude band noodzakelijker wijze uiteen gespat. Ook den voorzitterGa naar voetnoot3. van den Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag achten wij niet langer capabel om een bond als den onderhavigen te leiden, of zelfs maar toezicht erop te oefenen. Die voorzitter heeft - gelijk andere hoogleeraren - getoond niet te weten, hoe een kerk te leiden is. Hij heeft publiek adviezen gegeven, die tot scheuring aanleiding gaven, en hij heeft dit te voren geweten; alleen heeft hij zich vergist in den omvang der breuk, in het aantal dergenen, die tot zijn ‘leiding’ en tot die van zijn mededrijvers een duidelijk, en een vroom ‘neen’ zouden zeggen. Hij heeft stukken geschreven, zij het dan dat het moderamen zijner ‘synode’ ze onderteekende, die zóó dwaas doordraafden op valsche voorstellingen, en op onbekookte redeneeringen, b.v. inzake kerkelijke orde dan wel ordeverstoring, of betreffende de ratificatie van synodebesluiten, dat wij zijn algemeene leiding niet langer als rijp en doordacht kunnen accepteeren. Bovendien heeft hij ertoe meegewerkt, mannen uit te werpen als bedrijvers van een openbare grove zonde, die den bedrijver voor de wereld eerloos maakt, en in een gemeen lid der kerk de afsnijding waardig is, mannen, die wij in onze vrijgemaakte kerken als broeders in Christus blijven ontvangen en metterdaad erkennen, mannen, wier argumenten trouwens hij al evenmin heeft kunnen weerleggen (of willen in ontvangst nemen) als zijn medestanders en -uitbanners het vermochten. En daardoor heeft hij getoond, de eenheid der kerk stuk te durven maken (ook al geeft hij de schuld aan een ander), de in 1892 in goede trouw saamgevloeide kerken van voormalig AGa naar voetnoot4. en voormalig BGa naar voetnoot5. uit elkaar te jagen in zooverre, als hij de meening van oud A heeft helpen uitbannen ten gunste van die van oud B. Hij heeft daarmee de breede basis, waarop voor A en B tegelijk plaats was, verlaten en is op het benepen paadje gaan staan, waarop alleen voor een particuliere | |
[pagina 116]
| |
meening van een paar van zijn vroegere B-voorgangers plaats gelaten werd, een particuliere meening, die hij thans bindend (!) heeft helpen verklaren met kerkelijk gezag. Onze jeugd kan zulk een praeses niet meer ontvangen. Zij werpt niet eens aan hem, doch aan zijn drijvenden groepshoogmoed den handschoen toe, en zegt: in naam der waarheid, in naam van recht en vrede: neen, en nog eens: neen.
Doch dit is de eenige reden niet, waarom wij op een dusdanige organisatie aansturen, die ons als jeugd der vrijgemaakte kerken in eigen bond bijeenhoudt. Er zijn andere gronden voor dit streven. Daarvan zien wij een anderen keer nog een en ander. | |
II.Ik beloofde, aan het voorgaande artikel nog een vervolg te geven. Dat moet dan nu maar gebeuren. Hoe noodzakelijk het is, ons op tijd te bezinnen, blijkt wel uit de feiten van den laatsten tijd. Men tracht van de zijde dergenen die ‘synodaal’ zijn, onze jonge menschen al vast in te palmen en, zooals dat in die kringen gewoonte is, voor feiten te plaatsen eer de consequentie doorzien is. Maar zou men nu heusch willen, dat wij in principieele zaken (zooals de Bonden van J.V. en M.V.Ga naar voetnoot6. toch behartigen) ons nog langer kunnen associeeren met lieden, die de goddelooze daad hebben aangedurfd, van de professoren Greijdanus en Schilder en honderden anderen te verklaren, dat zij in en door handelingen, waarvoor wij God danken, een openbare grove zonde hebben bedreven, die in een gemeen lid der kerk de afsnijding waardig is? Wij laten toch niet spotten met dergelijke ernstige aangelegenheden? Dat de ‘synodale’ heeren al hun best doen zich in hun contact met onze jongeren aan te stellen, als ware zoo iets niet gebeurd, is hier (corrupte) zaak. Wij zijn van zulke verdoezeling van feiten niet gediend. En niemand is er mee gediend. Alsof het zoo maar vanzelf spreekt, houdt men vergaderingen van een contact-commissie, die al vast bijeenkrammen wil, wat de principieele beslissingen in de Bonden zelf nog nemen moet. Zelfs gaat men zoover, zich officieel te wenden tot kerkeraden van vrijgemaakte kerken, met verzoek publicaties op te nemen inzake bondswerk, dat onder leiding staat van personen, die voor Gods aangezicht hebben uitgeworpen menschen, die wij liefhebben om huns werks wil, en die hebben gebonden waar God niet bindt. Zoo is onlangs een vergadering van een instantie van den meisjesbond aangekondigd tegen 20 juni 1945, die heette: ‘Provinciale vergadering voor Zuid-Holland-Noord’. De kerkeraden van twee ons bekende vrijgemaakte kerken ontvingen het verzoek, aan die vergadering bekendheid te geven o.a. door opname in het Mededeelingenblad van de vrijgemaakte kerken. In die vergadering van de bovengenoemde kerkeraden is, naar ons ter oore kwam, | |
[pagina 117]
| |
besloten, naar aanleiding van dien oproep en dat verzoek het volgende op te merken: In de statuten van den Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeerden Grondslag in Nederland lezen we als ‘grondslag’ in art. 2: ‘De Bond heeft den Bijbel als Gods onfeilbaar Woord tot grondslag en aanvaardt de belijdenisschriften van de Gereformeerde Kerken in Nederland, als zijnde de zuiverste verklaring van Gods Woord.’ Bij het boven dit artikel geplaatste woord ‘Grondslag’ vindt men een ster, welke verwijst naar een voetnoot op die bladzijde, welke voetnoot luidt als volgt: ‘Ter nadere verklaring werd op den Bondsdag te Groningen (1927) de volgende motie aangenomen. ‘De Bond van M.V. op Geref. grondslag in Nederland in Bondsdag bijeen op zijn 9e jaarvergadering te Groningen, den 8sten juni 1927, spreekt uit: dat de belijdenisschriften van de Geref. Kerken in Nederland, genoemd in art. 2 der statuten, te verstaan zijn overeenkomstig de verklaring, daarvan door “de officieel erkende Gereformeerde Kerken in Nederland gegeven”.’ Bedoelde kerkeraden hebben hun aandacht er aan gegeven, dat die voetnoot eindigt met een verleden deelwoord en dat er dus niet staat: ‘gegeven en/of te geven’. Naar de letter van het statuut, verduidelijkt door deze motie-1927 is dus de Bond alleen voor het verleden, i.c. de uitspraak der geref. synode van 1926 gebonden; hij kàn zich op het standpunt stellen, niet, resp. nog niet gebonden te zijn door de sindsdien gegeven en ook in de toekomst nog te geven uitspraken, verklaringen en wat dies meer zij. De kerkeraden willen derhalve ook niet stellen, dat de Bond nu reeds mag worden vereenzelvigd met, of aansprakelijk gesteld voor de besluiten door de ‘synoden’ van ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ o.a. in 1942-1944 genomen. Ook mag, omdat in de afgeloopen jaren van een eigenlijk gezegd vereenigingsleven nog geen sprake is geweest, door niemand worden gesteld, dat, hetzij de Bond, hetzij de plaatselijke meisjesvereenigingen zich, gelijk in 1927 geschied is, opnieuw geconformeerd hebben aan de besluiten van die synoden 1942-1944. Ook willen de kerkeraden niet vergeten hun pretentie, die immers ook gevoerd wordt door (de ouders van) die (doop-) leden onzer kerken, die voor een lidmaatschap van die vereenigingen in aanmerking komen, dat de kerken, die in gehoorzaamheid aan den Koning der kerk, zich hebben vrijgemaakt van de zondige besluiten dier ‘synoden’, en die kerken alléén, zich in waarheid ‘De Gereformeerde Kerken in Nederland’ mogen achten. Het zou derhalve juist zijn, zoo merken zij op, indien de Bond c.s. zich conformeerden aan de belijdenisschriften van en de verklaring daarvoor door onze vrijgemaakte kerken gegeven. Maar omdat hier geen helderheid bestaat en deze vóór alles gewenscht is, willen de kerkeraden op de noodzaak daarvan de aandacht vestigen. Daarom hebben zij het, alvorens aan bovenbedoeld verzoek te voldoen, en dus alvorens eenige medewerking te verleenen tot den arbeid, dien men blijkbaar als Bondsarbeid wil beschouwd zien, gewenscht geacht onder de aandacht te brengen, dat het vóór alle dingen noodzakelijk is in dezen een klare uitspraak van den Bond, althans van het bondsbestuur in voorloopigen zin, te ontvangen. Want: het zal wel door niemand bestreden worden, dat de Bond en dus ook de | |
[pagina 118]
| |
bij dien Bond aangesloten meisjesvereenigingen tot aan de ‘ontbinding’ van eenige jaren geledenGa naar voetnoot7. zich gedragen hebben naar de leer, respectievelijk de ‘verklaring’, van wat in 1927 genoemd zijn: ‘de officieel erkende Gereformeerde Kerken in Nederland’. Alvorens te kunnen overwegen eenige medewerking in den verzochten zin te verleenen en dus ook alvorens te kunnen bevorderen, dat de vrouwelijke jeugd van onze vrijgemaakte kerken zich aansluit bij een vereeniging, welke bij den Bond is of zou worden aangesloten en mitsdien zich (eventueel opnieuw) zou gedragen naar de leer c.a. gelijk die bindend door de bovenbedoelde synoden is opgelegd aan alle leden der die synoden volgende kerken en dus ook bindend aan uw bondsbestuur, uw vereenigingen en haar besturen is voorgeschreven, in geval uw Bond de in 1927 aanvaarde gedragslijn ook nu en verder mocht willen blijven volgen, waardoor die leer c.a. dus ook in allen arbeid van zulke vereenigingen naar voren behoort te komen, is het noodzakelijk dat de vrijgemaakte kerken van het bestuur van den Bond althans, en later, wanneer een bondsvergadering weer mogelijk is, van deze laatste zelve, een uitspraak verkrijgen, die aan klaarheid niets te wenschen overlaat en waarin met nadruk wordt uitgesproken, dat het bestuur en t.z.t. de bondsvergadering zelve, a. niet alleen voor zoover betreft den uitleg van art. 2 van de statuten en daarin te begrijpen den arbeid van de plaatselijke meisjesvereenigingen, maar ook verder in allen bonds- en vereenigingsarbeid, zich vrijmaakt van de uitspraken van de bovengenoemde synoden 1942-1944: anders gezegd: zich daaraan niet gebonden acht; en b. mitsdien ook de door die synoden vereischte binding aan haar leer en/of verklaringen niet aanvaardt voor den arbeid, zoowel in en van den Bond, als in en van de plaatselijke vereenigingen en dat derhalve nimmer aan die leer c.a. eenige voorrang of gezag zal worden toegekend; en mitsdien ook c. allen, die in onze kerken-groep eenig bijzonder ambt bekleeden, aanvaardt als door God zelve tot die ambten geroepen en dus ook verklaart in 't bijzonder die ambtsdragers, die door de synode 1943-1944 uit hun ambten zijn geschorst en/of ontzet, respectievelijk geweerd van het ambt, waartoe zij door God waren geroepen, te zullen erkennen als onverkort in hun ambtelijke rechten en bevoegdheden, m.a.w. aan die schorsing, afzetting of wering geenerlei gevolg te zullen verbinden in al den arbeid van den Bond of de plaatselijke vereenigingen; een en ander zijn kracht behoudende ook al zou de meerderheid der leden van een plaatselijke vereeniging, ja àl die leden zelve, zich in zoogenaamd ‘synodaal’ verband bevinden. Uit het bovenstaande volgt, dat bedoelde kerkeraden niet kunnen aanvaarden een Bond en vereenigingen, waarin de ‘leer’ der bovenbedoelde synoden en de door haar gewilde ‘binding’ daarvan allen zou beheerschen en dat zij zich ook niet bevredigd kunnen achten door een bloot-negatieve houding der onderscheidene bondsinstanties. Voorts brengen de kerkeraden onder de aandacht, dat zij, wanneer een bevredigende verklaring thans, zij het in voorloopigen zin, wordt gegeven, t.z.t. gaarne overleg zullen plegen, door welke maatregelen de waarborgen kunnen | |
[pagina 119]
| |
worden verkregen, dat ook in de toekomst, wanneer weer andere personen in de bonds-instanties zullen zijn gekomen, de blijvende naleving van het nieuw-te-formuleeren standpunt verzekerd zij. Tot zoover over die kerkeraden. Wij zijn dankbaar voor wat zij schreven. Blijkbaar willen zij het odium van niet alles gedaan te hebben wat nog ter bewaring van de eenheid mogelijk was, vermijden. Hoe op den brief gereageerd is, weten we niet. Wel weten wij, dat zelfs indien de bonden een verklaring zouden afleggen in bedoelden geest, wij nog niet tevreden kunnen zijn. Men heeft zelf onder het pernicieuzeGa naar voetnoot8. drijven o.a. van dr. K. Dijk c.s. de scheur zóó diep getrokken en zóó doodelijk gekwétst onder verzekering, dat men daarmee Gods heiligen wil uitvoerde, dat van samenwerking op principieele basis met deze verdoolde sectarische geesten alleen dan wederom sprake kan zijn, als zij radicaal zich bekeeren op alle fronten. En daar lijkt het in de verste verte niet op, gezien hun geschrijf, gehoord hun soms venijnig lasterend gespeech. Hun leidraden vertrouwen wij niet meer: zij zijn de kluts kwijt. |
|