Verzamelde werken 1944-1945
(2001)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||
1. Kerkverband en kerkverbondGa naar voetnoot1.Geachte vergadering,
Er behoort enige moed toe een vergadering als deze te openen met het zingen van het bekende woord: Men spreekt van u zeer herelijke dingen,
O schone stad van Isrels Opperheer.Ga naar voetnoot2.
Er zijn toch tijden in de historie der kerk, waarin men met de feiten voor ogen haast niet anders zou durven zingen dan ongeveer dit: Men spreekt van u zeer schandelijke dingen,
Verwarde stad van Isrels Opperheer.
En als wij niettemin met deze feiten voor ogen en met die laatste regels in ons hart, toch de moed grijpen om die eerste regels te hebben in ons hart en dus ook nog steeds in de mond, dan komt dat hier vandaan, dat wij nooit kunnen twijfelen aan het leven der kerk, dat wij haar nooit kunnen verzaken tegenover de feiten die haar aanklagen en haar ook naar buiten toe openbaar doen zijn als van gebreken en ellende vol. Dan komt dat hier vandaan, dat wij geloven, dat elke gang, die op het kerkpad ondernomen wordt naar het Woord van God, ook als alles anders schijnt te zijn, een gang is door zijn Geest geleid naar het eeuwige leven tot eer van Jezus Christus, onze Koning. En dat daarom toch altijd door, juist ten aanzien van de reformaties der kerk, het lied eeuwig waar blijft: ‘Men spreekt’ - mits met geloof - ‘van u zeer herelijke dingen, o schone stad van Isrels Opperheer.’ Gelijk elk geloofswoord, in geloof gesproken, erkend en aanvaard, alleen geloofsbezit wordt en geloofsprediking kan blijven door de weg van kruis en schande en armoede heen, zo ook vandaag. Een knecht van Christus is nu eenmaal nooit meer dan zijn Heer.Ga naar voetnoot3. Maar indien wij vandaag ons hoofd omhoog steken en onze ambtsbediening blijven vervullen, omdat wij geloven Hem daarin | ||||
[pagina 18]
| ||||
trouw te zijn, dan is reeds die enkele daad en het frank en vrij gesproken woord een waarmaking van het oude lied van die heerlijke dingen, gesproken en gezongen gezien in de schone stad van Israëls eeuwige Opperheer.
Intussen blijft de vraag ons kwellen en om antwoord roepen, hoe het komen kan, dat dat heerlijke huis der kerk ook zo vaak door schandelijke dingen wordt ontreinigd en tot een spot en aanfluiting wordt voor de wereld. Die benauwende vraag ‘hoe is het in Gods naam mogelijk?’ is alleen te beantwoorden door heel eenvoudig het abc der christelijke waarheid te stellen, dat luidt: indien zij afgaan van mijn gebonden, hoe ter wereld kan dan ginds, waar dat gebeurt, een dageraad rijzen? Het afgaan van de geboden Gods, dat klein begint, haast onmerkbaar, maar dat straks eenmaal volgehouden in z'n consequenties, de kerk meesleurt in de afgrond eer ze het weet, dat is altijd bij elke neerwaartse gang der kerk de enige oorzaak. En het zien van dat gebrek en het volhardend strijden daartegen is het enige en eerste middel om daarvan bevrijd te worden, met een gezelschap dat zichzelf weer formeren gaat rondom de eenvoudige daad van de simpele voor God verantwoorde en voor mensen van Rotterdam grijpbare gehoorzaamheid. Natuurlijk blijft het smartelijk te zeggen van broeders die tot voor kort ons allen na aan het hart lagen (gelijk zij op hun beurt van ons moeten zeggen op hun standpunt), dat er dingen zijn gedaan en worden gehandhaafd, die niet naar Gods Woord zijn, maar daartegen indruisen. En voor mij persoonlijk is het wel zeer droevig hier te spreken in de stad Rotterdam, waar ik de voormalige kerkeraad van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven in mijn gedachte houd en aan zijn personen, in ander verband gezien, altijd bewaar niet allen een grote erkentelijkheid in het hart, maar ook een grote plaats van prachtige herinnering. Dat deze kerkeraad, ondanks het bestaan van de gereformeerde kerkorde, geen seconde gekend is in de daad van de schorsing en later afzetting uit de dienst van één van zijn eigen door hem beroepen predikanten, ligt voor zijn rekening niet. Maar dat hij daarin berust en met zijn predikant zijn eigen neus en dus zijn eigen aangezicht liet schenden, toen hij niet protesteerde, dat is zijn schuld helaas wél. En wanneer ik reeds dat enkele feit aanraak, heb ik in dat enkele feit van lokale kleur meteen getypeerd de afgrond, waarin het gereformeerde kerkelijke leven zich op 't ogenblik bevindt over heel de linie in dit land, dat gedurende vele eeuwen gedrenkt is met het bloed der martelaren niet alleen, maar ook vol geplant met de banieren van het kruis. Immers, in ons land is gedurende vele eeuwen uitgeroepen de heiligheid van het verbond des Heren en daarom gehandhaafd de heiligheid van het verbond der kerk, op welk verbond van kerken het verband der kerken rust. En als nu vandaag de voormalige kerkeraad van Rotterdam-Delfshaven zich laat vertrappen en regeren door de synode, die met algehele voorbijgang van de kerkeraad één van zijn dienaren schorste en ontzette, dan is dat een bewijs, hoe over heel de linie van ons kerkelijk leven, ondanks de historie van 1834 en 1886,Ga naar voetnoot4. de wind uit een andere hoek gaat waaien dan hij ooit woei in de dagen voor deze, namelijk de wind uit de synodale hiërarchische hoek, die van boven af, ik zeg: van boven af, met geweld, ingrijpt op het leven der plaatselijke kerk en daarin | ||||
[pagina 19]
| ||||
reeds door de daad zelf miskent - niet theoretisch misschien, ik zeg: misschien, maar in de praktijk wel en als het er op aankomt in de consequenties ook theoretisch - miskent het koningschap van Jezus Christus in zijn eigen met bloed betaalde kerk. En daarom wil ik, omdat, naar ik zoëven zei, het verlaten van Gods wet en de schending van de goede trouw de eigenlijke oorzaak is van alle bederf in de kerk, vanmiddag, hetgeen ik zeggen ga, groeperen om twee begrippen: kerkverbond aan de ene kant, kerkverband aan de andere kant.
Dat er een kerkverband is en dat het kraakt in dat verband is u allen wel duidelijk. Nog maar een paar dagen geleden waren de geschorsten met enkele cijfers te tellen: twee hoogleraren, enkele ouderlingen en diakenen en ongeveer daarbij bleef het voorlopig. Maar sedertdien zijn de geschorste en afgezette ambtsdragers te tellen bij tientallen. Er zijn predikanten in onze kerken, die zonder enige vorm van proces een briefje kregen te lezen, gericht over hun hoofden en gericht over het hoofd van hun kerkeraad heen, aan de leden van de kerk, dat de predikant had opgehouden predikant te zijn en fluks is een kerkeraad opnieuw gekozen en nog vlugger in het ambt bevestigd. Hele kerkeraden zijn geschorst en tientallen predikanten geplaatst buiten de Woordbediening. Ik zeg dus niet zonder reden: het kraakt in het verband der Gereformeerde Kerken. Welnu, dat verband zelf is geen zaak van verband alleen, want in deze wereld is alle verband uit z'n achtergrond te herleiden. Er is verband tussen man en vrouw, er is verband tussen burger en mede-burger, er is verband tussen stad en staat. Alle verbanden komen op uit een diepere bodem en uit een achtergrond, die verklaart het verband zelf in z'n bestaan en handhaving. Welnu, vanwaar komt het verband der kerken? Is dat een zaak van die kerken en haar believen zelf? Mogen die kerken van Rotterdam, van Schiedam, van Vlaardingen, van Delft, van Den Haag, enzovoort, mogen die kerken het verband aangaan naar haar believen? Is die zaak van het onderlinge verband en de onderlinge correspondentie overgelaten aan haar eigen goeddunken? Neen, zeggen we, want het kerkverband is een prachtig mooi ding en dus geldt ook van het kerkverband, dat het is, wanneer het naar Gods wil is, een goed werk, wat betekent: opkomende uit het geloof en gericht naar Gods wet en onderhouden Hem ter ere. Het komt op uit het geloof. Want de kerken ter plaatse, hier en ginds, geloven, wat zij nooit kunnen bewijzen, maar geloven, dat zij zijn op elke plaats een lichaam van Christus. Een kerk is geen maatschappij tot cultivering van een deugdzaam leven, geen instituut ter verbreiding van religieuze beseffen, geen instituut voor armenverzorging of wat dies meer zij, maar zij is in elke plaats een lichaam van Christus. Dat ziet ze niet, maar ze gelooft het, wijl het staat in het Woord Gods,Ga naar voetnoot5. en zij herkent in haar eigen bestaan haar geloofswet, de kenmerken der kerk, die het Woord duidelijk aangeeft. En gelovende, dat de kerk tot stand komt, niet door enige in de mens van nature aanwezige religieuze kapitaalvorming, maar integendeel gelovende, dat de kerk tot stand komt door een steeds weer individuele daad en een steeds daarbij komende almachtige daad van God de Heilige Geest, die in A en in B en in C | ||||
[pagina 20]
| ||||
en in X en Y en Z ontsteekt de vlam van het eeuwige leven, dat wij noemen het leven der wedergeboorte, erkent die kerk nu voorts, dat waar de Geest van God door een daad der herschepping uit de dood het leven schenkt in mensenharten, daarbij de Geest zelf ons commandeert en beveelt met alle gelovigen samen te gaan. Als de Geest Gods een mens Gods maakt door de daad van schepping en wedergeboorte, zegt Hij meteen tot ons: als gij, gelovigen, ook vrucht zijt van de Heilige Geest, welnu, dan gaan al die gelovigen die Ik plant en maak, u allemaal aan. En die wedergeboorte uit de Geest, ons bekend geworden naar mensenmaatstaf uit belijdenis en wandel der wedergeborenen, hebben wij zo te volgen met een daad van vereniging, dat wij aangaan het verband, eerst plaatselijk en daarna van stad tot stad en van dorp tot dorp, een verband van allemaal gelovigen en belijdenden en godzalig-levenden, een verband, dat wij noemen mogen republiek der gelovigen, beheerst door dezelfde God, die haar schiep en dagelijks weer gaat scheppen, beheerst door en verantwoordelijk aan Hem en Hem alleen. Uit dit geloof, zeg ik, komt het kerkverband op. Het gebeurt alzo ook meteen naar de wet Gods, want het volgt geen eigen keus. We mogen namelijk - dat is de vrees van vanmiddag ook - geen ogenblik een doopvont ergens plaatsen en geen ogenblik een avondmaalstafel ergens deponeren, zeggende tot God: hier bij die doopvont laten wij toe, wie ons gevallig zijn naar onze eigen keus en onze eigen persoonlijke smaak. Neen, neen, de kerk, haar doopvont, haar tafel van het avondmaal, haar kansel, is geen seconde een kwestie van smaak, geen moment een zaak van wat men noemt ligging, is geen ogenblik een kwestie van karakter, stand, rang, klasse, enzovoort. Zij is een zaak van God almachtig, die zegt: Mijn eigen souvereine daad van een mens wederom-geboren te doen worden, is verplichting voor u, mensenkind, Mij te volgen. Daarom moet de kerk een verband aangaan aldus, dat haar kansel is een concentratiepunt, dat haar doopvont wordt een verenigingsknobbel en haar avondmaalstafel wordt een communie-ding voor al degenen, ik zeg, voor al degenen die God waarachtig vrezen. We hongeren dus naar de katholieke kerk, naar de kerk, die algemeen is en wij zweren bij God een dure eed ook vandaag - wij zweren een dure eed, die aldus luidt: waar ook en wanneer ook wij gaan staan in een kerk-formatie, hoe ze ook heet of heten kan, het zal niet aan ons zelf mogen liggen, als er één man of vrouw of één kind buiten blijft, wanneer God zegt: hij of zij moet er binnen wezen. En juist daarom is het kerkverband een zaak van het verbond Gods, want Hij verplicht ons samen te gaan en te doen gaan met ieder die oprecht zijn naam vreest. En de spanning en de benauwenis en meteen de glorie van elke kerktriumf en iedere triumferende kerkactie is deze, dat de kerk, als zij zo verbanden sticht in die engte-pas der volmaakte gehoorzaamheid, niets anders doet dan vragen wat Hij vraagt en alles vermijdt, wat naar haar eigen sectarische wil zou uitsluiten degenen, die God niet uitsluit. En zo komt dat verband van kerken tot Gods eer tot stand. Want zo komt daar op de wereld hier beneden een gezelschap, een vergadering, met die machtige, niet aristocratische, niet democratische, maar met die machtige uit | ||||
[pagina 21]
| ||||
genade gevonden bedeling des Heren, aldus, dat als die kerk zo de sleutel neemt van het hemelrijk en op aarde een deur sluit of ontsluit, ze zeggen kan en moet: daarboven knerpt de deur dicht, als wij haar beneden dichtsluiten en daarboven vliegt de deur open, als wij haar beneden opendoen.Ga naar voetnoot6. Dat is tot Gods eer als hier op aarde met het armzalige materiaal van mensenvlees en-bloed een lichaam des Heren komt, overal ter plaatse, waar het gebeurt. Niet één groot massaal lichaam des Heren in Nederland, of niet één groot massaal lichaam des Heren in de wereld, waarbij men in Rotterdam en in Schiedam en in Den Haag enzovoort telkens een klein, klein, heel klein onderdeeltje is van het ene massale lichaam van Christus. Neen, neen, maar alzo, dat op elke plaats, waar de gelovigen aldus geboren worden, ter plaatse is een lichaam van Christus (exegese van prof. Grosheide op I Cor. 12:27Ga naar voetnoot7.). En waar dat lichaam van Christus plaatselijk vergaderd wordt, hebt ge meteen begrepen wat ik bedoeld heb. Wanneer dan op elke plaats apart, hier in Rotterdam en daarna in Schiedam, niet maar een brokje van Christus' lichaam is, afhankelijk van het grote lichaam, maar een eigen, afgerond, in zichzelf door genade rustend geheel, dan kan dat lichaam ter plaatse niet afhankelijk zijn van, noch geknecht zijn door een massale organisatie van het land of van de landskerk, of van de wereld en de wereldkerk, maar dan staat de zaak zo: aan de ene kant is Christus' lichaam, op elke plaats waar het is, vrij door genade. Het heeft autarkie, mits gebonden door genade. Het heeft in zich alle gaven, die het nodig heeft voor de ambtelijke dienst van Woord en sacramenten. Dat aan de ene kant. En aan de andere kant: de aparte kerken op elke plaats, bijeenvergaderd, gaan nu vrijwillig tot het stichten van het kerkverband contact zoeken met andere lichamen van Christus, dat is: Rotterdam appelleert bij Schiedam, Schiedam luidt de bel in Delft, Delft trekt de klok in Den Haag. Om dit contact vragen zij, de steden, allemaal. Men spreekt van ons zeer heerlijke dingen, o schone steden van Israëls Opperheer! Eens was er één stad - Jeruzalem - het centrum van het land, maar vandaag zijn er steden hier en ginds, gedecentraliseerd. Immers, het zijn steden in het nieuwe verbond, steden van Israëls Opperheer. En waar ze allemaal schoon zijn in zichzelf en de genadeschat hebben onder eigen beheer, daarom komen ze vrijwillig in één verbond van kerken naar het ene verband van kerken. Alle kerkverband is puur een zaak van kerkverbond en wie het anders ziet en doet, doet smaadheid aan dat lichaam van Christus, hij zij predikant, hij zij kerkeraadslid, hij zij in de classis of in de synode hoe ook georganiseerd.
Deze gedachte, dat het verband der kerken door het verbond tot stand komt, is grondzuil van het gereformeerde kerkrecht. En juist die gedachte, die ik noem de grondgedachte, is vandaag in discussie. Dat is slap gezegd. Het moet zó: tegen die gedachte komt metterdaad, en helaas ook al meer met het theoretische | ||||
[pagina 22]
| ||||
woord, in verzet het instituut, dat men heden noemt generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze vreselijke klacht heb ik nader te adstrueren. Deze adstructie komt tot stand, wanneer ik zeg: houdt de lijn vast van het kerkverband als eerste zaak. Wanneer de kerken ter plaatse door het verbond elkaar opzoeken, dan kan dus nooit het verband der kerken een daad van knechtschap van de ene kerk door de andere worden. Wanneer een man een vrouw trouwt en door een verbond met haar aan te gaan, haar tot zich neemt, is nooit de man de tiran over de vrouw, noch de vrouw slavin van de man. Christus en zijn gemeente, zegt Paulus, zijn typen van de eenheid van man en vrouw in het verbond.Ga naar voetnoot8. Waar een verbond gemaakt wordt tussen man en man, staat en staat, volk en volk, is er, zolang het verbond wil, een positie van elkaar wederzijds beheersen en aan elkaar over en weer het leven vormen en vervormen. Een patroon, die in oude tijden een slaaf op de markt kocht, heeft geen bondgenoot van de slaaf gemaakt, maar wanneer door een verbond mensen zich met elkaar associëren, is er een dubbel ding, dat de verhouding bepaalt en beheerst. Punt één is de belofte van A aan B; punt twee is de eis, ook van A aan B. En dan wordt aan de andere kant ook weer openbaar de belofte van B aan A en de eis van B aan A. Twee partijen, in het verbond van twee delen samengevoegd in elks persoonlijke vrijheid. Het komt tot stand van onderen op dus, door hun eigen vrije, spontane daad van de door God gewilde samengang, het verband der kerken, dat heet in de oude taal der kerk-terminologie: confederatie. En deze gedachte is met name steeds genoemd geloofsbelijdenis, omdat ze niet alleen in de kerkorde staat maar ook in de belijdenis. Deze laatste zegt: de kerken mogen een verband met elkaar aangaan, maar dan zó, dat nooit een kerk of nooit ook een kerkelijke vergadering, kerken en haar dienaren dwingen mogen iets te doen of een band te accepteren, die haar enige meester Christus niet oplegt en ter binding beveelt.Ga naar voetnoot9. Dezelfde belijdenis staat ook in de kerkorde wanneer het heet, dat geen kerk over andere kerken heerschappij voeren zal en geen ambtsdrager over andere ambtsdragers heerschappij voeren zal.Ga naar voetnoot10. Vrijheid slaat de klok bij het verbond en het verband der kerken. En waar de verbandsklok geen vrijheid slaat in de kerken, is de verbandsklok der kerken misdadig uit de toren weggesleept en krijgen we verbandsmechanisme, zonder verbondsglorie en -heerlijkheid. Maar waar het verbond der kerken leeft en de abc's en ook de xyz's bepaalt van alle kerkverband, daar is de kerk vrij en bindt ze wel zichzelf, maar haar binding is en blijft daad van zichzelf, vrijwillig en opzegbaar op het eerste ogenblik waarop de andere partij een daad gaat doen en een daad gaat handhaven, welke indruist tegen het Woord Gods en de kerkorde en daartegen indruisen doet. Dat laatste kan natuurlijk nooit betekenen, dat, zodra de kerk een misstap doet, de mensen mogen zeggen: naar uw tenten, o Israël,Ga naar voetnoot11. nu is de zaak afgelopen. Als dat regel was, och, dan kon de kerk geen seconde leven. | ||||
[pagina 23]
| ||||
Geen mens in de kerk en geen formatie van kerken is ooit in staat, te leven zonder fouten en misrekening. Maar dàn, en dan ook zeker, komt de eis tot ons, zich te formeren uit de oude gehoorzaamheid, desnoods in nieuw gezelschap. Dan namelijk, wanneer het kerkverband, ondanks herhaalde waarschuwing en tegen herhaald protest in, zegt en blijft zeggen en zweren bij God: ik ga deze kant uit en verplicht ook u die kant uit te gaan. Welnu, het moet me vandaag van het hart, want het gaat om verantwoording aan God en mensen, het moet mij van het hart, want het mag mij uit de mond vandaag ontsnappen, dat de kerken in Nederland, die ik jarenlang met veel anderen heb gediend met grote vreugde en waarin ik zag en nog vandaag zie, tot op een zeker jaartal toe, een wonderwerk van Gods genadig bestel, dat die kerken in haar verband alzo bij herhaling kwamen tot een daad, die de pas afsnijdt. Deze kerken zeggen uiteindelijk en bij herhaling dat ze gaan toesluiten, waar ik zeg dat God niet toesluit. Ze verbieden de preekstoel te bestijgen, waar God zegt dat die heren de kansel mogen bestijgen, omdat ze de oude leer brengen. En deze kerken zijn zo vastgezogen nu in dat verschrikkelijke systeem van al maar zichzelf handhaven, handhaven, handhaven op de eenmaal ingeslagen weg, dat er vandaag geen verhelpen meer aan is, ook niet [met] de hulp van de revisie over een jaar of drie.
Want op alle punten schier blijkt de toestand met deze woorden getekend te kunnen worden. Ik noem in de eerste plaats de zaak van het verband der kerken zelf en in de tweede plaats de zaak van de leer en het leerverband, die ook de aandacht vraagt. In de eerste plaats is de begane zonde inzake het verband der kerken over heel de linie aanwijsbaar. Ik sta vanmiddag hier op een preekstoel van een Hervormde Kerk. Ik ben er dankbaar voor en de gastvrijheid wil ik graag eerbiedigen, maar iedereen kent ons standpunt over en weer. In de voorgaande eeuw hebben onze vaderen van de Scheiding en de Doleantie, hebben dus De Cock,Ga naar voetnoot12. Van Raalte,Ga naar voetnoot13. Scholte,Ga naar voetnoot14. Brummelkamp,Ga naar voetnoot15. Gezelle Meerburg,Ga naar voetnoot16. enerzijds en Abraham Kuyper,Ga naar voetnoot17. de Savornin LohmanGa naar voetnoot18. en anderen, dit gezegd: tot | ||||
[pagina 24]
| ||||
de Hervormde Kerk - met alle respect voor de grote gaven van theologisch inzicht en met alle veroordeling jegens ons eigen hart, dat zichzelf kent in z'n zwakheid en zonde - moeten wij toch één ding zeggen. De kerk van Christus ter plaatse, geregeerd door haar eigen kerkeraad in Zijn naam, duldt boven zich niet de macht van koning Willem I,Ga naar voetnoot19. die er een staatscreatuur van maakte, duldt boven zich geen pauselijke tirannie, die er een instituut van maakte van pauselijke willekeur en duldt boven zich ook geen tirannie van synodale macht. Want kwaad is kwaad. Of het een koning doet, kwaad is kwaad, of het een paus doet, kwaad is kwaad, of wij het zelf doen of een synode, kwaad is kwaad. En deze strijd van de vaderen tegen het kwaad der tirannie en der ingrijpende heerschappij van mens over mens in de kerkelijke gelederen, heeft teweeg gebracht talloze offers in de dagen van de Doleantie en de Scheiding, offers, met pijn en bloed en gevangenisstraf bezegeld en daarin kenbaar geworden; offers, die helaas pijnlijk duidelijk herinneren aan wat deze week op een andere plaats en nòg een andere plaats in ons land gebeurd is.Ga naar voetnoot20. En nu vandaag in onze kerken dat weer gebeurt, zeggen we weer: Neen! Niet wat nieuws gaan we daardoor creëren en we schoffelen waarlijk niet ons eigen zijpaadje om ons daar een plekje te garanderen, waar we zelf knus en genoeglijk het gaan krijgen, maar, zeggen we, we blijven bij het oude om Gods wil. En dan zeggen we meteen dit: in de oude lijn verder marcherend, staan we onveranderd op het pad der vaderen. En het raakt ons wel heel erg, hoe men erover denkt en dat kan ons veel schelen, maar als het erop aankomt, zeggen we het Paulus na: Mij is voor het minst, dat ik door ulieden geoordeeld word.Ga naar voetnoot21. Voor het minst, of ik door een menselijk oordeel in formule gebracht op een rijksdag, een kerkdag, een synodedag, word geoordeeld. Ook mijzelf kan ik niet oordelen, want de maatstaf van goed dan wel kwaad, de maatstaf van oud dan wel nieuw, de maatstaf van revolutie dan wel reformatie, die maatstaf, waarbij het ontzaglijk nauw luistert, is alleen Gods geschreven Woord, dat ons verbiedt bindingen te accepteren boven de Schriften en de vrijheid te versjacheren in de kerk, vooral waar het gaat om vrijheid in gebondenheid aan Christus Jezus en Hem alleen. Wanneer de synode dan zegt: die predikant daar schorsen we, moest de kerkeraad zeggen: neen, neen, neen! Daar is een verband dat de afspraak maakte, dat geen kerk over een andere tirannie zal oefenen, dat verband vertrapt ge. Wij zeggen: neen!, wanneer een predikant afgezet wordt, zonder dat een | ||||
[pagina 25]
| ||||
kerkeraad zegt: blijf af, het is onze zaak! En wanneer de classis RotterdamGa naar voetnoot22. daar omheen groepeert, eerst de gedachte, die sympathiek was, om de kloof niet te verbreden, maar daarna niet de kracht meer heeft, om tot de daad te komen en een eigen uitspraak te doen, maar lopen laat de stroom der synodale invasie over de classicale kerkakker,Ga naar voetnoot23. zeggen wij: neen, geen kerk heerse over een andere en wij handhaven het verband van kerken, mits dit naar het verbond der kerken is - anders hebben wij geen verband. Wanneer mij persoonlijk als schorsings- en verdoemingsgrond wordt aangewezen, dat ik kerkeraden meng in de zaak van de synode en wanneer men mij verbieden wil de kerkeraden, waar het van komen moet, te betrekken in de strijd der waarheid,Ga naar voetnoot24. waarin de kerken samen beslissen moeten, zeg ik: neen, om Sions wil, neen! Het verband acceptéér ik, natuurlijk, maar het verbond gelóóf ik: het is bovennatuurlijk door de genade Gods. En wie het verband uit het verbond loskoppelt, die zeg ik op mijn beurt: gij zondigt, ook al heet ge duizendmaal synode, met uw eigen verlengstuk. En wanneer straks ook de kerken van de classis Rotterdam een briefje krijgen om voor te lezen, waarin de synode zegt, dat wie bezwaard is alleen mag | ||||
[pagina 26]
| ||||
volgen déze weg, om zijn bezwaren kenbaar te maken bij de volgende synode, dan zeg ik op mijn beurt: zo'n briefje is altijd iets, wat de mensen aantrekt. Vlak voor het kerkgebed verwacht men in de kerk heerlijke gebedsdingen. Maar desondanks zeg ik, dat dit briefje, ook in deze classis gelezen vlak voor het kerkgebed, is gedrenkt in de ketterij van het verband der kerken waar het verbond van kracht beroofd is. Want, zeggen ze daar in de synode, alleen bij de volgende synode kunt gij uw bezwaren kenbaar maken. Welneen, zeg ik, alle bezwaren kunt ge kwijt aan de kerkeraden, want zij hebben eerstehandsgezag en door hun samengaan is hun gezag onverminderd ongedeerd. En vergaderingen van classes of synoden, daar boven, of liever daarna komend, hebben nooit het gezag uit de eerste hand, maar alleen gezag uit de tweede hand. En dat tweedehandsgezag, dat men krijgt van de kerken zelf, dat is zo gebonden als elke afgezant gebonden is en verantwoordelijk blijft meteen aan hem die hem zond. Een dienstknecht is niet meer dan zijn Heer.Ga naar voetnoot25. Als die spreuk staat boven het kruis van Christus en onder het kruis van Christus en rechts en links van het kruis van Christus, aan alle kant, dan moet die spreuk, die het abc der kerk is, ook staan boven de synode-deur aan de binnen- en aan de buitenkant. Een knecht is nooit meer dan zijn heer en een deputaat of een deputaten-college is nooit meer dan de zendende kerken. En u kerkeraden, ook in deze buurt, die het maar passeren laat, dat een bidbriefje voorgelezen wordt in een propagandadienst van de synode, u wil ik vragen en ik vraag dat vandaag, of gij niet wakker wilt worden, gij en de schapen van uw kudde - wakker om te zeggen: neen, neen, de strijd der vaderen is niet voor niets gestreden. En als men zeggen gaat dat de heer Schilder of een ander - misschien ook iemand naast hem - o foei wel eens in strijd is gekomen met een stelling van dr. A. Kuyper - dat mag niet - zeg dan gerust maar dit: het zal wel zijn, dat de heer Schilder strijdt tegen een mening van dr. A. Kuyper. Hij was ook maar een gewoon mens, zoals iedereen in de kerk is. Maar als gij vraagt naar een strijd tegen Kuyper, als gij ziet naar de verloochening van Kuyper, als gij wilt hebben klinkende munt in het passeren van Kuyper op de markt dier eigenwilligheid, kijk dan naar de synode, kijk dan naar de kerkeraad die z'n predikant laat afzetten en geen woord zegt pro of contra. Dat is en blijft verloochening van Kuyper met zijn strijd voor de kerkvrijheid. Wie het krijgen kan, die leze maar wat Kuyper in '86 schreef. Hele stukken van Kuypers procesacte uit de Doleantie-dagen kan men letterlijk voorlezen vandaag in een vergadering als deze. Daarom, daar zijn veel andere punten waaruit blijkt, dat het gezag, dat misbruikt wordt, dus eigenlijk is tirannie van het kerkverband, dat geschonden werd door de miskenning van het kerkverbond. Houdt in de strijd Gods vaandelen hoog. Laat men nooit zeggen: het kerkverband gaat de dominees aan en een paar lastige plaatsen. Zeg dat niet, zeg dat niet, want uw eigen vaderen hebben een graf, dat gij dagelijks bouwt. Welnu, als gij de graven bouwt en het kerkrecht niet noemt een zaak van uiterst actueel geloofsbelang, hebt gij het | ||||
[pagina 27]
| ||||
niet begrepen. Dan bouwt gij wel der vaderen graven, maar gij treedt op hun nalatenschap, die geestelijk goed is. Het is wat groots, wanneer de kerk hier op aarde zegt: Mijn daad van toesluiten of ontsluiten is in de hemel oorspronkelijk aanwezig en wij sluiten beneden de deur voor geschorste ambtsdragers, omdat men boven sluit. En ik vraag het u, als er één is onder u of in de synode, die als gereformeerd mens ook maar betwijfelt, ook maar betwijfelt, of alle geschorste en ontzette mensen uit de hemel uitgesloten zijn, laat dan die éne man of vrouw eerlijk zijn en niet zeggen: Het gaat mij niet aan. Want het gaat hem wezenlijk aan, strikt persoonlijk. Laat hem dit zeggen: als mijn kerk beneden sluit en ontsluit de hemelpoort, daar waar het boven niet gebeurt, is het mis met de kerk. Kuyper zei in '86: een kerk, die de tucht uitoefent en niet grondig is verzekerd dat haar tucht in de hemel niet eerst resoneert - dat betekent: teruggekaatst wordt - maar in de hemel allereerst soneert - klinkt - door Gods bevel, zo'n kerk is dan weg.Ga naar voetnoot26. Want het stuk van de sleutelmacht der kerk staat altijd nog in zondag 31 van de Catechismus, dat wil zeggen in de laatste afdeling van de leer der verlossing en daarna krijgt ge punt drie, de dankbaarheid. Kerktucht is een machtig mooi ding. Het is evangelisch; het loopt over de wereld in de cadans van Gods eigen ritme van zijn eigen Woord. Maar het bederf van het beste is het slechtste. En de kerk, die een oude man als prof. Greijdanus vandaag durft schorsen,Ga naar voetnoot27. hoewel hij een man is van ontzaglijke verdienste, een kerk, die bij getallen ouderlingen omver kegelt, zo'n kerk, die vandaag in een handomdraai mensen uit het ambt ontzet zonder de kerkeraad erin te kennen, zo'n kerk maakt een karikatuur van de tucht des Heren, vergrijpt zich aan de heiligheden des Heren en zo'n kerk brengt een dikke zwarte inktstreep in de laatste woorden van de laatste afdeling van het tweede stuk van de Catechismus over de leer der verlossing. En waar de verlossingsleer eindigt met een karikatuur, ach, ach, hoe zal het daar gaan met het stuk der dankbaarheid? Breng de klad in de leer der | ||||
[pagina 28]
| ||||
verlossing en de klad is er al in de leer der dankbaarheid. Het ene kwaad brengt het andere kwaad mee. Want de vloek der boze daad is immers deze, dat ze altijd door nieuwe boze daden moet gaan baren.Ga naar voetnoot28.
Hetzelfde geldt ook van het andere punt: het vraagstuk van de leer en de leerbeslissingen. Ge zult zeggen: och ja dat begrijp ik, dat gaat over de wedergeboorte van de kinderen en over de doop. Dus zegt ge misschien, dat raakt niet de zaak van het kerkverband. Ik zeg: neen, neen, ook die zaak raakt de zaak van het kerkverband. Want de leer is een zaak niet van de plaatselijke kerk alleen, maar naast en na zaak van de kerk alleen, is zij vervolgens zaak van de kerken in het algemeen. Bij elke predikant die preekt, en bij elke ouderling die huisbezoek doet, speelt een grote rol het eigen particulier inzicht. Niemand is in staat te preken alleen in bijbelteksten. Iedereen verbindt ze, zegt er wat bij, haalt er wat uit, legt er een keten tussen en bij de laatste acte komt het natuurlijk tot eigen inzichten. En niet één predikant zal ooit durven zeggen: mijn preekjes van toen ik begon, waren echt mooie preken, met allemaal Gods woorden. Er waren heel wat eigen woorden. Het kan ook niet anders. Hij blijft een mens onder de mensen. Maar juist om een dam te zetten tegen de stroom van menselijke vonden en vondsten, hebben de kerken in haar verbond een verband aangegaan ook van de leer. Want ze zeggen: een predikant A, staande in de plaats X, kan nooit komen in de plaats Y hier bij ons, tenzij hij, predikant B vervangende, in dezelfde lijn voortgaat. Wij hebben nodig, voor het samenstellen van het verband der leer, een formulier van enigheid, een belijdenisstuk, waarin we zeggen: dat geloven we, en in het verband der kerk is naar het verbond de leer, die daar staat, de onder ons aangenomen leer. Welnu, al die kerken hebben naar deze regel een grootse taak in her belijden van die stukken, die duidelijk uit Gods Woord zijn afgeleid. Ge kunt nooit de grens aangeven, precies tussen wat wel en wat niet in de kerkbelijdenis staan moet. De éne kerk zal zeggen: dat punt moet erin en een andere zal liever een ander punt naar voren brengen. Hoe het zij, in elk geval moeten de kerken bij overleg komen tot een formulier van enigheid, dat aldus gevormd is: men belijdt tegen de ketterijen wat 's Heren Woord zegt en spreekt uit de gezangen der genade van verlossing en dankbaarheid. Nu heeft in dit land de kerk een historie van vele eeuwen reeds en in dit ons eigen vaderland is het onder Gods bestel zo gegaan, dat wij hier hebben drie formulieren van enigheid, dat zijn: de Heidelbergse catechismus, de Nederlandse geloofsbelijdenis en de leerregels van Dordrecht. Deze drie stukken hebben wij nodig reeds om trouw te blijven aan de andere belijders in Nederland. Ik zeg voor de tweede maal: ik sta vandaag in een hervormde kerk op de preekstoel. Ik denk thans aan de Hervormde Kerk en ik weet dat ik als zoon der Gereformeerde Kerken in ons vaderland door geboorte in haar midden verplicht ben, om dat uit te spreken tegenover alle gelovigen Gods, ook in de Hervormde Kerk - want het is beloofd in '34 door De Cock en herhaald in '86 | ||||
[pagina 29]
| ||||
door Kuyper en de zijnen, beloofd: dat wij als gereformeerde mensen, noodgedwongen weliswaar, ons een tijdlang in afzondering geplaatst wetend door de overmacht, toch bereid zijn, dadelijk, ik zeg dadelijk, samen te leven met iedereen, die in dit ons eigen vaderland zich in zijn belijdenis baseert op de drie klassieke eertijds aanvaarde formulieren van enigheid. Reeds om de Hervormde Kerk-mensen, indien zij in hun kerk weer komen tot een andere leer en kerkinrichting,Ga naar voetnoot29. reeds om die reden moeten wij vandaag niets toevoegen aan de drie formulieren van enigheid, noch iets eraf doen, tenzij wij vinden, dat wat er staat, niet klopt met Gods eigen Woord. Ook aan anderen denk ik, namelijk aan de belijders van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Ook zij hebben bezwaren reeds lang tegen een formule, die in onze tijd pas kort geleden in onze kerken verplicht werd en bindend gemaakt.Ga naar voetnoot30. Welnu, als God ons verplicht en onze eigen eer ons verplicht ook met hen samen te gaan zodra het kan, is het ook daarom reeds verkeerd en zondig een nieuw formulier te maken, dat komt als surplus boven de bestaande belijdenis en een struikelblok wordt voor hen om met ons samen te leven. Deze enkele dingen dus zeggen reeds duidelijk: het gaat niet bij ons vandaag in ons protest tegen de nieuwe binding, om een smal kerkje en ze mogen ons niet honen, zeggend: naar uw enge fantastische hemelpoort strompelt gij op uw afgebakend paadje voort. Neen, neen, wat ons drijft in ons protest tegen de binding boven de Schrift uit, in ons protest tegen de toevoeging aan de bestaande formulieren, wat ons drijft is de drift, de drijving van Gods eigen Woord en dus van zijn eigen Geest: de drift en drijving om eenheid te hebben, die onzerzijds mogelijk te maken, met alle hervormde mensen, wier kerkformatie gaat leven naar hetgeen wij houden voor Gods Woord, en met anderen ook van de Christelijke Gereformeerde Kerk. En deze drift en drijving van dat katholieke - dat betekent: algemene - kerkbesef, speelt niet de laatste viool wanneer we zeggen: wij kunnen niet ons verplichten, gelijk gij het wilt, met een eed te zweren voor Gods eigen aangezicht, dat God zelf in zijn geschreven Woord ons beveelt te geloven, dat krachtens de beloften Gods en krachtens onze belijdenis, het zaad des verbonds is te houden voor wedergeboren en te houden voor in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit leer of leven blijkt het tegendeel, dus het niet-wedergeboren-zijn, en het niet-in-Christus-geheiligd-zijn. Ik zei straks: dat kunnen wij niet zweren voor God als te zijn inhoud der Schriften. Ik zeg: bij God zweren kunnen wij [dit] niet en het gaat vandaag hierom, dat wij het zweren moeten, willen wij blijven bij het oude verband. Kandidaten moeten zeggen: ik stem ermee in. Dat is geen spelletje voor hen die | ||||
[pagina 30]
| ||||
eerlijk blijven, het is geen kunstje om erin te komen. Neen, ze staan in de kerk en de kerk die kerk blijft, staat in het klimaat der volstrekte woorden voor Gods aangezicht. Wie in de kerk ‘ja’ zegt bij de doopvont, bij de belijdenisactie, bij de ambtsaanvaarding, zweert een eed voor het aanschijn Gods. Het is geen markt, maar een kerk. Welnu, toen in 1905 de kerk dat zinnetje uitsprak,Ga naar voetnoot31. werd geen mens verplicht daarop te zweren een dure eed. Ook na 1905 hebben velen onder de voorgangers, predikanten en professoren (Diermanse,Ga naar voetnoot32. Vogelaar,Ga naar voetnoot33. Bos,Ga naar voetnoot34. Lindeboom,Ga naar voetnoot35. NoordtzijGa naar voetnoot36. en anderen) kritiek geoefend in het publiek op onderdelen van het hele complex verklaringen van 1905.Ga naar voetnoot37. De grote lijn bleven ze trouw, want ze zeiden: het is een uitspraak, die naar twee kanten de mensen waarschuwt, maar het is geen belijdenisstuk, dat ons bindt in de letter van a tot z. Dat kon toen en dat mocht toen. Ook ikzelf heb met ijver gezegd, vóór 1942, tot anderen, die zeiden met ons niet te kunnen samengaan: dat mag niet zijn de reden van gescheiden leven, want de uitsprakenreeks is geen belijdenis en bindt niemand.Ga naar voetnoot38. Maar deze zaak is in 1942 veranderd, in 1943 gehandhaafd en verscherpt en eindelijk doorgetrokken ook in de pijnlijkste daden van uitbanning in 1944. En als men nu zegt: ouderlingen, de laan uit, wanneer gij die zin niet | ||||
[pagina 31]
| ||||
volkomen kunt getrouw blijven bij het huisbezoek; predikanten, de laan uit, wanneer gij niet in uw prediking ten volle met die éne zin kunt samengaan; professoren, de laan uit, wanneer gij niet in uw onderwijs, hoe en waar dan ook, die ene zin ten volle kunt congruent maken aan wat gij verder zegt, dan zeggen wij: nu staat de zaak grondig anders dan vóór en na en in 1905. Nu komt daar de binding, die verplicht te zeggen: ik aanvaard die ene volzin als mening niet van Kuyper of van Lindeboom of van een ander, het kan niet schelen wie, maar ik aanvaard die zin als een duidelijke inhoud van Gods eigen Woord. Zo luidt de eis en wie die eis stelt is verantwoordelijk voor de scheur die komt als een ander zegt: die eis aanvaarden kan ik niet, evenmin als allen die tot nu toe de kerk met eer en trouw gediend hebben.
En waarom kan dat niet? Omdat die zin, gelijk ze daar staat, niet waar is. Het is niet waar, dat de belijdenis zegt en dat Gods beloften ons bevelen te geloven, dat de kinderen der gelovigen voor wedergeboren te houden zijn reeds in het uur van hun geboorte. Een kind houden ergens voor, begint wanneer het kind er is. Dus wie het houdt voor wedergeboren, zegt: het is geboren uit Gods Geest reeds voor het ter wereld kwam. Dat staat niet in de bijbel en in de belijdenis. Iets anders staat er wel. Er staat wel, dat de kinderen der gelovigen geheiligd zijn in Christus. Dat is een formule, die ge allemaal kent en die over uw hoofden gesproken is in het uur van uw heilige doop. Onze kinderen zijn geheiligd in Christus. Maar het woord ‘geheiligd’ betekent in de kerktaal twee dingen. Het komt ook in het doopsformulier voor in twee betekenissen. Tweemaal wordt het woord ‘geheiligd’ gebruikt in het formulier van de doop. De eerste keer in de bekende vraag, of wij bekennen, dat wij geheiligd zijn in Christus, waarop we ‘ja’ antwoorden. En voorts in de verklaring van Gods belofte, waar staat, dat de Heilige Geest ons in zijn naam laat dopen, ons daarbij belovende, dat Hij ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben. Tweemaal dus staat er iets over de heiliging der kinderen; eerst in de doopvraag, waar het gaat over deze kwestie: wat zijn de kinderen rechtens? Wat is hun rechtspositie? En daarna wanneer het gaat over de belofte en de vraag aldus luidt: wat belooft aan die kinderen de Heilige Geest? In de tweede vraag gaat het erover, wat er in hun hart zal gebeuren. De eerste keer is het: wat is er te doen met het recht der kinderen; daarna: wat gebeurt er in het hart der kinderen. Met die rechtspositie staat het zo: de kinderen zijn geheiligd. Dat betekent dit: al die kinderen, die in de wettige lijn uit het verbond geboren zijn, hebben de verbondsrechten uit en bij God aldus, dat die kinderen recht hebben, elk voor zich, op de beloftenissen, zodat ze nooit iets vreemds voor hen zijn, waarnaar ze tasten moeten als naar een onzeker ding. Neen, zegt God, ik maak ze tot mijn kinderen, mijn stempel komt op hen, mijn verbond heeft ze omvangen reeds voor de geboorte. En nu staan ze onder een dubbele klem, de belofteklem - ook zij is klem - en de klem van de eis, en wat God heeft samengevoegd scheide de mens niet. Als God dus samenvoegt belofte en eis, scheide de mens deze twee niet. Met andere woorden, nooit een belofte prediken, of voor mijn part maar suggereren, los van de eis, anders wordt het een gemakkelijk evangelie: de kern en de ernst is er uit. Ook niet de eis prediken los van de belofte: dat wordt legalisme, werkheiligheid. | ||||
[pagina 32]
| ||||
Daarom betekent ook ‘in Christus geheiligd’ geen beschrijving van wat ín de kinderen is, maar het betekent dit: dat die kinderen in de verbondsrechten deel hebben aan de belofte van de rechtvaardigmaking door het bloed van Christus. Petrus Datheen heeft met de wederdopers gedebatteerd over de vraag of de kinderen in Christus geheiligd waren.Ga naar voetnoot39. Ze zeiden allebei ‘ja’. De wederdopers ontkenden wel, dat de kinderen reeds wedergeboren waren. Maar ze konden beiden zeggen: ze zijn in Christus geheiligd, want dat betekent hier en ginds: wat hun rechtspositie betreft, staan ze onder de vigeur van de belofte der rechtvaardigmaking om het bloed van Christus om niet. Maar, zegt God, deze belofte wordt pas verwerkelijkt aan wie geloofd heeft. Onze vaderen waren vol van deze oer-gedachte: de rechtvaardigmaking die toegezegd is, wordt pas mijn deel door het geloof. Niet om, maar door het geloof. En daarom komt er om de rechtvaardigmaking heiligmaking, er komt om de wassing door Christus' bloed een wassing door Christus' Geest. In zijn bloed gewassen: punt 1. In zijn Geest gewassen: punt 2. Welnu, als de Geest ons bij de doop wordt beloofd, zegt Hij dit: deze kinderen, die geheiligd zijn in de rechtvaardigheids-positie in de belofte door Christus' bloed, wil Ik gaan wassen in Mijzelf, Mij, de Heilige Geest. Daarom staat er ook zo prachtig in het formulier van de doop: er gebeuren twee dingen in de doop. De Vader doet wat, de Zoon wat en de Geest wat anders. Gij vindt twee reeksen werkwoorden. Reeks 1 is: dit en dat gebeurt op 't ogenblik. Reeks 2 is: dat wil God gaan doen na dit ogenblik. En bij die zaken die God de Here wil gaan doen daarna, komt dat machtige, mooie woord voor, dat de Heilige Geest ons verzekert, niet dat Hij ons reeds getrokken heeft en ons reeds geheiligd heeft tot lidmaten van Christus, maar dat Hij in ons wonen wil, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil. Deze heiliging sluit inderdaad in de innerlijke heiliging, de wedergeboorte, de vernieuwing van het hart, de omzetting van de geest, de radicale verandering over heel de linie. Zo brengt de Heilige Geest de heiliging. Maar er staat niet, dat die er reeds is als het kind gedoopt wordt, maar dat de Geest ze brengen wil, wanneer weet Hij alleen, wanneer weet Hij alleen! Daarom zeggen wij op onze beurt: het kan niet waar zijn, dat in de belijdenis staat, dat de kinderen zijn te houden voor reeds wedergeboren. Het woordje ‘wil’ - de Geest wil het doen - is veranderd in deze zin: de Geest heeft het reeds gedaan. Ik mag omtrent het kind en z'n wedergeborenheid niets zeggen, ook niets | ||||
[pagina 33]
| ||||
onderstellen, op eigen gezag. Wanneer ik zeg: dat kind dat ligt in de wieg, is wedergeboren, dan betekent dat: in dit kind heeft God door een almachtige, herscheppende daad iets nieuws gemaakt, wat er eerst niet was. Het was dood en werd levend gemaakt, het was onrein en het werd in beginsel gereinigd tot het eeuwige leven. Welnu, sprekende over het kind op die manier, spreek ik eigenlijk over God en over God iets gaan zeggen, mag ik alleen doen als ik het weet van Hemzelf. Daar staat ook in de wet dit mooie woord: gij zult u geen gesneden beelden, noch enige gelijkenis maken. Ik mag van God en zijn werken niet zeggen: Hij is hier geweest, althans ik onderstel dat. Loop in het woud op een regenachtige herfstdag met een buks op uw schouder. Wanneer ge vindt in de drassige grond de sporen van een wolf, een hert, dan zegt ge: hier zijn sporen, hier moet het beest geweest zijn. Maar wanneer een kind geboren is en daar ligt in de wieg, kunt gij nooit zeggen: de sporen zijn er. Want dat kind doet noch belijdenis, noch geeft het blijk van een ander, van een nieuw leven. Daarom, waar de sporen ontbreken, dat God voorbijgegaan is, daar is het beeldendienst te zeggen: God ging hier voorbij. Aannemen dat God voorbijging, onderstellen dat God sporen liet? Neen, zeg ik, omtrent Gods daden onderstellen we niets; we willen alleen gaan stellen en profeteren wat we weten. En deze leer heeft daarom een dubbele fout: in de eerste plaats zegt ze: het geheiligd-zijn is disputabel. En wij zeggen: neen, het is waar en blijft waar. Ook de gevloekten kunnen nooit afkomen van hun verbondspositie. En in de tweede plaats: ze onderstelt de wedergeboorte als reeds gebeurd en dat is niet gegrond in het Woord, noch in de belofte, noch in de belijdenis. Daarom, wanneer we deze zin afwijzen als bindingszin, blijven we op het brede standpunt staan. We zeggen niet onzerzijds, dat de man of de vrouw, die de zin nodig heeft, de kerk uit moet. We zeggen niemand, die ‘ja’ zegt, dat hij daarom de kerk uit moet. Daarom staat er ook in de acteGa naar voetnoot40. niet, dat wij in de onderstelling de oorzaak van apart gaan staan vinden. Maar toen Kuyper deze zin neerschreef, had hij hem nodig als wetenschapsmens om klaar te komen met zijn sacramentsleer. De geleerde man, professor doctor A. Kuyper, had deze zin nodig om zijn betoog te maken tot een sluitend betoog. Het betoog was:
Wanneer een man als dr. Kuyper die lijn trekken wil om zijn betoog af te maken, zeggen wij: ga uw gang maar, wanneer ge aanvaardt de formule. Maar wanneer het onze beurt wordt, zeggen wij: neen, wij kunnen die zin niet aanvaarden in ons eigen leven, want die eerste zin is een andere bij Kuyper dan bij ons. Zin 1 is niet: de sacramenten zijn voor de gelovigen en daarmee uit. Zin 1 luidt: de sacramenten zijn voor de gelovigen en hun zaad. Dat is heel wat anders. | ||||
[pagina 34]
| ||||
Dan wordt zin 2: voor de gelovigen en hun zaad is het sacrament in zijn bediening verschillend en punt 3 wordt: daarom is het niet nodig, de sacramenten te bedienen aan de kinderen op grond van de wedergeboorte. Want èn bij volwassenen èn bij kinderen, dopen wij niet op grond van wat de één zegt of de ander laat veronderstellen, maar op grond van Gods eigen eis en belofte.
Daarom willen wij eindigen met te zeggen: het gaat niet om onze eigen wil of nog minder om onze eigen gril. Konden wij ‘ja’ zeggen, desnoods tot de binding, die wij als onnodig afwijzen, maar om de vrede te bewaren zouden willen accepteren, wij zouden het doen en binnen drie jaar vragen om revisie. Er zijn zaken, die men drie jaar slepend houden kan en andere, die vandaag om antwoord vragen, vandaag! Die zaken kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht! Nu dan, vaders en moeders, morgen luiden de klokken weer, ook over Rotterdam en de kansels gaan open en de predikant zegt: ontvangt de zegen des Heren. Hij komt dat ambtelijk doen. Elke predikant, die morgen zó over de kerk komt en elk kerklid, dat op de bank gaat zitten onder dit gebaar van zegening, de zegen, ambtelijk gelegd via het kerkeraadsgezag over Christus' wettig vergaderde kudde, het verplicht u allemaal tot ja of neen. Als dit gebaar zegt: dit doen wij alzo, de kansel beklimmen en de handen heffen, in de naam des Heren, krachtens de door Hem gemachtigde wil van de kerkeraad, dan zegt in het oude gereformeerde verband meteen diezelfde predikant: ik mag dat doen en dat mag in Gods naam niet doen de geschorste professor zo en de geschorste dominee zus. Dat gaat u aan morgen. Elk zó komend kanselgebaar is het zweren van de verbondseed bij God. Zweert gij een eed naar het verbond, zo zweer hem. Kunt gij het niet, zeg dan hardop: ik kan het niet, ik wil het wel, maar ik kan het niet, ik zal het eerlijk zeggen. Want de kerk is een zaak van publiekrechtelijk karakter. Ouders van kinderen: de doopvont zal morgen het bekken weer heffen, het water zal gesprenkeld worden op uw kinderen: in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Dan vraagt de kerk met een eed, of gij gelooft en belijdt, dat ge de leer, die in de kerk alhier geleerd wordt, houdt voor de waarachtige en volkomen leer der zaligheid. Bij die leer hoort de formule. Want anders mocht men daarom niet uitbannen wie haar bestrijden. De doop moet ook niet wachten, geen dag en nacht. Zweert gij dat God u beveelt te geloven dat uw kind als wedergeboren aan te merken is? Welnu, zweer die eed. Ik kan het niet. Maar zo niet, zeg dan dit tot de kerk: de doop van het kind is acuut, die kan geen drie jaar wachten, tot 1946, 1949, 1952, 1955, tot ik doodga, maar die doop vraagt vandaag een antwoord: ja of neen. Dat betekent niet: werp een dobbelsteen en gooi een lootje, maar dat betekent: erken, dat de steen des lots geworpen is, dat de teerling door de kerkformatie geworpen is en niet door mij of een ander. Erken, dat het gebeurd is en aanvaard de daad. Zeg ja of zeg neen, maar in 's Heren naam, zeg niet niets. Draagt het ambt aller gelovigen. Dat is geen sinecure, dat is de verplichting om de daad te doen, de actuele daad der eenvoudige gehoorzaamheid. En dan de avondmaalstafel, die kan er ook morgen zijn. En dan de kerkgebe- | ||||
[pagina 35]
| ||||
den, vóór of tegen de geschorste broeder. Het is allemaal een daad van het verband, al of niet rustend op het verbond. Neem de verbondstafel daarom mee, houd u vast met alle klem aan wat ge hebt in Christus Jezus. Zeg het Paulus na: geen binding die men boven hetgeen geschreven staatGa naar voetnoot41. - daarna en daarboven - uitgevonden heeft, maar laat u binden en tuchtigen in 's Heren naam naar de bekende kerkregels. Maar zeg ook tot de kerk, dat de ambtsdragers reeds beloofden de tucht te aanvaarden, mits die tucht was naar de kerkelijke ordinantiën, en dat ze nu blijkt totaal andersom te zijn. Zeg nu tot de kerk: bij de kansel, bij de doopvont, bij des Heren tafel en over heel de brede kerklijn en op heel de brede kerkvloer - zeg het hardop - waar het verbond ook in de tucht geschonden is, daar is de tucht zelf een schanddaad. En zweer bij het kerkverband, maar zweer eerst uw eed aan het kerkverbond en zweer allereerst en allerlaatst uw eed van trouw - een actueel ding en een actuele daad -: trouw aan God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. En als gij getrouw zijt vandaag, zult ge binnen een paar dagen zijn waar zovelen zijn, ook de spreker van vanmiddag. |
|