Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
81. Schilder aan de raad van de Gereformeerde Kerk te Kampen d.d. 7 augustus 1944Ga naar voetnoot1.Kampen, 7 augustus 1944
Den eerwaarden raad der Gereformeerde Kerk, Burgwal 59, Kampen
Weleerwaarde en eerwaarde broeders,
Niet alleen de voorgaande, doch ook de tegenwoordige ‘generale synode’ van ‘de Gereformeerde Kerken in Nederland’ heeft onderscheidene, hierna te noemen, handelingen verricht, en beschouwingen voorgedragen, waartegen van onderscheiden zijde en op allerlei wijze ernstige bedenkingen gerezen zijn. Ook uwerzijds is dit geschied. Veelal waren deze bezwaren gegrond op Gods Woord, en genomen uit de belijdenisgeschriften dezer kerken en de bij haar aangenomene Kerkenordeningen. Bij herhaling evenwel heeft met name deze laatste synode op ongenoegzame en valsche gronden deze bezwaren afgewezen, zoo zij al niet algeheel daaraan voorbijgegaan is. En de bestreden handelingen heeft zij gehandhaafd; de aangevochten beschouwingen heeft zij des te scherper verdedigd en aan de kerken opgelegd. Ja, in haar laatste zittingen heeft zij door ontzegging van het recht tot proponeeren, door ontzetting uit meer dan één ambtsbediening, door afwijzing van elke poging tot bemiddeling, en door steeds verder gaande oefening van wat zij ‘tucht’ noemt, haar aangevochten beslissingen en beschouwingen met zóó grooten nadruk aan de kerken opgelegd, dat onder den druk van dit synodale juk ook andere kerkelijke vergaderingen zijn gekomen tot soortgelijke afsnijdende handeling van tucht over ambtdragers en van tyrannieke heerschappij over het erfdeel des Heeren. Het is onder den smartelijken indruk van het thans wel onafwendbare en onherstelbare onrecht, hier bedoeld, dat ondergeteekende, staande voor Gods aangezicht, en reeds in de uitoefening van het ambt aller geloovigen, zich thans geroepen acht, te dezer zake volgende verklaring af te leggen ten overstaan van uw Raad.
A. Door haar vóór en na genomen beslissingen heeft de Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland van 1943-1944 (en vervolgens), gaande in het voetspoor der voorafgaande synode, trots ingebrachte bedenkingen als hierboven omschreven zijn, besloten en gehandhaafd, in toepassing | |
[pagina 284]
| |
gebracht en aan de gezamenlijke kerken en aan haar leden en bizondere ambtsdragers als dwingend opgelegd: 1e. een theorie en practijk, welke beide, ter zake van de ‘geestelijke politie’ der ware kerk, en van de ‘ordinantie’ die haar ‘regeerders onder zich stellen en bevestigen’, op onderscheidene punten op duidelijke wijze in strijd komen en brengen met den klaren tekst, en met alle vóór-onderstellingen van de met gemeen accoord gestelde en aangenomen ‘Artikelen, de wettige ordening der Kerk aangaande’; een theorie en een practijk, welke voortvloeien uit, en toepassing zijn, en deze ook vorderen, van een dusgenaamde ‘kerkrecht’, hetwelk in zijn grondbeginselen afwijkt van Gods Woord en deswege door onze vaderen in Afscheiding en Doleantie principieel is afgewezen en volhardend bestreden en verworpen, tezamen met ‘alle menschelijke vonden en alle wetten, die men zoude willen invoeren, om God te dienen en door haar de consciëntiën te binden en te dwingen, in wat manier het zoude mogen zijn’ (art. 32 Nederl. Geloofsbel.); 2e. Een thans met confessioneel gezag bekleede uitspraak of een verklaring betreffende het ‘zaad der verbonds’, welke deels onjuist en deels innerlijk tegenstrijdig is, welke dan ook strijdt met Gods Woord, en aan onze belijdenisschriften, die accoord van kerkelijke samenleving zijn, vreemd is, waarom zij dan ook daaraan niet maar een onnoodige, doch meer bepaald een schadelijke uitbreiding geeft, en ten onrechte als ‘interpretatie’ daarvan wordt aangediend en aan de kerken opgelegd; 3e. Een binding van ambtsdragers en aanstaande ambtsdragers aan deze en andere uitspraken, alzóó, dat van de kerkelijke ambtsbediening noodzakelijkerwijze worden uitgesloten broeders, die niet alleen in leer en belijdenis met Gods Woord en de aangenomen formulieren van eenigheid in volle overeenstemming zijn, doch ook deswege zich bewegen in de lijn van voorgangers, die vóór en na 1892 de al dan niet vereenigde kerken in ons land met den vollen zegen des Evangelies hebben gediend en tot voor zeer kort dienden; 4e. Een steeds scherper aangedrongen eisch van niets te leeren, wat niet ten volle in overeenstemming is ook met uitspraken, welke geenszins door ons kunnen worden aanvaard als inhoud van goddelijke openbaring, en deels daarmee strijdig zijn te achten; 5e. En alzoo in dit alles een zoowel in kerkrechtelijk als in confessioneel opzicht deze kerken als onder een synodaal-hiërarchisch en theologisch-wetenschappelijk juk bindend en knechtend geheel van bepalingen, welke niet getrouw zijn aan den grondslag, waarop in 1892 voor Gods aangezicht de vrijgemaakte kerken in deze landen na afwerping van een ander synodaal juk elkander de hand der gemeenschap hebben gereikt; bepalingen, welke integendeel deze kerken deden afbuigen naar het pad der secte, en welke haar ertoe brachten en brengen moeten, zich te gronden meer op de menschen dan op Christus en te vervolgen degenen die heiliglijk leven naar het Woord Gods en die haar bestraffen van hare gebreken; en uit te sluiten, die niet door Christus zijn uitgesloten, monden toe te stoppen, welke Hij wil openen; der afsnijding waardig noemende, die Gods Woord geenszins wil afgesneden hebben. Bepalingen, welke deze kerken onder het gezegde juk in feite verhinderen de eenheid van Woord en sacramenten te zoeken en te vinden met andere belijders van den Naam des Heeren, welke in deze landen staan of zouden gaan staan op den | |
[pagina 285]
| |
grondslag der door de kerken aangenomen formulieren van eenigheid, of leven, dan wel zouden gaan leven bij de op Gods Woord gegronde Kerkenordening. Bepalingen, welke de christelijke ouders verhinderen, voortaan met goede consciëntie en ongeveinsd te betuigen, dat zij de leer, die in de christelijke kerk ‘alhier’ geleerd wordt bekennen, de waarachtige en volkomene leer der zaligheid te wezen, en in déze leer hun kinderen naar hun vermogen te zullen onderwijzen of te doen onderwijzen. Bepalingen, welke de Gereformeerde Kerken ertoe leidden en leiden zullen op aarde te binden, wat niet gebonden zal wezen in den hemel, omdat zijn de ‘kerkelijke vermaning’ niet langer doen geschieden ‘volgens de gemeene ordening der kerken’.
B. In en bij dit alles hebben deze synodale vergaderingen, en heeft in het bijzonder de laatste door haar niet meer te achterhalen beslissingen, ja, hebben ook andere kerkelijke vergaderingen, welke in valsche, maar niettemin geëischte gehoorzaamheid aan deze synode besloten en handelen in overeenkomstigen zin, bij herhaling zich op het droefst vergrepen aan de rechten des Heeren, en in valsche onschriftuurlijke en het geldend kerkrecht schendende tuchthandelingen de eenheid der kerk verscheurd, de evangelische sleutelmacht misbruikt, en in haar tegendeel verkeerd, broeders vervolgd, die wel van harentwege doch niet van Christus' wege werden uitgestooten, en alzoo de eenheid zijns lichaams geschonden, en de eer van zijn Naam geroofd. Dit alles met verijdeling van elke poging tot herstel der aanvankelijk verbroken eenheid, zoowel in handhaving van haar rechtskrenking als in steeds driester afsnijding van elke mogelijkheid van reformatie naar den geordenden kerkelijken weg. C. Om deze en andere redenen verklaart ondergeteekende, overeenkomstig de artikelen 7, 28, 30 en 32 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, en de artikelen 31 en 85 der Kerkenordening en in getrouwheid aan de beloften, afgelegd bij de bevestiging in kerkelijke ambtsbedieningen: 1e. dat hij tot zijn leedwezen zich verhinderd ziet de volle gemeenschap van Woord en sacramenten te onderhouden met eenige kerk, waarvan de Raad het synodale juk, als hierboven werd omschreven, voor zichzelf zou aanvaarden en aan de onder zijn opzicht gestelde geloovigen zou helpen opleggen; en zulks, wijl zoodanig Raad daardoor den voor zoodanige gemeenschap door Christus gestelden grondslag zou verlaten en de dienaangaande van zijnentwege gestelde ordinantiën zou verloochenen met woord en daad; 2e. Dat, vanwege den aard van dit bezwaar en de urgentie van den te onderhouden dienst van Woord en sacramenten de kerkeraden genoodzaakt zijn op korten termijn tot een beslissing te aanzien van de onderwerping aan, dan wel verwerping van dit synodale juk te komen, aangezien zij, hoewel de instelling en bevestiging van de ordinantie der kerk ‘nuttelijk en goed’ achtende, ‘nochtans zich wel moeten wachten af te wijken van hetgeen ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft’, en moeten aannemen ‘alleen hetgene dienstig is om eendrachtigheid en eenigheid te voeden en te bewaren en allen te houden in de gehoorzaamheid Gods’ (art. 32 Ned. Geloofsbel.); 3e. Dat hij mitsdien den kerkeraad met allen aandrang opwekt, om in goede zorg voor de kudde die hem toebetrouwd is, overeenkomstig de bovengenoemde artikelen van Geloofsbelijdenis en Kerkenordening en op grond van Gods daarin beleden en gehoorzaamde Woord in een nadrukkelijke acte van | |
[pagina 286]
| |
vrijmaking of wederkeer de gemeenschap met gezegd synodaal juk en het opleggen ervan te weigeren, de beslissingen, welke bewezen zijn te strijden met Gods Woord en de Kerkenordening niet voor vast en bondig te houden, en thans dienaangaande ook voortaan te handelen, en alzoo door deze vrijmaking van zichzelf en van de kerk des Heeren terug te keeren tot de gehoorzaamheid van Christus, gelijk deze gehoorzaamheid tot vóór dezen onder ons gekend en beleden werd op grond van Gods onfeilbaar Woord in de aangenomen formulieren van eenigheid en Kerkenordening, en in deze alleen.
Inmiddels verblijft hij, met u biddende om licht en leiding van Gods goeden Geest, en u dankende voor hetgeen in dezen door uw raad reeds gedaan werd ter afwijzing van de valsche ten onrechte alzoo genaamde ‘tuchtoefening’ der jongste synode, in alle hoogachting. uw dienstwillige, w.g. |
|