Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
53. Schilder aan de raden van de Gereformeerde Kerken in Nederland d.d. 15 mei 1944Ga naar voetnoot1.K. Schilder 15 mei 1944 Kampen
Aan de kerkeraden van de Gereformeerde Kerken in Nederland
Vanwege de ‘Generale Synode van Utrecht 1943’ werd u toegezonden een ‘Toelichting op het Synodebesluit tot schorsing van prof. dr. K. Schilder’. Hoewel dit geschrift van 52 pagina's voor het overgroote deel copie bevat, die op 23 maart 1944 - den datum der schorsing - gereed lag, is het eerst thans verschenen. De lezing ervan zal den meesten kerkeraden zooveel tijd kosten, dat van nauwkeurige kennisneming en rijpe behandeling vóór beëindiging van den schorsingstermijn geen sprake zal kunnen zijn. Teneinde voor de toekomst der kerken niet in verzuim te blijven, waar het betreft haar verantwoordelijkheid, ook in dezen, ten volle te doen gelden, evenals die van mijzelf, wil ik het volgende verklaren: a) Niet alleen de door de synode aan de kerkeraden gezonden brief van 25 februari 1944, doch ook deze Toelichting bevat onderscheidene positieve beweringen, waarvan ik de waarheid ten stelligste moet ontkennen. Op andere plaatsen - met name ook in de ‘weergave’ van de in 1942 en 1943 gevoerde correspondentie - laat de Toelichting essentieele punten weg, tengevolge waarvan het verkrijgen van een recht inzicht in de onderhavige materie onmogelijk wordt gemaakt. b) Voor wat deze Toelichting betreft, noem ik als voorbeeld slechts twee punten. 1. De herhaalde bewering, dat ik zou verlangd hebben, dat de voorgangster van deze synode haar eisch aan mij zou intrekken. In werkelijkheid verlangde ik niet anders dan dat zij, of haar commissie, van de door haarzelf verrichte handelingen geen onwaar beeld zou geven, omdat zij daardoor meteen mijn reactie op haar handelingen in een valsch licht zou plaatsen; m.a.w. ik vroeg openheid. | |
[pagina 229]
| |
F.W. Grosheide,Ga naar voetnoot2. dr. A.D.R. Polman, en ouderling A. Nauta zou zijn ‘voorgesteld’ af te laten van elke onkerkelijke actie - die ik trouwens uitdrukkelijk ontken gevoerd te hebben - onder het uitspreken van de ‘verwachting’, dat de synode dan van verdere maatregelen zou afzien. Ik ontken de juistheid van deze bewering; geen enkel voorstel is mij gedaan, geen enkel aanbod. Wat zich voordeed, was niet anders dan dit: één van deze deputaten maakte als zijn persoonlijk inzicht terloops tegen het einde van het gesprek bekend, dat z.i. ik van déze twee mogelijkheden er ééne moest kiezen; óf tot de kerkeraden me richten (zooals ik had gedaan) óf ‘naar de volgende synode gaan’. Daarop antwoordde ik, dit dilemma niet te aanvaarden; immers gaande naar de kerkeraden wás ik al op weg naar een volgende synode. c) Ook de in deze Toelichting gepubliceerde officieele rapporten bevatten ettelijke gevallen van onjuiste weergave der feiten, van tendentieuze voorstellingen en ‘kleuring’ ervan, alsmede van verzwijging van andere. d) Tot mijn spijt kan ik deze bewering ervan niet waarmaken tegenover deze synode, die immers aanstonds verklaard heeft, van mijn hand geen verweerschrift af te willen wachten, noch het noodig te achten, en die, ook afgedacht hiervan, haar door mij als onjuist af te wijzen beweringen thans ter kennis van de kerken bracht, voordat zij andermaal samenkwam. e) In antwoord op een dezer dagen ontvangen uitnodiging o.a. van den kerkeraad van Kampen hoop ik evenwel in een reeks van uiteraard nietvertrouwelijke brieven t.z.t. ál de onjuiste beweringen in rapporten en toelichting, en zelfs in de acte van beschuldiging, te weerspreken onder overlegging van het noodige bewijsmateriaal. f) Mijn klacht over het ongehoord oordeelen blijft ook na lezing van deze Toelichting bestaan. De correspondentie immers, die tusschen october 1942 en 7 december 1943 tusschen synodale instanties en mij gevoerd is, was niet afgehandeld, en betrof slechts één zeer bepaald punt (namelijk den eisch, die in october 1942 gesteld was, en thans officieel vervallen is verklaard, hoewel ik hem was blijven afwijzen). En vooral: Achter deze correspondentie lag geenerlei beschuldiging. Doch op 25 februari 1944 ontstond een geheel nieuwe situatie; toen toch werd voor het eerst een beschuldiging ingebracht; en deze nam volgens haar eigen bewoordingen haar aanleiding in geheel nieuwe brieven van later datum en in een geheel nieuw feit, dat met het thema van de voorgaande correspondentie in geenerlei verband stond. Over deze beschuldiging, de eenige die ooit in geding kwam, ben ik niet gehoord. w.g. |
|