Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
21. Schilder aan het curatorium van de Theologische Hogeschool te Kampen d.d. 8 maart 1943Ga naar voetnoot1.Aan H.H. curatoren der Theologische Hoogeschool, te Kampen
Hooggeachte heeren en broeders,
Nu ik kennis kreeg van uw voorgenomen vergadering op 11 maart a.s., deel ik u vooreerst mede, wederom verhinderd te zijn haar bij te wonen. Mocht bij het thema uwer bespreking ook aandacht worden gegeven aan de door mij te onderwijzen vakken, en mocht ten dien aanzien wat personen of uren betreft mutatie overwogen worden, dan wijst voorgaande correspondentie uit, dat ik het op prijs zou stellen, daarin gekend te worden. Deze gelegenheid grijp ik tevens aan voor een antwoord op uw brief van 10 febr. '43. a) Daarin merkt u op, dat na ontvangst van mijn schrijven van 20 oct. 1942 slechts één vergadering, en dan nog slechts over een bepaalde zaak, gehouden is. Ingekomen stukken werden daar niet behandeld; wel heeft het moderamen daarvan kennis genomen. Zonder in beoordeeling te treden, merk ik slechts op, dat blijkens deze nadere mededeeling de vraag, of vóór de inauguratie van dr. H.N. Ridderbos het curatorium ook eenige aandacht te geven had aan de te dezer zake levende bezwaren, door het moderamen is beantwoord in ontkennenden zin. Dat aan u allen afschrift van zijn bezwaarschrift toegezonden is, behoef ik niet te herinneren. b) dat ik ‘verwacht’ zou hebben, dat het curatorium mij ‘van ongelijk zou overtuigd hebben’ staat in mijn brief nergens, en is stellig onjuist. Slechts ben ik van oordeel, dat het op den weg van curatoren gelegen had, alvorens in een zaak, die met voorkennis van moderamenleden en gewone leden uwer vergadering als ‘ernstig’ is aangediend door de vergadering van afgevaardigden naar de synode van Sneek, definitieve stappen gedaan werden, althans te trachten, mij van ongelijk te overtuigen. Als iemand meent, dat een benoeming door een onbevoegde instantie geschied is, is tegenover hem, die bij herhaling bezwaren bekend maakte en adstrueerde, eenige reactie op deze bedenkingen door broederzin, en vooral door rechtszin, gewenscht geworden. c) Merkt uw brief op, dat in de vergadering van 6/7 juli 1942 mijn inzicht door niemand werd gedeeld, dan moet ik betwisten, dat dit te constateeren zou geweest zijn. Eerder kan ik wijzen op het feit, dat later gebleken is dat mijn opvatting wel werd gedeeld (ik verwijs naar brieven van prof. dr. S. Greijdanus). | |
[pagina 116]
| |
Slechts dit kan geconstateerd worden, dat in die vergadering met uitzondering van prof. dr. G.M. den Hartogh niemand op die bezwaren is ingegaan. Wat iets anders is. d) Mede daarom kan ik de juistheid der door u mij thans kenbaar gemaakte passage uit de notulen niet toegeven. Ik heb de volgende wijziging u voor te stellen, en anders aanteekening te verzoeken van mijn zienswijze in dezen: Vóór de bespreking over de voordracht werd aangevangen, heeft prof. dr. K. Schilder als zijn gevoelen kenbaar gemaakt, dat het ongewenscht was, een voordracht vast te stellen in juli 1942, waar immers de personen, die het betrof of betreffen zou, in 1943, het jaar der aangekondigde nieuwe synode, wel konden overleden zijn. Want de thans zich continueerende synode zou niet tot benoeming mogen overgaan, omdat zij daartoe zoowel recht als bevoegdheid mist. Met uitzondering van prof. dr. G.M. den Hartogh gaat niemand op deze opmerking, die verder niet afzonderlijk aan de orde wordt gesteld, in. Na afhandeling van de vaststelling der voordracht verzoekt prof. Schilder in de notulen aan te teekenen, dat hij zijn gevoelen in dezen bekend gemaakt heeft. e) Waar u zo vriendelijk is geweest, mij inzage van een gedeelte der notulen te geven, is het misschien niet onbescheiden, als ik u thans vraag, ook te mogen weten, wat genotuleerd is ten aanzien van mijn twee brieven, in een enveloppe bij uw secretaris bezorgd met het oog op de vergadering van 31 aug. 1942.
Met alle achting en broedergroet, uw dw. w.g. |
|