Verzamelde werken 1940-1941
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
43. ‘Mijn schildt ende betrouwen....’Ga naar voetnoot1.Toen op Donderdagavond 9 Mei 1940 ondergeteekende met den laatsten trein uit Zwolle in Kampen van een spreekbeurt terugkeerdeGa naar voetnoot2. en aan het station de opgemaakte drukproef van ons PinksternummerGa naar voetnoot3. in ontvangst nam, teneinde den volgenden morgen de laatste correctie telefonisch door te geven, kon hij niet vermoeden, dat die trein meteen voorloopig de laatste zou geweest zijn, en dat, eer hij den volgenden morgen de telefoonverbinding afgebroken zou vinden, de brug over den IJsel opgeblazen zou zijn. En nu hij heden - Dinsdag 28 Mei 1940 - voor de eerste maal weer een brief uit GoesGa naar voetnoot4. ontvangen heeft, en tracht, weer een ‘Reformatie’-nummer te helpen saamstellen, nu lijkt er zoo heel veel te liggen tusschen tóen en nu. Toch zijn het slechts enkele weken. Wat in dien tusschentijd over ons land en volk gekomen is, weet God alleen. Niemand kan het overzien, niemand ook profeteeren, wat uit den chaos te voorschijn komen zal, zoodra Europa tot de eerstvolgende stabilisatiepoging zal zijn gekomen, en er weer handteekeningen op verdragen zullen zijn gezet. Zoo ik niet had geloofd...
*
Maar wij hèbben geloofd, en we hebben gezien, dat Gods Woord de waarheid is. Dat Woord heeft ons gezegd, dat er geen waarachtige gemeenschap is dan uit God en in de binding aan Zijn Woord. Kwam het niet uit? In de hachelijkste uren is ons volk als volk niet een hechte eenheid gebleken, en toen de damp was opgetrokken bleek het aan den dag treden van het groote onderscheid tusschen volks-saamhóórig-heid en volksgemeenschap velen zwaar te drukken. Dat Woord heeft ons gezegd, dat de ééne zonde de andere baart, en dat óók diènovereenkomstig, als het ééne wee is weggegaan, het tweede haast komt. Hebben we 't niet gezien? De geschiedenis van onzen veelbewogen tijd kan nog niet geschreven worden, maar er zal wel niemand zijn, die in dézen oorlog niet onder meer de gevolgen ziet van fouten, in het verleden begaan. Dat macht geen | |
[pagina 271]
| |
recht is, en tenzij ze dááraan dienstbaar zich stelt, de wereld in het ongeluk stort, hebben wij herhaaldelijk uit de Schrift elkaar voorgehouden. Elke nieuwe dag van krijgsrumoer geeft er een schrikkelijk amen op. Dat Woord heeft ons gezegd, dat Gods genade ons genoeg is, genoeg ook als het vleesch gewond is, genoeg om in het geloof Zijn naam te belijden en de ambtelijke trouw aan Hem te bewijzen. En is het niet gebleken? Het zijn er velen, die hun geloof hebben beleden, toen het ‘slechts ééne schrede tusschen u en den dood’Ga naar voetnoot5. in hun dagorder stond vermeld. Aan dat Woord zullen we ons dan ook hebben vast te klemmen; wat anders zouden we trouwens over hebben gehouden?
*
Wie in deze dagen naar dat Woord luistert, zal voor menige rampzalige vergissing worden bewaard. En dan niet in de laatste plaats voor de fout van het overhaaste oordeel. Hoeveel kwaad heeft dat niet gebrouwen in de korte periode, die ons zoozeer verbijsterd heeft? Met name denken we hier aan de gemakkelijkheid, waarmee sommigen het verlaten van den nederlandschen bodem door H.M. de Koningin en haar ministers hebben beoordeeld.Ga naar voetnoot6. Wie kent de feiten? Wie weet, wat de wil tot handhaving der nederlandsche souvereiniteit voor consequenties vroeg? Wie, inhoeverre de wilsbeschikking van den één door die van den ander of van de Koningin zelve was gebonden? Laat ons niet oordeelen vóór den tijd, en bedenken, dat we zoo ongeveer niets weten van den achtergrond, noch van den samenhang der in zoo verbijsterend tempo over ons gekomen katastrofes. Indien reeds in normale tijden de gewone burger, ongeacht het regeeringssysteem, waaronder hij leeft, in de onmogelijkheid verkeert van richtige beoordeeling van feiten als thans gemeld zijn, hoeveel te meer past ons dan thans voorzichtigheid; thans, nu wij op den dag, waarin Rotterdam in brand staat, persfoto's krijgen te zien van tempelruïnes in Azië, van teere bloemen in een hof, van fraaie vogels uit een dierentuin, en van opgetaste westlandsche groente?Ga naar voetnoot7. De band tusschen Nederland en Oranje is te kostbaar voor improvisaties, in dagen van vrede, maar vooral in een periode van oorlog. Behalve het overhaaste oordeel is ook het benevelde een ramp in critieke dagen. Van meer dan één kant is ons gebleken, dat er zijn, die het karakter eener bezetting ongeveer gelijk zien staan met dat eener inlijving. Elders in dit | |
[pagina 272]
| |
nummer wezen we reeds op een uitlating van ds P.v. Strien,Ga naar voetnoot8. die ons het tegendeel doet zien in één bepaald opzicht.Ga naar voetnoot9. Wij móeten - dit sta voorop - van 's Heeren wege trouw zijn in de ambtelijke verkondiging van Zijn Woord, in de prediking van God als den eenigen God, Schepper van hemel en van aarde, in de handhaving van het onderscheid tusschen God en kreatuur, van de majesteit van Zijn Woord, van Zijn souvereiniteit over elk levensgebied, steeds weer naar eigen aard gezien en in dien eigen aard als Zijn maaksel erkend. Maar tot nu toe mógen we dit ook doen; geen menschelijk verbod heeft in dezen in den huidigen Staat der Nederlanden tot nu toe een conflict geschapen tusschen de gehoorzaamheid aan 's Heeren gebod en de inachtneming van menschelijke verordeningen. De gereformeerde kansel heeft nimmer ‘aan politiek gedaan’, hij heeft alleen maar de beginselen willen verkondigen, die uit Gods Woord waren af te lezen. Hij ga in dit opzicht rustig zijn gang, beseffende zijn verantwoordelijkheid jegens God èn de menschen. ‘Wees zonder aanstoot te geven’,Ga naar voetnoot10. dit Schriftwoord, waarin de onbezonnen daad van den één als nadeelig voor den ander, en als belemmerend voor het innemen eener werkelijk principiëele houding wordt afgewezen, staat naast het andere, dat Petrus juist in een zaligspreking van het om Christus' wille lijden invlecht: het woord n.l., dat niemand, mòet hij al lijden, alsdan dit lijden moge ondergaan als een doodslager of dief, of kwaaddoener, of als een, die zich met eens anders doen bemoeit, enz. Maar indien iemand lijdt als een christen, die schame zich niet, maar verheerlijke God in dezen deele.Ga naar voetnoot11. Want het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods.Ga naar voetnoot12. Ieder blijve in zijn ambt, en blijve dáárin trouw. Doch dàn ook daarin trouw. De voorzichtigheid onderscheide zich van slavernij.
*
Hoe het met de Gereformeerde Kerken voorts zal gaan, weet niemand. Met groote deernis denken we aan de Gereformeerde Kerken van Rotterdam, van welke de ééne meer dan de andere schade heeft beloopen, maar die geen van alle het zware lot der prachtige nijvere handelsstad ontgaan. We denken met leedwezen ook aan de Theologische Hoogeschool, wier penningmeesterGa naar voetnoot13. zijn kantoor te Rotterdam had, en het in de vlammen op zag gaan, waarbij velerlei kostbaar materiaal dezer kerkelijke inrichting is verloren gegaan; we mogen dit wel zeggen, waar publicatie werd verzocht. We denken met groote zorg aan onze Zending, aan den zoo rijk ontplooiden arbeid der barmhartigheid, aan de | |
[pagina 273]
| |
ettelijke vereenigingen, die slechts leven kunnen van de vrijwillige offers uit den kring dergenen, die in het overgroote deel met het bekende ‘niet vele rijken, niet vele edelen’Ga naar voetnoot14. althans negatief getypeerd zijn. We denken aan onze christelijke en kerkelijke pers, die wel veel abonné's verliezen zal, als de beurs schraal wordt, of het geld zijn koopkracht verliest, al weten wij dat de band tusschen ons blad en zijn lezers wel zoo hecht is, dat hiertoe voor wat ‘De Reformatie’ betreft, niet dan in het uiterste geval zal worden overgegaan. Het kan ons bang om het hart worden, als we de schade zien, die over heel het land, ook aan kerk en christendom, is toegebracht, en nog toekomen zal, indien de brand van Europa nog lang zal aanhouden.
*
Niettemin, - mijn schildt ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer. De huidige beroering zal de kerk ledig nog onvruchtbaar laten. Zij zal zuiverend werken, en schiftend. We zullen, met name indien de huidige interimtoestand met zijn betrekkelijk groote machteloosheid in principiëel ingedachten opbouw lang aanhoudt, meeloopers verliezen. Maar in de diepte zùllen we winnen, meer, dan we in de breedte verliezen. Dáárvoor hebben we immers beloften? Dat winnen in de diepte is trouwens de eenige ‘voorwaarde’ voor het verkrijgen van den gehoopten zegen; het is ook de eenige reden voor het beslaan van een plaats onder de zon.
*
Dit brengt ons op een ander chapitre. Zullen de Gereformeerde kerken in de gegeven omstandigheden haar synodaal program van 1939 nog van a tot z willen afwerken? Enkele spoedzaken daar gelaten, zullen zij met name de bekende meeningsverschillen nog langs synodalen weg willen afhandelen? Indien ja, zullen ze het nog in Sneek willen doen, m.a.w. in een zittingenreeks, die een voortzetting is der Sneeker Synode? Wat mij zelf betreft, indien mijn advies gevraagd zou worden, zou ik zeggen: begraaf zoo spoedig mogelijk heel de materie. Ik voeg er evenwel aanstonds aan toe, dat ik dit advies alleen daarom zou geven, omdat ik van den aanvang af gezegd heb, en het steeds ben blijven gelooven, dat heel de aan-de-orde-stelling dezer kwesties in 1936 een ernstige misgreep is geweest. Zoowel om onderscheiden formeele redenen, als om deze materieele, dat, zie ik wel, er geen doorslaande reden is voor synodale uitspraken in dezen. Of er niet hier en daar uitspraken te vinden zijn, die onjuist te achten zijn? Geen mensch, die er aan twijfelt. Maar ik voor mij twijfel ook geen moment eraan dat dit geval zich over en weer voordoet. Niets nu zou onbillijker zijn, dan een critisch gebaar naar dézen en niet naar génen kant. Elk lichaam, hetzij kerkelijk, hetzij wetenschappelijk, dat in deze dagen zou verklaren: de meening van broeder Zóó en Zóó schijnt ons verwerpelijk, en dat dan daarmee zou volstaan, zou bij alle weldenkende en tevens deskundige leden van onze kerken of vereenigingen voor langen tijd kwaad bloed zetten, en zich zoowel in wetenschappelijk als in | |
[pagina 274]
| |
ethisch opzicht ten zeerste blameeren. Want deskundigen weten, dat tegenover een verschrijving van iemand ter eener minstens een evenzeer presbare verschrijving van weer iemand ter anderer zijde is te vinden. De ééne officieel onderzoeken en disqualificeeren en de andere laten rusten, dat ware een slag in 't aangezicht der waarheid. Een zonde, waarvoor zoowel kerkelijke als onderwijskringen zich mogen wachten, met name in tijden als deze. Dit stel ik voorop. Gelijk in 1936 zou ik het een zegen achten, als we heel die van misverstanden doortrokken meeningsgeschillen-affaire ter zijde zouden stellen. Zoo niet, dan verklaar ik evenwel mijnerzijds niet te zullen rusten, eer de oogen van wie ik bereiken kan geopend zullen zijn voor de twee kanten, die er aan de onderscheiden zaken zitten. Men zal geen vrede mogen nemen met een solutie, die een vingerwijzing beteekenen zou in de richting van den één, zonder tevens de aandacht te vestigen op een aequivalent, dat voor rekening ligt van den ander. Want in tijden van nood hebben we eendracht noodiger dan ooit. Ware eendracht evenwel wordt alleen bereikt in bond met de waarheid en rechtvaardigheid. Ze kàn o.i. ditmaal gediend worden door de methode van: de spons over de lei; want hetgeen hier en daar verkeerd is gezegd verteert zich zelf wel. Wil men evenwel de spons weren van de lei, welnu, dàn kan de ware eendracht slechts verkregen worden door de lei eerlijk te beschrijven. Met schrift, dat vooral geen partijschrift is. Het woord is dus feitelijk, voor wat deze materie betreft, aan anderen. Ik heb het oog op wie verklaard hebben, dat het in de kerken heel erg er voor stond, en dat een nieuwe reformatie hard noodig was. Blijven zij, ook na de gegeven toelichting, van deze meening, dan moeten zij er vóór zijn, dat de zaken in elk geval worden afgehandeld, ook al zal verplaatsing naar een volgende synode, of althans uitstel tot na September wel onvermijdelijk zijn. Blijven zij van meening, dat het heel erg staat met de leer, dan zou ik zelf tegen afvoering van het agendapunt zijn, het wordt hoog tijd, dat het beschuldigen zonder doorgezette argumentatie een einde neemt. De kerken kunnen dáár (!) niet meer tegen. Niet vanwege eene nerveuse stemming zou ik dus vóór terzijdestelling van de kwestie zijn. De oorlogstoestand moge aanleiding zijn, hij mag geen reden worden. Als de kerken werkelijk ernstig gevaar beloopen, een gevaar, dat zij bezweren kunnen, dan mòeten zij spreken. Wij moeten ons van die taak niet laten afhouden onder invloed van een overigens thans begrijpelijke anti-gekibbel-stemming. Want in de ernstige dagen van thans is geen grooter ongeluk denkbaar dan een ontrouwe kerk, die werkelijke belangen der waarheidsverkondiging zou verwaarloozen. Als Nederland nu óók nog een principieele wetenschap en een getrouwe kerk verliest, is de ellende grooter dan de oorlog heeft kunnen brengen. Ter wegneming van alle misverstand en opdat ieder wete, wat hij doet, indien hij de vredesgedachte zou willen steunen, sta hier de verzekering, dat ondergeteekende er niet aan denkt, iets van wat door hem geschreven is en bestreden werd, terug te nemen, wijl hij in zijn desbetreffende leerstellige meeningen steeds meer bevestigd is geworden. En hij is voornemens, indien God hem daartoe in de gelegenheid blijft stellen, haar te verdedigen en toe te | |
[pagina 275]
| |
lichten en voor te dragen. Ook wat betreft de voor de toekomst der christelijke samenleving uiterst belangrijke vraag der z.g. ‘algemeene genade’. Wie dit bedenkelijk vindt, of de meening van anderen een gevaar blijft achten voor de kerken, die moet vooral niet vóór het afvoeren van het bekende punt van de synodale agenda stemmen of zich er vóór verklaren.Ga naar voetnoot15.
*
Mijn schild en mijn betrouwen - In Gods handen leggen we de toekomst van kerk en volk, van school en christelijk vereenigingsleven. Dat de Sneeker synode na dr Kaajan nu ook haar voorzitter door den dood zag wegnemen geeft aan haar arbeid wel een bizonder droevig relief. Ook wij willen gaarne het goede gedenken, dat in ds J.L. Schouten aan onze kerken geschonken werd. Hij heeft niet veel meer van den oorlogsbrand vernomen: wie weet, wat wij nog zullen ondervinden? Toen ik in 1914 in mijn eerste gemeente, nog maar enkele weken predikant,Ga naar voetnoot16. mijn eerste oorlogsbidstond leiden moest, was mijn tekst Matth. 18:7.Ga naar voetnoot17. Wie had kunnen denken, dat ik in Mei 1940 hem weer zou kiezen? | |
[pagina 276]
| |
Hij blijve ons allen in gedachten: want hij verhindert ons, achter de massa weg te schuilen met onze individueele verantwoordelijkheid. |
|