Verzamelde werken 1917-1919
(2004)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
17. Wat is de Hel?Ga naar voetnoot1.Donderdagavond hield Ds. K. Schilder alhier, in het kerkgebouw van de Geref. Gemeente aan den Binnensingel eene lezing over de vraag ‘Wat is de Hel?’ De kerk was stampvol. Wanneer wij aan den cultuurmensch onzer dagen de vraag voorleggen ‘wat is de hel’, aldus spr., dan zal hij zeggen, de hel is een hersenschim, uitgevonden door slimme rabbijnen en priesters, om het volk te bedwingen en hun eigen zak te spekken. Onze wereld zegt het ronduit, dat zij niet meer gelooft aan de hel. Zelfs het walgelijk occultisme, dat alles aanneemt, gelooft niet aan de hel. Dr. Karl du Prel, bekent spiritist, schreef, wij hebben geen hemel en geen hel. Wat zullen we tot zulke menschen zeggen? Wanneer 'n Geref. predikant komt met een bijbeltekst, zeggen ze, dat is weer van dat stroeve, bekrompen Calvinisme. Daarom zal spr. dat nu eens niet doen en eens 'n woord nemen van een modern schrijver. August Strindberg laat in 'n drama 'n kapitein met zijn vriend 'n gesprek voeren over den dood, (spr. leest 't voor) waarbij o.a. de kap. vraagt: Je denkt toch niet, dat ik zoo kinderachtig ben om aan de hel te gelooven? waarop zijn vriend zegt: Geloof jij dan niet aan dat, waarin je midden in zit? Dat is het juist, zegt spr. gelooft gij 't niet? Gij zijt er midden in en denkt ge, dat als de dood komt al die boosheid wordt opgelost en de duivelen veranderen in engelen? Neen, dat gaat men meer en meer inzien, zelfs in zeer vrijzinnige kringen. De leer van de hel, waarom men in die kringen een tiental jaren geleden lachte, komt er daar nu weer in. Het vraagstuk van de hel is belangrijk. Iedere vraag toch naar de hel is een vraag naar den hemel. Het onderzoek naar Satan is een onderzoek naar God. Spr. bestrijdt allereerst enkele dwaalbegrippen, o.a. als zou de hel 'n groot vuur zijn, waarin men eeuwig ligt te branden. Aan deze begrippen heeft de kerk schuld, maar ook de spottende wereld. Wat zegt de Bijbel? De Schrift leert, dat de hel niet is in de verte, maar dichtbij en dat er is een reëele plaats, waar de machten, die in de geestenwereld het kwade willen, verblijven en dat daarheen worden verwezen zij die hier het kwade deden. Over het ontstaan van de hel zwijgt de Schrift en daarover zijn slechts gissingen, waarvan spr. er enkele noemt. Zeker is het, beweert spr., dat de hel niet gelijk met de wereld door God geschapen is. De zonde bracht de hel voort en God wees de gevallen engelen een woonplaats aan. Men moet dus nooit denken aan 'n eeuwig goede en 'n eeuwig kwade macht, want dat is heidensch. Het is geen dualisme, geen eeuwige strijd van goed en kwaad, maar de oplossing zal komen in den dag van Christus. Dat er een woonplaats is van goede en kwade geesten, wordt bevestigd door het Spiritisme, dat alzoo een pleit voert voor het Christendom. Is er dus een plaats waar de geesten gebonden zijn, zoo moet men toch niet vasthouden aan de voorstelling, die Dante Aligierie er van gaf in zijn drie groote dichtwerken ‘De Hel’, ‘De Louteringsberg’ en ‘Het Paradijs’. Hij stelt het voor, alsof de hel in het | |
[pagina 466]
| |
middelpunt der aarde ligt. Dat komt, omdat men in Dante's dagen nog huldigde de wereldbeschouwing van Ptolemeüs, die leerde, dat de aarde het middelpunt van het heelal is. Copernicus leerde dat later anders. Dante stelt het dan voor, dat toen Satan van den hemel viel de aarde terugweek en 'n trechter vormde tot het middelpunt der aarde, waarin Satan in nacht en ijs werd vastgeklemd. Aan den anderen kant der aarde zou dan het ‘Heilige Jeruzalem’ liggen op den ‘louteringsberg’. Het is een naief denkbeeld, dat de hel beneden en de hemel boven ons is. Al is dit dan ook verkeerd, toch moet[en] zelfs de bijbelcritici toegeven, dat de Schrift gelijk heeft, waar zij spreekt van een verblijfplaats der geesten. We weten ook uit de Schrift, dat de hel contact zoekt met de aarde en verder, dat men het dal van Hinnom, waarin de Molochdienst geheerscht heeft en dat men na verwoest te hebben tot een vuilnisbelt maakte van Jeruzalem, als een beeld gebruikte voor de verblijfplaats van de vijanden Gods, van de hel. Ook Jezus spreekt duidelijk van de hel in onderscheid van het doodenrijk, den tusschentoestand. Hij spreekt van een vuur, dat niet wordt gebluscht, van een worm, die niet sterft, van knersing der tanden en buitenste donderheid. Nu moet men dat niet letterelijk opvatten. Evenzoo als er van de verblijfplaats der zaligen gesproken wordt van ‘paarlen poorten’, ‘gouden straten’, ‘witte kleederen’ en ‘palmtakken’, zoo wordt hier in zinnebeeldige taal weergegeven, wat het vreeselijke van de hel is. Het is alzoo geen lichamelijk lijden, maar zelfvertering der ziel, afwezigheid van God en innerlijke ondergang. Ge zult zeggen, dat valt mee, zegt spr., maar het is juist erger, omdat zielesmart veel erger is dan lichaamspijn. Over de bewoners van de hel zegt de Schrift niet veel, maar spr. geloof dat ook daar rangen en trappen zijn. Gods barmhartigheid en Jezus' zoendood schiep ook daar orde. Ook Dante neemt aan dat er rangen in de hel zijn, spr. vertelt daarvan en het zou ons te ver voeren dat te herhalen. Hij zegt echter dat de idee van Dante onaannemelijk is, omdat hij ten eerste de zondaren in de hel indeelt naar den naam van hun zonde, bij. woekeraars, zwelgers, falsarissen, verraders enz.; ten tweede noemt hij de diepste hellekrocht het dichtst bij Satan de verblijfplaats van Judas, die Jezus verried en Brutus en Cassius, die Cesar verraderlijk ombrachten, alzoo Jezus en Cesar gelijkstellende. Dante's werk bevat echter fijne gedachten, zooals spr. nader aantoont. Hij leert ook dat er logica in de hel is en dat het lidmaatschap van de kerk een vrijbrief is, maar dat men zal ontvangen naar men gedaan heeft. Spr. uit verder verschillende gedachten over de logika en het recht in de hel en den invloed die Jezus' dood daarop zou gehad hebben. De leer van de hel krijgt bevestiging van menschen die het geheel niet met ons eens zijn, zegt spr. en noemt de Spiritisten, Theosofen, die hij in hun opvattingen over het leven na den dood en de reïncarnatieleer bestrijdt, waarna spr. tenslotte er op wijst dat deze dwaalleeren den bijbel bevestigen, die leert dat de mensch een kapitaal van God meekreeg, dat hij goed heeft te gebruiken en waarvan hij rekenschap zal moeten afleggen. Spreker eindigt niet met een bijbeltekst, maar met een uitspraak van Fr. van Eeden daaromtrent, als hij nog verschillende tegenwerpingen van theologischen en redelijken aard tegen het bestaan der hel weerlegd heeft. Naar wij vernemen zal Ds. Schilder binnenkort een vervolg op deze, met aandacht door een zeer gemengd publiek gevolgde lezing geven. |
|