Verzamelde werken 1917-1919
(2004)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
6. De Openbaring van Johannes en de Sociale kwestieGa naar voetnoot1.Voor den Chr. Vereenigingsbond alhier trad Donderdagavond in ‘Liefde en Vrede’ als spreker op Ds. K. Schilder, met het onderwerp: ‘De Openbaring van Johannes en de sociale kwestie’ De heer J. Weerheim opende de vergadering met gebed, het lezen van een gedeelte van Jes. 3 en een kort woord ter opwekking om zich aan te sluiten bij en samen te werken met den Chr. Vereenigingsbond. Ds. Schilder, dan het woord verkrijgende, zegt, dat toen voor enkele jaren Dr. Chantepie de la Saussaye een lezing hield over ‘Zekerheid en twijfel’ er opgemerkt werd, dat er onder de hoorders zouden zijn menschen die zelfs een theoloog over zulk een onderwerp wilden hooren en menschen die er juist een theoloog over wilden hooren. Spr. voelt zich heden in dezelfde positie als genoemden Dr. Immers de theologen staan in de wereld der broodvraag niet gunstig bekend en dikwijls met recht. Men wil dikwijls liever niet te doen hebben met die aarsche maar toch soo simpele broodvraag, in een woord met de sociale kwestie. Spreker keurt dat niet goed, want, gelijk hij aantoonde, de bijbel ruimt een groote plaats in voor die sociale kwestie. De zonde, die ethisch is, wordt door God gestraft met ingrijpen in het sociale leven. Van Genesis tot Openbaring, maar vooral in de Openbaring, wordt bepaaldelijk en duidelijk over sociale toestanden gesproken. De Openbaring van Johannes, in de stilte geboren, geschreven door den wijsgeerigen Johannes, die niets van de nijpende broodvraag afwist, is een boek van rumoer, is een boek vol van de sociale kwestie. Daar, op het stille Patmos, moest de ontwapende Johannes de mobilisatie zien van Gods legerscharen, daar moest hij zien de mobilisatie van God en Magog en van het beest. En aan Johannes, die niets van dat alles wist laat God het zien, zooals in een bioscoop de beelden op het doek komen, platsich en drastisch, als levend in volle werkelijkheid. Men zal misschien uitroepen: wat kan ons de toekomst schelen, geef ons heden ons dagelijksch brood, geen geredeneer van dominee's, pastoors of rabbi's, maar handelen. Maar dat is zeer oppervlakkig, zegt spr., want in het heden ligt verleden en toekomst en de handelingen van het heden dragen vrucht in de toekomst. Spreker erkent de wet van causaliteit, maar God toch is de Groote Oorzaak en Zijn Raad zal volkomen vervuld worden. Men heeft daarom zijn houding te bepalen. Grijpt men Christus, men zal door Hem gegrepen worden, grijpt men de broodvraag, men wordt een prooi van allerlei verwarrende kwesties. In de Openbaring van Johannes nu wordt van Gods Raad gesproken. Daarin leest men van het boek met de zeven zegelen, dat is het boek van Gods Raad, dat alleen kon geopend worden door het Lam. Christus alleen was waardig dat te openen. Christus is het die Gods Raad bekend maakt en uitvoert en Hij alleen zal de ijzeren eeuw omzetten in den gouden eeuw. Spr. gaat dan verschillende beelden, in de Openbaring genoemd, verder in den | |
[pagina 444]
| |
breede uitwerken, waarvan we slechts enkele korte trekken kunnen weergeven. Van de brieven aan de gemeentes in Asia noemt spr. die aan Smyrna en die aan Pergamus. In den brief aan Smyrna staat, ik heb uw verdrukking gezien, ik weet dat gij arm zijt, maar toch zijt gij rijk. De echte christenen verkeerden in 't rijke Smyrna in bitteren nood, omdat daar alles ondergeschikt was aan geld verdienen. De sociale nood is echter van de aarde, dus voorbijgaande. Er wordt hun niets geschonken dan deze troost: toch zijt gij rijk. In den brief aan Pergamus komt de tegenstelling naar voren tusschen Aesculapius en Christus. Aesculapius symboliseert genezing van ziekte, Christus verlossing van zonde. Aesculapius: het tijdelijk, Christus: het eeuwige. Men noemt alles ziekte, men denkt de genezing te vinden door geld en met geld zal men alles verbeteren. Hoe zal men ontnuchterd worden! Want de toekomst zal niet beter worden, maar ontzettend zijn. Dat zegt de Openbaring van Johannes, het boek van Gods systeem. De menschen hebben met Nietzsche uitgeroepen: wij zijn mannen geworden, wij willen den hemel niet, wij willen de aarde! God zal nu de aarde slaan met sociale ellende en dood. Na het witte paard van Gods Woord, dat uitgaat om te overwinnen, komt het roode paard van den oorlog, gevolgd door het zwarte paard van honger en dood. Gods distributie, Gods rantsoeneering, want die op dat paard zat had een weegschaal in zijn hand en een stem zeide: ‘Een maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning, en beschadig de olie en den wijn niet’. Groote armoede, want een penning was een dagloon en een maatje tarwe voedsel voor één mensch voor één dag. Daarnaast weelde en uitspatting, want God laat toe dat de olie en den wijn niet beschadigd worden, die zijn voor de feesten der rijken. Spr. vraagt: ziet men niet dat het daarheen gaat? Na de zeven zegelen, de zeven bazuinen. Nog grooter wordt de ellende. Inkrimping van arbeid, inkrimping van alle leven. Zijn Gods kinderen eerst nog vrij van verdrukking gebleven, nu worden ze vervolgd en gedood. Handelsmonopolie, trusts: alleen zij die het beeld van het beest op het voorhoofd dragen, mogen koopen en verkoopen. Zoo wordt de lijn zuiver getrokken: aan de eene zijde zij die het teeken van het beest hebben. Die hebben de macht en de schatten der aarde. (Spr. werkte hierbij de beelden van het beest, van den Anti-Christ en van den Valschen Profeet nader uit). Aan den anderen kant: Gods kinderen, vervolgd en gedood, gelasterd. Nu moet men kiezen, zegt spreker, want in de toekomst zal het niet gaan tusschen arbeider en patroon, christen-arbeider of christen-patroon, maar tusschen geloof en ongeloof, een andere groep is er niet. Doch, al is de toekomst verschrikkelijk, er zijn ook beloften. Het einde is heerlijk. Al de schatten der wereld zullen ten slotte komen op de nieuwe aarde, waarop Gods kinderen wonen. Het moet gaan door de Roode zee naar het nieuwe Jerusalem. De menschheid is gegaan van den Hof van Eden naar de stad, maar dan zal het zijn Hof en Stad tegelijk. Met een schildering van dien toestand, aan de hand van de Openbaring, eindigde spreker zijn gloedvolle, van studie getuigende rede. |
|