Een schrift-geleerde aan het Woord. Deel 1
(1995)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Ter inleiding bij zes preken1. Verantwoording en korte karakteristiekIn een zestal hier opnieuw uitgegeven preken licht het beeld van Schilder als prediker duidelijk op. In de eerste preek, ‘De Wijzen van het Oosten en het Woord van God’ uit 1920, springt met name Schilders literair vermogen in het oog. In deze preek wordt aan Gods wijze van openbaren grote aandacht besteed en de voortgang van Gods openbaring tot op Christus consequent uitgewerkt. Wat Schilder in de twintiger jaren in theologische publikaties over de Schrift als Gods openbaring zal neerleggen, is in beginsel in deze preek aanwezig. De tweede preek, ‘De komst van het wereldgericht op Pinksterfeest’ uit 1923, is een voorbeeld, hoe Schilder de eenheid van Oude en Nieuwe Testament en de voortgang van de bijzondere Godsopenbaring ziet. Zijn Schriftuurlijk inzicht: al Gods feesten zijn één, komt in deze preek duidelijk naar voren. De derde preek, ‘Israëls valse roem door de Heere beschaamd’ uit 1926, diept een thema uit, dat reeds vroeg in Schilders publikaties te vinden is. Het is het verzet tegen de verburgerlijking van de kerk, die aan de majesteit van God tekort doet en voor het wonder van zijn openbaring geen oog meer heeft. Treffend in deze gerichtsprediking is de krachtige ondertoon van het leven uit genade alleen, door het geloof alleen. De vierde preek, ‘Christus, als Levensvorst en God door Thomas beleden’ uit 1931, is een sprekend voorbeeld van Schilders prediking aan het begin van de jaren dertig. Hij is in die tijd bezig zijn verstaan van de Schrift en zijn gedachten omtrent de prediking breed uit te werken. In deze | |
[pagina 77]
| |
preek laat Schilder, als een model-voorbeeld, zien hoe er zijns inziens gepreekt moet worden over een figuur naast Christus: niet exemplarisch of psychologiserend, maar christocentrisch. De vijfde preek, ‘Gods Zoon, voor de vleeswording zijn vadernaar-het-vlees formerende’ uit 1934, laat duidelijk uitkomen hoe Schilder preekt over historische stof uit het Oude Testament. Het oudtestamentisch verhaal biedt geen biografische bouwstenen voor een beschrijving van het leven van Jacob, maar spreekt over de voortgang van Gods openbaring ter verlossing in Christus. De zesde preek, ‘Christus'; toezegging, die verbonden wordt aan het navolgen van Hem’ uit 1935, geeft aan hoe Schilder de plaats van de christen achter Christus aan ziet. De geloofsgehoorzaamheid aan Christus, een van de belangrijkste thema's in Schilders theologie, wordt aan de hand van de vraag: Wat betekent navolging van Christus? uitgewerkt. De hier opnieuw uitgegeven preken van Schilder staan zonder meer in verband met zijn theologische publikaties in de twintiger en dertiger jaren. Gesteld kan worden, dat deze preken een illustratie vormen bij belangrijke thema's van Schilders theologie. Zij laten zien, hoe de boodschap van de Schrift voor hem beginen eindpunt is geweest. Tevens laten zij zien, hoe met de boodschap van het gepredikte Woord elementen van zijn theologisch bezig zijn meekomen. Het journalistieke werk, de wetenschappelijke theologische arbeid en de prediking voor het volk van God zijn bij Schilder geen gescheiden grootheden, maar vormen bij hem een eenheid. | |
2. Een Kerstpreek over de Wijzen van het OostenIn de preek ‘De Wijzen van het Oosten en het Woord van God’, naar aanleiding van Mattheüs 2:1-12 begint Schilder met een | |
[pagina 78]
| |
actuele inleiding over de belangstelling in West-Europa voor de wijsheid van het Oosten. Dit brengt hij in verband met de gang van de wijzen van het Oosten die naar het Westen reizen. In deze preek ontvouwt hij naar aanleiding van Mattheüs 2:1-12 een rijkdom aan gedachten, waarbij de boodschap van dit Schriftgedeelte voorop blijft staan en het thema van de preek geen moment uit het oog wordt verloren. Opvallend is de fraaie formulering van de punten, en treffend is de prachtige, literaire stijl van de preek.Ga naar eind1. Men treft hier niet de kernachtige, expressionistische stijl die veel van Schilders vroege preken, en ook van zijn vroege journalistieke en theologische publikaties, kenmerkt. Men vindt hier de breed-beschrijvende stijl van het impressionisme, dat een bepaalde sfeer wil scheppen.Ga naar eind2. Om dat te bereiken wordt de preek opgeluisterd door menig gedicht. Schilder maakt daar als jong predikant veelvuldig gebruik van; vanaf het einde van de jaren twintig komt het citeren van gedichten in preken bij Schilder nog maar zelden voor. Deze preek wordt - in een vroeg stadium van Schilders theologische ontwikkeling! - gedragen door de gedachte van de voortgang van de bijzondere Godsopenbaring; ze is daarbij sterk christocentrisch gericht. De inhoud van de preek is eenvoudig te verstaan. In het eerste punt laat Schilder zien, hoe God alle historie heenleidt tot op Christus. Daartoe werkt Hij zo in de harten van de wijzen van het Oosten, dat er bij hen Messias-verwachting wordt gewekt. Het middel dat God daartoe gebruikt is de ster. Schilder noemt de taal, die deze ster tot de wijzen spreekt, het wonder van Gods neerbuigende liefde. In het tweede punt werkt Schilder uit, hoe God met zijn openbaring voortschrijdt, hoe Hij gaat van de ster naar het Woord en hoe dit Woord de wijzen vasthoudt en naar Bethlehem doet gaan. In het derde punt geeft Schilder aan, dat de wijzen van het Oosten, hoewel zij te maken krijgen met steeds minder uiterlijk licht, hebben verstaan dat God hen juist | |
[pagina 79]
| |
op die manier leidt: van de ster naar het Woord, van het Woord naar het Kind. Tot de hoorders van de preek doet Schilder de waarschuwing uitgaan om niet met de geest van de tijd mee te gaan door met vage verwachtingen de wijsheid van het Oosten te gaan zoeken. Dat zou een terugkeer betekenen tot achter het Kerstfeest, ja, tot achter het christendom. Hij laat zijn hoorders het wonder zien van Gods liefde, die de mens opzoekt in de vernedering van zijn Zoon. Via zijn algemene, maar met name via zijn bijzondere openbaring brengt God ons tot het vleesgeworden Woord en wordt in ons de verwachting gewekt van Christus' wederkomst. | |
3. Een Pinksterpreek over het wereldgerichtIn de preek ‘De komst van het wereldgericht op Pinksterfeest’ naar aanleiding van Handelingen 2:16, 19 vraagt Schilder aandacht voor een thema, dat heel zijn prediking en theologie beheerst: de eenheid van de openbaring, de voortgang van de heilsfeiten en de eenheid van heilsgeschiedenis en wereldgeschiedenis. Het is een sterk eschatologisch gerichte preek. Met het Pinksterfeest is de kerk- en wereldgeschiedenis weer dichter bij de grote Dag van Christus gekomen. Na Pinksteren stuwt Gods Geest heel de geschiedenis versneld naar het einde. In de inleiding tot de preek wordt het thema door Schilder op een voor hem specifieke wijze aan de orde gesteld. Hij wijst op het onderscheid, de eenheid en de voortgang van de heilsfeiten. Het Kerstfeest en het Pinksterfeest vormen een eenheid en zijn tegelijk onderscheiden. Want het Pinksterfeest is de nadere uitwerking van het Kerstfeest. De met Kerst afgekondigde wereldvrede wordt na Pinksteren gerealiseerd in de weg van bloed, vuur en rook. | |
[pagina 80]
| |
In deze preek valt op, dat Schilder het thema van het algemene oordeel, het algemene gericht naar voren laat komen. Naast de genade van God wordt Gods toorngericht aan de orde gesteld. Genade en toorn, verkiezing en verwerping, hemel en hel hebben Schilder, ook in hun onderlinge samenhang, altijd sterk bezig gehouden. Naar zijn eigen getuigenis is hij wegens een door hem zelf opgemerkte parallellie tussen 1 Petrus 1:4, 5 (het bewaren van de erfenis der gelovigen) en 2 Petrus 2:9 (het bewaren van de goddelozen tot de dag van het oordeel) reeds vanaf zijn studententijd door deze samenhang geboeid geweest.Ga naar eind3. Vroeg in zijn prediking treedt deze aandacht naar voren in een preek uit 1918 over 1 Petrus 4:17a: ‘De tegenwoordige verdrukkingen der gemeente een aanvang van het oordeel Gods’.Ga naar eind4. Deze gelijke aandacht voor de toorn van God naast de genade van God bracht Schilder later, vanaf het begin van de dertiger jaren, tot een breuk met Kuypers leer van de ‘algemene genade’.Ga naar eind5. In de preek over Handelingen 2:16, 19 laat Schilder de eenheid zien van de boodschap van Oude en Nieuwe Testament. Er is, zo zegt hij, een directe verbinding tussen de profetie van Joël en de rede van Petrus. De eenheid van de wereldgeschiedenis ligt in de eenheid van het wereldgericht. Het is de ene Geest, het ene profetische Woord, de ene geschiedenis, het ene gericht. De boodschap van Pinksteren houdt in, dat het wereldgericht nu op volle toeren gaat komen. Vervolgens laat Schilder zien dat, hoewel Joël in zijn tijd en Petrus tijdens zijn Pinkstertoespraak twee perioden vertegenwoordigen, toch Gods ene geschiedenis aan de orde is. In de gerichten van zijn tijd zag Joël de tekenen van de Dag des Heren. De tekenen van Pinksteren verstond Petrus als Gods definitieve gerichtshandelen, als de definitieve doorbraak van de Messiaanse eeuw. Zo is met Pinksteren God verder gekomen, is de grote Dag des Heren naderbij gekomen en is de geschiedenis haar laatste fase ingegaan. De uitstorting van de Hei- | |
[pagina 81]
| |
lige Geest betekent het begin van dit einde. Tenslotte legt Schilder uit, dat de komst van het wereldgericht, nu in de bedeling van Pinksteren, een wereldomvattend gebeuren is. De komst van de Heilige Geest heeft niet alleen betekenis voor eigen ziel, huis of kerk, maar voor het totale heelal. De totale werkelijkheid, de hele wereldgeschiedenis en de uiteindelijke wereldvoltooiing worden beheerst door God de Heilige Geest. De boodschap van Schilder aan zijn hoorders is om Pinksteren op deze wijze te verstaan. Hij wijst de zonde van het christendom aan, dat Pinksteren en het werk van de Heilige Geest heeft versmald tot de binnenkamer. Krachtig roept hij tot bekering op: het werk van God de Heilige Geest betreft de totaliteit van al wat is! Van het kleine - de binnenkamer - naar de grote lijnen - de breedte der aarde! zo houdt Schilder het zijn hoorders voor. Pas daarna mag men weer terugkeren tot de kleine verhoudingen, al dient men ook daar te beseffen dat geloof en gebed krachtens Gods Raad de wereld opstuwen naar het einde. | |
4. Een preek over Amos vol gerichtIn de preek ‘Israëls valse roem door den Heere beschaamd’ naar aanleiding van Amos 9:7, 8a keert Schilder zich tegen elke vorm van annexatie van God en van Gods werken in de geschiedenis en in het heden van het eigen gereformeerd-kerkelijk leven. Hij doet dat aan de hand van de profeet Amos, die boodschapt, hoe God alle valse zekerheid aan zijn volk ontneemt. ‘Hij laat hen zien, dat ze niets overhouden, dat hun hele zekerheidsgebouw zo maar in elkaar stort, als ze niet elk ogenblik leven uit het geloof en uit dat geloof alleen.’Ga naar eind6. Dat is ook de actuele toespitsing naar de hoorders: ‘God neemt de zelfverzekerdheid van ons af, om ons, door schaamte en boete heen, weer terug te | |
[pagina 82]
| |
brengen tot de verzekerdheid des geloofs.’Ga naar eind7. De profeet Amos, zo betoogt Schilder, stelt het uitverkoren volk gelijk met de Moren, de Filistijnen en de Syriërs. Hij doet dat tegenover de roem en het zelfbewustzijn van het uitverkoren volk, tegenover hun pochen op eigen godsdienst en cultus en tegenover hun groot gaan op de door God geleide en gewijde vaderlandse geschiedenis. Met deze diep-insnijdende kritiek wil Amos niet de bijzondere bemoeienis van God met Israël en de bijzondere voorrechten van Israël als verbondsvolk ontkennen. Maar hij geselt de houding van zelfgenoegzaamheid, hij hekelt alle vanzelfsprekendheid, hij slaat iedere ‘dode zelfverheffing’Ga naar eind8. weg. Het gericht gaat over Israël. De Here keert zich tegen zijn volk, want Hij ziet niets dan verwording. Maar Schilder wil meer dan alleen maar een periode in herinnering roepen, ‘dat Israël onder de gesel van Amos zo moest bloeden’.Ga naar eind9. Hij richt zich tot de gemeente vandaag: ‘God wil, dat gij vandaag er onder bloedt, tenzij gij met Amos verzoend zijt door de Geest der profetie. Want raakt Amos ons ook niet? Als hij Israël zijn hoop afneemt, dan neemt hij ons die hoop ook af.’Ga naar eind10. Als Amos Israël alle hoop ontneemt om te kunnen roemen over het goede en gezegende verleden, waarin de hand van God zo duidelijk gebleken zou zijn, en als hij tevens die valse roem met betrekking tot het heden en de toekomst aan Israël ontneemt, dan geldt dat ook de gemeente vandaag. Zo is de preek vol van het gericht over een volk, een kerk waar de geest van gearriveerdheid is gaan heersen. Maar dit is bij Schilder geen geïsoleerde gerichtsprediking! Zijn prediking is voluit Christus-prediking, genade-prediking. Het is ook een prediking, die doortrokken is van de oproep tot bekering. ‘Maar kom nu terug en laat God met u richten. Waarom spreekt Hij aldus hard ons aan? Niet om ons iets af te nemen, maar om ons terug te geven door boete en berouw heen, wat wij zelf wilden wegwerpen. Eerst als het volk van zijn dode zelfver- | |
[pagina 83]
| |
heffing met schaamte weergekeerd is, eerst dan kan het weer rusten aan Gods vaderhart.’Ga naar eind11. Schilder zegt in deze preek, dat wij Amos uit Christus moeten verstaan. Daarmee bedoelt hij, dat alle vanzelfsprekendheden wegvallen en dat alleen het wonder van Gods genade overblijft. ‘Wij moeten naar het geloof terug. Er is geen andere weg.’Ga naar eind12. Radikaal leven uit het geloof, radikaal leven uit Christus, radikaal leven uit de genade - dat is het enige dat overblijft. G.C. Berkouwer heeft deze preek van Schilder in verband gebracht met de theologie van Karl Barth.Ga naar eind13. In zijn eerste periode heeft Barth, aldus Berkouwer, scherp geprotesteerd tegen de 19e en 20e eeuwse theologie, die hij een antropocentrische religieusiteit verweet, ‘waarin te kort werd gedaan - ondanks het noemen van Gods naam - aan de majesteit, de glorie en de heiligheid van God, van zijn gerechtigheid en souvereiniteit, die niet toelaten dat Hij kan worden een middel tot de religieuze opbouw en uitbouw van de vrome mens’.Ga naar eind14. Het is met name in zijn Römerbrief dat bij Barth ‘in hartstochtelijke vormgeving en scherpe polemiek het protest zich richtte tegen de kerk en haar theologie, die zich niet meer tenvolle bewust was van de souvereine rechtvaardiging van de goddeloze (Romeinen 4:5) en die het uitzicht verduisterde op de Godheid van God, op de nederigheid tegenover Hem, die de bron is van alle waarachtige lofverheffing. Fel klinkt het protest tegen hubris (roem), de valse roem, die voor Barths besef in die eerste tijd in de Duitse kerk de mensen als gifgas toewaaide.’Ga naar eind15. Op grond daarvan stelt Berkouwer dan: ‘In ieder geval kan men mijns inziens zonder twijfel zeggen, dat het materiaal van deze preek [namelijk die van Schilder over Amos] allerminst misplaatst geweest zou zijn in Barths Kirchliche Dogmatik, zelfs niet in de kritiek op de religieuze zelfroem in de Römerbrief. Het zijn [bij Barth] dezelfde motieven, die bij Schilder een rol speelden in het protest tegen alle | |
[pagina 84]
| |
valse roem en in de kritiek op het simplistisch beroep op de vinger Gods in de geschiedenis.’Ga naar eind16. Schilder heeft zich met het thema van de gerichtsprediking in confrontatie met Barth nader bezig gehouden in zijn artikelen ‘In de crisis?’Ga naar eind17. Daarin verzet hij zich tegen Barth als man van de ‘theologie der crisis’, bij wie de volstrekte tegenstelling tussen eeuwigheid en tijd en de eschatologische crisis-gedachte overheersen. ‘In de eeuwigheid is God, en zijn wezen en zijn werkelijk bestaan. In den tijd is de mensch, met al wat menschelijk is, ook met zijn vooronderstellingen omtrent God, zijn theologie, zijn belijdenis, zijn kerk, zijn vroomheid. God is tegenover ons, menschen, ook tegenover ons vrome, kerkelijke, belijdende menschen, de volstrekt Andere. Daarom is Hij de groote “crisis”, het onontwijkbaar Oordeel over al ons denken en doen, over onze dogmatiek en onze ethiek. Gelooven is: zich onderwerpen aan de “Crisis”; het is: te verstaan, dat onze stelsels en belijdenissen van beneden (Diesseits) zijn, maar dat God zelf de geheel en al Andere is (Jenseits). Joden en Grieken, kerk- en wereld-kinde-ren, liggen samen onder het oordeel (de crisis), worden beide in staat van beschuldiging gesteld.’Ga naar eind18. Maar ook de eschatologie speelt een rol in Barths spreken over ‘in de crisis brengen’. Het menselijk leven staat onder de spanning van de jongste dag met zijn ‘crisis’. ‘En het leven onder den druk van de eschatologische gedachte is dus ook de kracht, die ons uitdrijft, om alles, wat wij vandaag hebben en houden, te brengen in de crisis. Slechts het eschatologische christendom is [voor Barth] het ware; het christendom van de crisis.’Ga naar eind19. Maar Schilder is van mening, dat Barth, die zo sterk de crisis predikt, ‘waarin hij vele ongetwijfeld zeer goede dingen zegt’Ga naar eind20., door zijn eenzijdigheid de crisis-gedachte minder geweldig maakt dan de Schrift en de gereformeerde theologie leren. ‘De “crisis” is in den bijbel dan ook iets anders, dan het feit dat God | |
[pagina 85]
| |
en mensch anders zijn. Zij is slechts handhaving van God als God tegenover den wil des menschen, om vijand van God te zijn. Zij is vergelding voor het “gansch tegenover God willen staan” van den mensch. Het is geen oordeel over het historisch gewordene van beneden, omdat of voorzoover het historie is, maar over de zonde in de historie. Het begrip oordeel mag niet alleen uitgewerkt worden in de verticale lijn der transcendentie. De horizontale lijn der werkzame daad Gods zal het verzwaren, en wordt er dagelijks in erkend en met majesteit gehandhaafd.’Ga naar eind21. Schilder maakt dan duidelijk, dat het spreken van Barth over ‘crisis’ haaks staat op het spreken van de Schrift. Crisis is niet God als de gans-Andere. Crisis is niet een louter eschatologisch gegeven. Crisis is schifting, scheiding, verscherping van de antithese. ‘In den bijbel brengt het oordeel, reeds voorzoover het nog niet eens de conclusie aan het eind der historie, maar enkel maar de doorwerking van de wet Gods in den loop der historie is, nu reeds schifting en scheiding en antithese tusschen die Christus aannemen en die het niet doen; tusschen de denkers van het vleesch, en de geloovige denkers van den Geest. En die scheiding, reeds thans gemaakt, zal eens volkomen zijn. Van verbrijzelde door het oordeel word ik dan dienaar en instrument en paradigma van het oordeel. Hier ligt de eerste oppositie tegen Barth. Hij gebruikt de “crisis” om ons werk stop te zetten en elke seconde van voren af aan te beginnen; het Nieuwe Testament evenwel wendt het begrip “crisis” aan, om nooit het werk stop te zetten, maar - al is het onder onafgebroken zelfbeproeving - het werk voort te zetten en er (horizontale) geschiedenis mee te maken.’Ga naar eind22. En het tweede verschilpunt is, aldus Schilder, dat bij Barth ‘crisis’ betekent een volstrekte veroordeling en verwerping van alles wat wij hebben en zijn, terwijl in de bijbel de crisis juist staat tegenover het leven-in-Christus en er geen groter heil is dan voor de crisis bewaard te blijven. ‘Dus staat Barths | |
[pagina 86]
| |
“crisis”-onderwijs tegenover dat der Heilige Schrift.’Ga naar eind23. Barths cri-sis-prediking maakt reformatie door het Woord onmogelijk en doet hulpeloos, verlegen en onvruchtbaar in de wereld staan, aldus Schilder. Zo blijkt ook hier dat, wanneer twee over hetzelfde spreken, zij nog niet hetzelfde bedoelen. Daarom is er op de door Berkouwer gesignaleerde parallellie tussen Barth en Schilder op het punt van de crisis-gedachte veel af te dingen. De gerichtsprediking van Barth is een oordeel over al het gewordene in het licht van God als de gans Andere en in het licht van het eschaton. Schilder zet in zijn artikelen ‘In de crisis?’ de crisis vooral neer als leven uit de antithese. En in zijn preek over Amos is het gericht bij hem met name het gericht over een geest van gearriveerdheid, zelfverzekerdheid en zelfgenoegzaamheid. Bij hem staat de gerichtsprediking in het teken van het zich beproeven, het zich bekeren, het groeien door het Woord naar het Woord toe, het steeds meer leven naar de normen van het Woord, het betonen van gehoorzaamheid, de crisis brengen volgens Gods wil naar de dingen in ons en om ons heen. En dat is, aldus Schilder, alleen maar mogelijk, omdat God tot de mens komt ‘met evangelische, sterkende genade’.Ga naar eind24. | |
5. Een Paaspreek over Christus en ThomasIn de preek ‘Christus, als Levensvorst en God door Thomas beleden’ naar aanleiding van Johannes 20:28 keert Schilder zich tegen elke vorm van exemplarische of psychologiserende prediking. Hij vraagt aandacht voor Christus als ambtsdrager, die op de eerste zondag na zijn opstanding Thomas in de kring van de discipelen mist en hem daarom op de tweede zondag, volgend op zijn opstanding, opzoekt en hem weer aan het getal van de | |
[pagina 87]
| |
discipelen, die immers het fundament van zijn kerk moeten gaan vormen, toevoegt. In deze preek houdt Schilder zijn hoorders voor, dat gehoorzaamheid voor de gelovigen betekent: zich laten vergaderen tot Christus' kerk. Deze preek is een goed voorbeeld van een christocentrische prediking. Voortdurend wordt de tekst met Christus in verband gebracht. Volgens zijn eigen getuigenis heeft Schilder er, waarschijnlijk na een eerste mislukte poging, lang mee gewacht, alvorens hij over de perikoop Johannes 20:19-29 durfde te preken. In de artikelen-serie ‘Iets over de eenheid der “Heilsgeschiedenis” in verband met de prediking’Ga naar eind25. schrijft hij: ‘Ik herinner me een uitspraak van prof. Hoekstra, die, uitgaande van de moeilijkheid, en erkennende het hoge recht van Woord, kerk, ambt, gezegd heeft: zoolang de prediker het bepaalde verband tusschen een bepaalden tekst en het middelpunt der Schrift niet ziet, moet hij dien tekst nog maar laten liggen. Dat is een wijze raad, die bovendien zich beroepen kan op het feit, dat over de geschiedenis der Godsopenbaring eigenlijk pas de gereformeerde auteurs beginnen te schrijven, en dan nog maar zijdelings, en incidenteel. Ondergeteekende heeft na zijn candidaatstijd - toen hij blijkbaar te veel gedurfd heeft -, niet weer op Paschen over “Thomas” - we laten dit ongeoorloofde thema nu maar even zoo staan - durven preken voor 1931. Tot zoolang was het hem niet gelukt, het verband tusschen het Paaschfeit en de ontmoeting van Christus als Paaschvorst en Thomas te grijpen, laat staan met ambtelijke vrijmoedigheid de gemeente te toonen, zeggende: dit is geen fantasie, doch Gods maaksel, Gods gedachte, Gods uitgewerkte raad. O zeker, hij had ook al in die candidaatspreek (behalve over “den twijfel”) wel wat kunnen zeggen over den goeden herder, die een dwalend schaap opzocht, en hij had dat zoeken ook wel behoorlijk gedateerd: zooveel dagen na het groote paaschfeest, maar - dat was natuurlijk helemaal geen paasch-preek; | |
[pagina 88]
| |
want dat de Goede Herder dwalende schapen opzoekt, nu, dat doet Hij elken dag, daar zijn ook de verhalen van den Christus in vernedering vol van. Maar op Paschen moet de kerk Paasch-preeken hebben; immers, dan is het het Paasch“feit”, waar alles zich om beweegt; een paasch-preek over een paasch-geschiedenis, die niet alles uit doet gaan van het paaschfeit, van de paaschgeschiedenis is geen paasch-preek, en, omdat ze toch een paasch-tekst neemt, is ze dus geen bediening van dit Woord, dus eigenlijk volstrekt geen bediening des Woords; zij is niets anders dan een aaneenrijging van op zichzelf, blijkens andere Schriftgedeelten, wel ware beweringen, die dan, hetgeen zeer brutaal is, vastgeknoopt worden aan een tekst, dien men eigenlijk ook ergens anders had kunnen kiezen. Eerst in dit jaar heb ik over “Thomas” durven preeken, omdat ik nu meende te gelooven, dat, wat ik zou gaan zeggen, geen preek over Thomas worden zou, doch verkondiging van Gods paasch-bericht. Al die onderwerpen (Thomas' twijfel, Petrus' berouw, Judas' tragedie enz.) hebben met Christus-prediking niets te maken. Christus moet het thema zijn; en dan niet Christus gelijk Hij en zijn werk in de dogmatiek “saamvattend” geteekend wordt, doch gelijk Hij als Gods Ambtsdrager tot een bepaald “punt” van zijn werk-program gekomen is. Dat bepaalde “punt” dat het bepaalde feest (kerst-,paaschfeest enz.) heeft gekregen tot gedachtenis.’ In de inleiding tot de preek stelt Schilder direct zijn thema aan de orde: Pasen wijst als opstandingsdag van Christus naar de zondag, naar de dag van samenkomst en van vergaderd worden van Christus' kerk. In het eerste punt van de preek verzet Schilder zich tegen elke exemplarische of psychologiserende benadering van de figuur van Thomas. Het gaat niet om Thomas, maar om Gods zelfopenbaring in Christus. Alle aandacht moet worden afgetrokken van de persoonlijke zielsgesteldheid van Thomas en heengetrokken naar de actie van Christus: het vergaderen | |
[pagina 89]
| |
van de kerk, en naar de ambtelijke verhouding van Christus tot Thomas, waardoor deze tot apostel van de kerk wordt. Het ambtelijke staat op de voorgrond en beheerst het persoonlijke. Thomas heeft een volle week op Christus moeten wachten. Maar op de zondag brengt Christus zijn dwalende discipel terecht, door middel van zijn ambtelijke dienst op de dag van zijn opstanding. Door die actie van Christus wordt Thomas in het ambt van apostel gesteld, is het getal van de apostelen weer compleet en kan de kerk in haar nieuwtestamentische vorm beginnen. Op deze actie van Christus heeft Thomas geantwoord - aldus Schilder in zijn tweede punt. Hij heeft Christus erkend als zijn Here en God. En hij heeft dat gedaan op de plaats waar Christus zich openbaart. Zo is aan hem de kracht van Christus' openbaring door zijn Woord gebleken. Maar de erkenning daarvan in de belijdenis van Thomas, zo formuleert Schilder zijn derde punt, is geen uitroep van gevoel, maar uitspraak van geloof. De boodschap van dit Schriftgedeelte vatte Schilder kort aldus samen: ‘Buiten de kerk geen zaligheid - dat is de Paasboodschap’.Ga naar eind26. Pasen betekent: Christus vergadert zijn kerk en wij dienen te zijn, waar Christus werkt: in de kerk, waar wij gelovig-nuchter het belijdenis-woord van Thomas overnemen. | |
6. Een Adventspreek over Christus en JacobSchilders preek ‘Gods Zoon, vóór de vleeswording zijn vader-naar-het-vlees formerende’ naar aanleiding van Hosea 12:4, 5a is een schoolvoorbeeld van een christocentrische, heilshistorische prediking. In de inleiding tot de preek bestrijdt Schilder de exemplarische preekmethode, die historische stoffen psychologiserend uitwerkt en vrome en gelovige figuren uit de Schrift tot voorbeeld voor de gelovigen vandaag maakt. In deze preek laat | |
[pagina 90]
| |
Schilder duidelijk de eenheid van de heilsgeschiedenis uitkomen. Hij geeft aan tot welk punt God met zijn openbaring gekomen is en hoever Hij op dat bepaalde punt in die bepaalde geschiedenis met zijn komen tot de wereld in Christus gevorderd is. Schilder maakt hier zijn eigen aanwijzingen voor een preek over een historisch gedeelte uit het Oude Testament waar, namelijk dat dit alleen dan met recht een preek, bediening van Gods Woord genoemd mag worden, wanneer zij Gods werk van zelfopenbaring ter verlossing in Christus aanwijst, zoals dat werk is voortgeschreden tot op die bepaalde tijd, waarin de tekst inleidt, en wanneer zij dat bepaalde punt van ontwikkeling van Gods werk in verband zet met heel de lijn van dit werk, door heel de Schrift, alle eeuwen door. In de inleiding wordt de christocentrische, heilshistorische opzet van de preek direct al duidelijk. Geen preek over Jacobs ziel. ‘Het gaat immers in de historie van den bijbel om God, die zich openbaart in Christus Jezus? God is in elk punt des tijds op den langen weg van de heilsgeschiedenis aan een zeker punt van dien weg toegekomen, en komt zo steeds verder tot zijn doel.’Ga naar eind27. Het gaat niet om de ziel van Jacob, maar om Jacob als vader van onze Here Jezus Christus en om de worsteling van Christus met Jacob om zijn eigen geboorte uit Jacob voor te bereiden. Daarin komt Christus tot de wereld en is Pniël advent. ‘Meer is het niet, en reeds daarom moeten wij het niet herhalen; gedane zaken nemen geen keer, vooral - God zij geloofd - adventszaken niet. Pniël is advent. Maar minder is het ook niet: Christus komt! Hij komt, Hij komt. Hij bereidt zich zijn vader-naar-het-vlees; Hij houwt de rots. waaruit Hij zelf wil gehouwen worden.’Ga naar eind28. Schilders preek is geheel gericht op de taak die Jacob wachtte, namelijk de vader te zijn van Jezus Christus. Om dat te worden ‘zal in Jacob zelf op een heel bizondere wijze - daar is hij vader voor - de strijd tussen vlees en geest, tussen oude en nieuwe | |
[pagina 91]
| |
mens, moeten worden gestreden. Want het vaderschap in de kerk krijgt men niet zo maar. Dat kost strijd en moeite.’Ga naar eind29. In de preek laat Schilder zien, hoe Jacob reeds voor zijn geboorte was voorbestemd om de eerste te zijn, en niet Ezau. Jacob heeft echter in zijn leven deze voorrang op Ezau met wereldse, vleselijke middelen willen bewerken. Om nu de geest over het vlees te laten overwinnen, brengt God Jacob te Pniël en vindt daar de strijd van Jacob met God, met de Engel - Gods Zoon zelf - plaats. In die worsteling worden aan Jacob alle vleselijke strijdmethoden ontnomen en leert hij, dat hij in de strijd met God slechts met het wapen van het geloof iets kan uitrichten. Jacob werpt zijn vleselijke wapenen weg en geeft zich over aan Gods genade. Dat hij zich aan Gods genade overgeeft, is al een teken van genade! Alleen zo kan hij de vader-van-Christus-naar-het-vlees worden. ‘Zo is dan dit smeekgebed, dit wenen [hij weende en smeekte Hem om genade, Hosea 12:4b], niet slechts een wapen in Jacobs worsteling, maar tevens het eerste blijk hiervan, dat die worsteling, die tegen zijn vlees zich keerde, hem naar de geest heeft gevormd, en bekwaamd, voor het vaderschap met open ogen, en in vrij bewustzijn, het vaderschap van Jacob in de kerk, in de verbondsgemeenschap, het vaderschap over Christus-naar-het-vlees.’Ga naar eind30. Nu kan Christus tot de wereld komen. En zo is de geschiedenis van Jacob te Pniël advents-evangelie. Dit Pniël wordt dan ook niet herhaald in de ziel van de gelovigen. Want Pniël is ‘een bizondere bewerking van een wedergeborene [Jacob] tot een bizondere taak’.Ga naar eind31. Toch gaat Pniël de gemeente vandaag rechtstreeks aan. Maar, zegt Schilder, dan gaat het niet om een kopie, maar om de regel van Pniël. En die regel is: niet leven naar het vlees, maar naar de Geest. Het vlees moet gekruisigd worden door de Geest; Christus wil niet wonen in een huis van ‘vlees’, maar slechts in de tempel van de ‘Geest’. ‘Zo willen wij dan op het Adventsfeest | |
[pagina 92]
| |
niet roemen in onszelf, doch Hem slechts roemen, die ons blijdschap geeft. Die ons blijdschap geeft, ook al komt Hij ons tegen, om ons vlees te kruisigen, te verminken, te doden. Hoe wil Hij zijn ontvangen? Hoe wil Hij zijn begroet? Naar de regel der kerk, en met het wapen der kerk: in “Geest”, met wening en smeking.’Ga naar eind32. Jacob heeft dat op een heel aparte manier moeten leren. Wij moeten het leren op de gewone manier, niet via tekenen, maar via het gepredikte Woord. ‘En dat is moeilijker, dan een zintuiglijk-waarneembaar teken te ontvangen. De leermethoden worden verzwaard. Want de tijd is zwaarder geladen, dan toen Jacob leefde. De verantwoordelijkheid is groter. De bedeling van de tweede komstbereiding is scherper en feller in den gloed van Gods vuur dan de bedeling van de eerste komst-bereiding.’Ga naar eind33. Het is opvallend dat Schilder in zijn preek de thematiek van het boek Hosea, en hier met name het twaalfde hoofdstuk, slechts zeer impliciet laat meespreken. Zoals wel meer bij Hosea het geval is, wordt het bedrieglijk steunen op aardse machten, op eigen kracht en rijkdom en op eigen godsdienstigheid gezien als een schenden van het verbond en een krenken van de Verbondsgod. Deze geschiedenis van Israëls schuld begon reeds, zo wil Hosea in dit hoofdstuk duidelijk maken, in de bedrieglijke levenshouding van aartsvader Jacob. Zijn houding bepaalt het leven van het huidige Israël. Hosea predikt, dat de schuld van Jacob door Israëls God wordt verzoend en dat er daardoor een nieuwe verbondsverhouding mogelijk is. Het schuldige Israël wordt daartoe uitgenodigd. Deze thematiek wordt door Schilder verwoord met de tegenstelling ‘vlees’ en ‘Geest’: de kerk moet niet naar het vlees, maar naar de Geest leven. Dat is mogelijk gemaakt, aldus Schilder, door Hem die de toorn van God tegen de oude mens in Jacob gedragen heeft. | |
[pagina 93]
| |
7. Een preek over de navolging van ChristusIn de preek ‘Christus' toezegging, die verbonden wordt aan het navolgen van Hem’ naar aanleiding van Johannes 8:12b stelt Schilder het thema van de navolging van Christus aan de orde. Hij noemt het een van de moeilijkste thema's uit de Bijbel. Wat is die navolging eigenlijk? zo vraagt hij. Is het Jezus nadoen of achter Christus aan komen? In de inleiding tot de preek geeft Schilder direct al het antwoord. Hij keert zich tegen het ideaal van nabootsen, ziet daar zelfs een roomse oer-ketterij in. Maar de navolging van Christus, het achter Hem aankomen, zo stelt hij, is een voluit bijbelse gedachte, vormt de kracht van het calvinistische leven en geeft het werkprogram van elke dag. In het eerste punt van de preek laat Schilder het verschil zien tussen nabootsen en navolgen. In het tweede punt zet hij uiteen, dat de eerste winst van het navolgen van Christus is: niet meer wandelen in de duisternis. Hij verbindt dit gegeven met Jezus' rust-roep uit Mattheüs 11:28. Wie tot Christus komt, over diens weg straalt licht en in de duisternis, in het valse licht, wandelt hij niet meer. In het derde punt geeft Schilder aan wat het positieve resultaat is van het navolgen van Christus: het licht des levens hebben. Het licht wekt tot leven. ‘En gelijk het licht des levens alles wassen laat naar zijn aard, zo zult ook gij, persoonlijkheden, wassen naar uw aard. Uw persoonlijkheid krijgt het hare, en gij wordt allemaal gebruikt voor het grote levenswerk, dat den dag der dagen bereiden moet.’Ga naar eind34. Het thema van de navolging van Christus, in deze preek breed aan de orde gesteld, vormt slechts een klein onderdeel van Schilders totale werk. Maar wat hij in een beperkt aantal passages over het thema van de navolging geschreven heeft, is de moeite van het overwegen waard, omdat een centraal thema van zijn | |
[pagina 94]
| |
theologie er in naar voren komt: onze plaats achter Christus aan.Ga naar eind35. In 1927 verscheen er van Schilder een opstel onder de titel ‘Over Franciscus-vereering’.Ga naar eind36. Daarin keert hij zich niet alleen tegen de verering van Franciscus, maar ook tegen diens armoede-ideaal. Hij vindt Franciscus' eis tot armoede geen christelijke eis. Want in het armoede-ideaal wordt Christus niet nagevolgd. Christus heeft namelijk wel de armen, maar niet de armoede liefgehad. Verder is Schilder van mening, dat Franciscus een te eenzijdige concentratie aan de dag legt op de gekruisigde Christus en diens wonden, en daardoor aan de verheerlijkte Christus voorbij ziet. Dit in tegenstelling tot Paulus, die begrepen heeft dat navolging is: de wereld ingaan met de boodschap van Christus. Dat is ook nu nog navolging, aldus Schilder. ‘Wij moeten in de wereld zijn, en op de breede straat strijden voor God. Want Christus is gedood, niet op den smallen weg, maar op den breeden. Midden in de wereld. En wie in de wereld is, en toch niet “van” de wereld, die is de gestigmatiseerde. Want het leven is geen dramatisch spel, maar eschatologische strijd.’Ga naar eind37. Tien jaar later, in dezelfde maand dat hij zijn preek over Johannes 8:12b houdt, schrijft Schilder over het thema van de navolging naar aanleiding van het boekje De imitatione Christi van Thomas à Kempis.Ga naar eind38. Hij geeft in dit artikel de grondfout van dit werkje aan: navolgen wordt vervangen door imiteren. Maar Christus imiteren, zo zegt Schilder, is altijd Hem miskennen. Bovendien is het onmogelijk, want het werk van Christus is uniek. Hij is Middelaar, Borg, Schuldverzoener, Plaatsbekleder, Tweede Adam, Verlosser, Verdiener bij God. Wat houdt de navolging van Christus dan wel in? Schilder wijst op Johannes 8:12, waar Christus zegt: ‘Ik ben het licht der wereld’. En kort vat hij samen waar volgens hem navolging op neerkomt. ‘De groote zon. De wereldzon. Die achter Mij aankomt, die zal zijn particuliere hutje uitgaan, de luiken opendoen, en het groote - en | |
[pagina 95]
| |
daarin verbindende - licht na-loopen. Dat is de navolging van Christus.’Ga naar eind39. Navolging is voor Schilder niet, dat iedereen in eigen huis een kaarsje is, maar dat men Christus als het licht der wereld achterna loopt. ‘Tegenover het valsche imitatie-ideaal stelt de Schrift de concrete gestalte van Jezus als den oversten leidsman en voleinder des geloofs. Men moet niet Jezus nadoen, maar Christus als leidsman volgen.’Ga naar eind40. Zijn boek Christus en cultuurGa naar eind41. is eigenlijk een uitwerking van het thema van het volgen van Christus. Christenen zijn, zo zegt Schilder daar, Gods medearbeiders door in het voetspoor te treden van Christus, die als de Tweede Adam hen hun plaats en taak in Gods wereld weer heeft teruggegeven. Ook over de kerk spreekt Schilder op deze wijze. De kerk is geen afgesloten sector in deze wereld, geen religieus hofje of een ‘Heilsanstalt’.Ga naar eind42. Nimmer mag, zo zegt hij, voor de kerk een rustig huisje in een fraai aangelegd hofje worden aangekocht. Wij moeten de straat op, het brede leven in. De ramen van de kerk dienen wijd open te worden gezet. Laat de kerk niet wegschuilen in het donker. En laat zij zich niet laten wijsmaken, dat haar bereik niet breed is. Dat is juist wel het geval. Want Christus zoekt het brede leven. En er is geen duimbreed, waarvan Hij, aller Koning, niet zegt: Mijn!Ga naar eind43. Christus is de Christus van het herschapen leven, van de brede cultuur, van de wereld-kerk. |
|