Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Niet gelijk het oude.Ga naar voetnoot1)......niet gelijk het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hun hand vatte om hen uit het land van Egypte te voeren...... Martelaar der scholastieke exegeten als Jeremia geworden is, heeft hij zijn woorden, klaar als kristal, zien verduisteren door mensen. De scholastieken hadden uitgemaakt, dat het echte verbond der genade alleen ‘met’ de wedergeboren uitverkoren individuen kon zijn opgericht. Daarna hadden ze verklaard, dat Jeremia 31, die in Hebreën 8 wordt aangehaald, zeer bijzonder over dat echte verbond, dat met de uitverkorenen, in hun wedergeboorte nog wel, wordt opgericht, zijn profetenstem heeft laten horen, en het echte verbond dus het nieuwe is, juist óm zijn echt-heid. In de derde plaats kwamen zij dus tot de conclusie, dat de fase van dit ‘nieuwe verbond’, welks nieuwheid eerst op het in Handelingen 2 vermelde tijdstip in kan gaan, niet vóór dit ogenblik kan aangevangen zijn, weshalve al wat vóór dat tijdstip valt, bezien moet worden als vallende onder de oude verbonds- en rechtsbepalingen. Om dan ten vierde te besluiten, dat er een scherpe tegenstelling moet liggen tussen nieuw én oud, tussen Pinksterfeest en Sinaï's dondergerommel; tussen evangelie en wet, ja, ja, vooral die. En dus: ook en vooral tussen de wedergeboorte van den precieuzen individu als delicate stichting van een intieme verbondsgemeenschap tussen den Bruidegom der zielen en de zielen des Bruidegoms ter ener zijde, én zo'n ordening van een nauwelijks door Mozes bijeengedreven massa van ontsnapte slaven-van-farao als brute stichting van een plomp-ruwe verbondsrelatie tussen den Koning van een (slechts in ‘uiterlijken’ zin) uitverkoren volk of natie (Israël) en de natie van dien Koning. Een tegenstelling, hebt u goed gehoord? De bekende tegenstelling van wet en evangelie, waarover alle eeuwen door zoveel te doen is geweest. Die tegenstelling ligt er volgens wie zó spreken, als contrast, tussen nieuw en oud verbond; tussen Pinkstervlammen en Sinaïflitsen; tussen intiem verbond met één precieuzen lieveling des Bruidegoms en zo'n ruw nationaal, herzegge: alleen-maar- | |
[pagina 305]
| |
nationaal verbond met een massa lieden tegelijk. Van de massa zeggen de aristocraten af en toe veel lelijks. Af en toe. Ook dezen keer. En dan sturen ze hun exegeten op u af, om het bewijs te leveren dat de Schriften hun betoog gedicteerd hebben, althans het steunen. En die exegeten zeggen dan tot u: ga mee, lees Jeremia 31. Zet uw bril op. Of neen, neem uw loep mee, en zet uw bril af. Wie een bril ophoudt, die ziet nog veel te veel in de breedte, zeggen ze. Ge moet dezen keer een ‘close up’ verlangen. Een détail bestuderen, onder de loep. Vergeet wat daar verder staat in Jeremia 30 en 31, over vee en huizen en zaad van mensen en beesten, - en vraag ons niet, wanneer dát allemaal tot Israël mocht gekomen zijn. Ze zeggen U: neem de loep, en zet die pal boven dat éne kleine detail van den tekst, waar staat geschreven: NIET GELIJK HET VERBOND van vroeger. Broeder, zo vragen ze u dan, beduidt dat geen TEGENSTELLING? Geen CONTRAST? Geen scherpe onderscheiding van contraire grootheden? En, eer ze u loslaten, zeggen ze, een beetje haastig: houd de loep nog even in de hand, en leg ze óók even op dat stukje tekst, waar (in Hebr. 8) gezegd wordt, dat het oude verbond niet onberispelijk was. Is het nu niet klaar als de dag, dat de tegenstelling tussen het Nieuwe verbond met uitverkoren individuen én het Oude met zo'n plompe massa er één is als van netto en bruto, van kern en omtrek, van wezen en plompe verschijning, van fijn en grof, van onberispelijk en berispelijk, van fijn goud en een ruwen klomp, waar wel wat goud in verstóken zal zitten als ge maar zoekt? Maar...... Maar als er staat: het zal niet zo wezen als vroeger (‘niet als het verbond van destijds’), dan kan dat ook nog heel wat anders aanduiden dan een scherpe tegenstelling. Het kan ook willen zijn een tekening van een verschil tussen minder en meer, tussen geremd en ongeremd, tussen belemmerd en vrij, tussen foetus en voldragen vrucht, tussen aarzeling en vastberadenheid, tussen schemering en licht, tussen onmondigheid-met-dwaasheid en rijping-tot-wijsheid, tussen steunen op de massa en zelf aanpakken, in het groeiend besef van eigen verantwoordelijkheid. En zó is de onderscheiding hier bedoeld. Men heeft zo vaak Jeremia 31 bejegend, als zou het alleen maar over de uitverkorenen handelen, m.a.w. over wie niet sterven (in den strikten zin, dien ‘sterven’ hebben kan). | |
[pagina 306]
| |
Maar waarom zegt dan de profeet in de onmiddellijk aan ons vers voorafgaande pericoop, dat ‘in die dagen’ men niet meer de branies zal horen verkondigen, dat de VADEREN (het voorgeslacht) de zaak in de war hebben laten lopen (‘onrijpe druiven’ hebben gegeten), en dat nu de KINDEREN (het tegenwoordige nageslacht) de ellendige gevolgen maar moeten dragen (stroeve tanden krijgen)? Komt het soms hiervan, dat men in die dagen NIET MEER STERFT, dat men in den nieuwen toestand geen oordeel, geen verbondswraak ondergaat? Omdat de kring der ‘bondelingen’ alleen maar tot de wedergeboren uitverkorenen beperkt is, tot hen, die niet sterven zullen, doch alleen maar eeuwig leven? Sommigen schijnen het zo te willen zien; ze zeggen dan: wel, Jeremia 31 voorspelt dagen van heil; ze schijnen te bedoelen: dagen van alleen maar heil, zonder verbondswraak voor de bondelingen; en verklaren dan: men zal straks dat spreekwoord van onrijpe druiven eten en stroeve tanden niet meer bezigen, omdat ‘voor dat spreekwoord natuurlijk in die komende HEILSdagen geen reden meer zal zijn’.Ga naar voetnoot2) Geen reden meer: dat betekent: hier wordt niet meer ‘gestorven’. Maar dat is niet juist, Jeremia zelf zegt: in die dagen, die ik hier aankondig, die dagen van herstel, van nieuw verbond, ZAL ieder om zijn EIGEN ongerechtigheid sterven; elk mens, die de onrijpe druiven eet, diens tanden zullen stroef worden. Zijn eigen tanden. Dat was ook vroeger zo geweest: niemand stierf naar Gods recht om de zonde van een ander, terwijl hij zelf onschuldig bleef. Men kan sterven MET den ander, en in samenhang met hem, maar niet ‘OM’ hem, en daarmee uit. Maar het harde Israël, dat zich zo lang ver-hard heeft, wou die individueel-persoonlijke verantwoordelijkheid in de collectieve massa der bondsgemeenschap niet in een rechte ellende-kennis aanvaarden. Het gaf de schuld aan de massa, de voorgangers, aan de on-persoonlijke ‘grootheid der natie’. Zo iets als wat Abraham Kuyper zou noemen: het generale subject. En zei toen, tegen den hemel grijnzend: de vaderen eten zure druiven, en de kinderen krijgen stroeve tanden. Zo is men de ballingschap ingegaan, morrend, klagend, zuur. En het is ook nog een hele poos zó gebleven | |
[pagina 307]
| |
IN de ballingschap: morren, klagen, zuur-zijn, schuld-van-zich-af-schuiven. Maar STRAKS, zegt Jeremia, als er een gelouterde kerk naar het heilige land terugkeert, zal men dat spreekwoord NIET MEER GEBRUIKEN. Waarom niet? Omdat er geen doden meer vallen? Omdat het na de ballingschap, in de nieuwe aera uit is met stroeve tanden, met bondswraak? Welneen, ‘er wordt’ óók dan ‘gestorven’. Maar het spreekwoord zal straks in onbruik raken, omdat in de gezuiverde gemeente de overtuiging veld wint, dat de individuele verantwoordelijkheid metterdaad bestaat, en onderworpen erkenning eist. En die erkenning-met-het-hart, die erkenning van de individuele verantwoordelijkgeid, die is een daad van den Heiligen Geest in dat hart. Daarom gaat dan ook Jeremia verder: in diezelfde nieuwe dagen, waarin Gods volk weer een halt zal hebben toegeroepen aan dat van-zich-af-schuiven der verantwoordelijkheid, zal de Geest weer harten aanpakken. Bekering werken. Zoals trouwens Joël uitroept: De Heere zal dan zijn Geest over ALLE VLEES uitgieten! Betekent dat soms ook: over alle uitverkorenen, en over hen alleen? Er zal dus krachtiger Geesteswerking komen dan te voren. En daarom zal het niet meer zo zijn als vroeger. Maar als de Heere in de gemeente krachtiger begint te werken, worden dan de kerkgrenzen met één ruk verlegd? Als straks de kerkgrenzen verlegd worden, dan komt dat wel hierin tot uiting, dat uit één natie, en uit één familie God niet meer de kerk of den clerus recruteert, doch uit alle naties, en uit allerlei families. Maar men zegge niet, dat een krachtiger tot de personen doordringende Geesteswind al zeggen wil, dat nu al meteen de kerkgrenzen verlegd zijn. Die krachtiger wind kan voorbereidend werken (zoals de periode na de ballingschap ongetwijfeld voorbereidend werk gedaan heeft), maar hij is nog niet in zichzelf een acute openingsakte van een abrupten nieuwen staat der dingen. Een zwaluw, - daar zegt de boer: iets nieuws. Maar hij maakt nog | |
[pagina 308]
| |
geen lente. Een scherpe wind, die door de kleren heendringt, die kondigt aan: verandering van temperatuur. Iets nieuws. Hij kán symptoom zijn van een nieuw tijdperk. Maar hij máákt het nog niet. Want betere beloften zijn nog geen andere beloften. En betere beloften eisen in-zich-zelf nog geen ander adres dan er eerst was geschreven op de beloftebrieven. Hoogstens kunnen de ‘betere’ beloften een KRACHT ontplooien, die ontvankelijk maakt voor een nieuwen staat. Een nieuwen staat der dingen. Een nieuw verbond dus. Niet als het oude. Want alles gaat nu beter, Israël. Er wordt ge-re-formeerd. Hier in die beide huizen Israëls. Want alle nieuws moet uit het oude zich te voorschijn wringen. |