Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
De vlucht uit de storm-zône.Ga naar voetnoot1)Zijn discipelen zeiden tot Hem: indien de zaak des mensen met de vrouw alzo staat, zo is het niet oorbaar te trouwen. Doch Hij zeide:......er zijn gesnedenen die zichzelf gesneden hebben om het koninkrijk der hemelen. (Wat hier volgt is reeds eerder breder besproken in onze Catechismus-bijlage destijds. Een bepaalde reden maakt deze korte samenvatting thans wenselijk). Eens poogden farizeese vijanden (vs 3) van den Heiland, Hem te vangen in hun schema's: mag een mens in de huwelijks- en echtscheidingswetgeving voor zóveel, of voor slechts zóveel procent toegeven aan zijn eigen wil? Is het aantal wettige redenen voor scheiding klein (zoals Sjammai leert), dan wel groot (zoals Hillel het zegt)? Maar de Hoogste Leraar laat zich niet vangen. Hij zegt: van den beginne is aan den eigen wil, de willekeur geen enkele plaats overgelaten. En alle praktische wetgeving moet zich weer daarheen wenden en zich hierop oriënteren. ‘Van den beginne’(!) Met dit woord konden de vijanden afdruipen. Ze deden het ook. Maar toen kwamen de vrienden, de leerlingen (vs 10) op den Heiland af. Als het zó streng moet, dan kan men beter zich afzijdig houden. Als hier geen enkele concessie eraf kan, als in onze toch wel van alle kanten kromme samenleving met rechte paradijs-staven gemeten wordt, dan kunnen wij beter die storm-zóne vermijden. Wie niet trouwt, heeft helemaal geen conflict meer met de strenge huwelijkswettten van God. Aldus de discipelen. Indien die mening post vat bij de kerk is het koninkrijk der hemelen verloren. De een zal zeggen: het huwelijk is te zeer aan strenge wetten gebonden: ik blijf daar liever buiten. De ander zal het zeggen van den handel. De derde van de beoefening der wetenschap. Kortom: ieder zal dan het ‘terrein’, waar hij de wind des Geestes hoort blazen tegen hem zelf, vermijden en - een omweg zoeken, waar het minder fel waait. God is dan een koning zonder onderdanen; zij zullen elk voor zich zeggen: een wetgeving, die zich niet accommodeert aan de ‘gebroken’ wereld in ons te ‘rechtlijnig’, - we zeggen er wel iets tegen, maar willen toch liever niet in de | |
[pagina 264]
| |
moeite met u komen. We willen de vragen van den dag liever vermijden, dan dat we er een benauwend conflict over krijgen vanwege uw strenge wet, o God. En toen heeft de Christus ingegrepen. Blijvende bij het huwelijksmotief, zeide Hij: er zijn mensen die door een aangeboren gebrek of anders door geweld van buitenaf in de onmogelijkheid verkeren te trouwen. Ze hebben met de wet Gods voor het huwelijksleven geen concrete conflicten. Maar hun ‘vrede’ is op dat punt geen positieve vrede, hoogstens een negatief niet-er-bij-betrokken-zijn. Zij onthouden ZICH niet, doch werden áfgehouden door een macht, die zij niet in handen hadden. Dit is geen victorie, hier is geen geloof, dat de wereld overwint! Zouden de discipelen zó iets willen? Neen, immers? Maar zie: er is nog een andere groep. Er zijn er ook, die wel konden trouwen, die het ook wel graag zouden willen. Ze zijn gezond en sterk, en niemands knecht. Maar zij trouwen toch niet. Waarom niet? Om het negatieve doel der jongeren uit Matth. 19: d.i.: om geen last te krijgen van den enigen Wetgever, die op dit terrein niet gemakkelijk is? Welneen. Ze onthielden zich om het positieve: juist om het koninkrijk der hemelen te eren, en de eisen, die Gods Koningsheerschappij voor hén gesteld had, te kunnen aanvaarden en gehoorzamen; juist daarom onthielden ze zich op het éne gebied. Teneinde op een ander, dat hun was aangewezen, te kunnen staan onder de kracht van Gods wet, die geen kamp geeft. De een laat de vrouw varen. De ander een akker. De derde een katheder. De vierde iets anders. En alleen die positieve wil is hier goed. De één onthoudt zich van het huwelijk, omdat hij een allesabsorberende taak heeft. De ander, omdat hij juist in dezen zich bedwingen moet, teneinde niet in zonde te vallen. De derde heeft weer een andere reden. Mits maar vooropsta: de wil, om Gods gebod te ontzien, d.w.z. er een trouw knecht, een liturg, van te kunnen wezen. Hier ligt de aanwijzing voor ons eigen leven. Wie de vragen van den dag vermijdt, d.w.z. opzettelijk daartegenover geen principiële keuze doet, die handelt verkeerd. Maar wie het wél-aanraken van de vragen van den dag slechts verbindbaar acht met een houding van: nooit zich iets ontzeggen, die handelt eveneens verkeerd. Men kan op Joodse wijze zeggen: raak | |
[pagina 265]
| |
niet aan. Men kan het ook op christelijke wijze doen. Velen vergeten dit laatste er bij te zeggen, als zij het eerste declameren. Men vermijde de storm-zône niet. Gods geboden betekenen hier zoveel als de stormwinden. Maar men ga dan ook in den storm staan. Negatieve onthouding op een bepaald punt is pas geoorloofd, indien zij voorwaarde is voor positieve taak-vervulling op andere punten temidden van de winden, die daar waaien uit de schatkameren van Gods heiligen wil. |
|