Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVolksgunst...ijdelheid.Ga naar voetnoot1)Want een komt uit het gevangenhuis om koning te zijn, daar ook een die in zijn koninkrijk geboren is, verarmt. Ik zag alle levenden wandelen onder de zon, met den jongeling, den tweede, die in diens plaats staan zal; daar is geen einde van al dat volk, van allen die vóór hen geweest zijn; de nakomelingen zullen zich ook over hem niet verblijden: - gewisselijk dat is ook ijdelheid en kwelling des geestes. Van alles wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God en houd zijn geboden, want dit betaamt allen mensen. ‘Vox populi vox Dei’, - de stem van 't volk is die van God...... Wat een lange reeks van meningen heeft zich in deze spreuk al tot uitdrukking zien brengen. De democratie heeft zich ervan bediend, en de dictatuur niet minder, In het eerste geval was de ‘stem van God’ meestal mythisch bedoeld, in het tweede óók de ‘stem des volks’. In het eerste geval werd de stem des volks continu gedacht, | |
[pagina 352]
| |
in het tweede als extatische roep van het grote ‘ogenblik’ der historische doorbraak tot de in de jongste mythe gepredikte idealen gezien. De Prediker denkt er anders over. Want bij mythen kan hij maar niet leven. Hij heeft op allerlei wijs rust voor zijn benauwden geest gezocht; waarom zou hij dan niet óók aan de mythe zich vergaapt hebben? Maar ach, - de feiten......De stem des volks roept heden: Heil Dir im Siegeskranz......en morgen: kruis hem, kruis hem. Nieuwe, nog ongeformuleerde idealen behoeven maar een nog jongeren drager, die hun formule thematisch uitwerkt, en daarbij zéér heroïsch denkt, en de nieuwe dageraad is geboren! En kijk, de ‘arme, maar wijze jongeling’ van vs. 13 brengt zijn traktement mee; hij slaagt er beter in, dan de aftandse ‘oude, maar dwaze koning, die niet meer verstaat zich te laten waarschuwen’. Het volk heeft gauw gekozen, meer voor de woordvoerders dan voor hun gevoerde woord: Heil Dir......Straks worden Bastilles bestormd, gevangenissen geopend, deportaties ongeldig gemaakt, en de arme, maar tactische jonge figuur, die het ‘grote ogenblik verstond’, komt, naar vs. 14 zegt, uit de gevangenis; en hij schaamt zich niet; wat het oude régime hem aandeed, was immers de laatste consequentie van deszelfs reeds transparant geworden dwaasheid? Reeds dragen zijn adepten hem op de schouders, en het gaat linea recta naar de residentie der verjaagde regering: de parvenu wordt heros, en drager van de hoogste macht. Namen zoeken? Het is niet nodig. Aan Jozef denkt de een, aan Jerobeam de ander, aan Astyages, Cyrus, Onias, Alexander Jannaeus, Alexander, den zoon van Herodes den Grote nog weer derden. Aan tijd- en landgenoten, hun geschiedenis of hun dromen, denken zéker vierden. Maar de Prediker zinspeelt op niemand. Hij heeft een algemenen regel op het oog; en hij kent geen eeuw, die geen voorbeelden aan kan wijzen. Met één slag zijn alle verhoudingen dan veranderd. Hoe men ook vertaalt, hetzij men met de Statenvertaling den man van aanzien in vs. 14b berooid in ballingschap ziet gaan, hetzij men dit tekstgedeelte laat slaan op den nieuwen gezagsdrager van daareven (‘arm geboren tijdens het koningschap van den oude’), - in beide gevallen is de záák dezelfde. En dan is daar die overeenkomstige volksreactie. ‘Al de levenden’, hyperbolisch gesproken, betekent dat: zo goed als iedereen, ‘al de levenden’, kiezen de zijde van het nieuwe licht, ze zijn vóór | |
[pagina 353]
| |
den man van het opvallende succes. Ze stemmen vóór den onstuimige, die de plaats van den oude in zal nemen. ‘Dat is’, aldus de Kanttekeningen, ‘openlijk converserende, of omgaande, te weten, om bijtijds zijn goede gratie of gunst te verwerven’. Ziedaar het paard, waarop ze nu ineens allemaal gewed hadden, het grote nieuws van de arena! Of neen, 't was eigenlijk geen ‘wedden’, doch een ontdekken, een intuïtief taxeren geweest! Geen eind, aldus vertaalt men vaak vs. 16a, geen eind was er aan de volksmenigte, de scharen, die hem volgden. (Gemser, Siegfried, e.a.). Toch, aldus vs. 16b, dachten latere generaties er niet meer zo over. De komeet trok weer voorbij en toen een andere ook nog maar werd áángekondigd, trok dié de belangstelling. ‘De nakomelingen zullen zich over hem ook niet verblijden’; de latere generaties jubelen hem niet meer toe; later is hij niet meer bemind......Want ook dit is ijdelheid en een najagen van......wind. Een najagen van wind. - 't Is alles wind, waar zich zijn hart mee streelt......
Is dan dit het einde? Het défaitistische, dat onherroepelijk relativeert? Ja, zo verkondigt steevast elke nieuwere élite, die de macht gegrepen heeft. Défaitisme wordt dan ambtshalve verboden. ‘Murmureren’, in sommiger taal heet dat tegenwoordig wel eens ‘kankeren’, wordt dan ook publiekrechtelijk vervolgd. Evenwel, de vervolging wordt alleen maar ingesteld, inzoverre het défaitisme zich richt tegen den nieuwen held en zijn régime. Het ‘murmureren’ tegen den vroegeren, thans afgeleefden systeemtijd was natuurlijk een heel andere zaak geweest; dát was tóén ontwakend volksbewustzijn geweest. Maar de Prediker weet, dat zulke uiteenlopende waarderingen van den ontevredenheidsgeest óók behoren tot de ‘ijdelheid en het jagen naar wind’. Het is, zolang in het staatsleven niet de vreze Gods en de wet des Heeren tot haar recht komt, álles ijdelheid. IJdelheid, omdat de mens in beide gevallen, dat van den oude, en óók dat van den nieuwe, steeds weer aanknoopt bij zichzelf, d.w.z. bij de ijdelheid, bij wat tenslotte wind is, en geen ‘substántie’, geen ‘hypostáse’, geen ‘vaste grond van betrouwen en van roem’. Maar zóver is de Prediker van den défaitist, ook van den quasistichtelijken défaitist verwijderd, dat hij er geen genoegen mee nemen kan, te blijven staan bij een weemoedig klagen over de ijdel- | |
[pagina 354]
| |
heid en het jagen naar wind, dat zowel rechts als links van de door mensen getrokken scheidslijnen van gelegenheids-antithesen aan de orde van den dag is. Mensen trekken vandaag hun scheidslijnen zó, morgen doen ze het anders. Heden loopt de lijn tussen oosterse democratie en monarchie, overmorgen tussen democratie en plutocratie, een dag later tussen nationaal-socialist en bolsjewiek, Jood en Ariër, Germaan en Galliër, Noors en Latijns ras, spilgenoten en spilstrijders. Deze demarcatielijnen worden steeds weer uitgewist, en de groeperingen der opponenten wisselen daarom bij den dag. Dit te constateren, en dan niet meer te weten, niet meer te zeggen, is het érgste défaitisme; het doet bij élken brand afzijdig staan, en is in den grond der zaak ongelovig, al zingt het ook dagelijks psalmen over ‘uit de diepte’. Maar de Prediker zingt ‘uit de diepte’, waar hij zijn God ontmoet heeft. Toen Deze hem te sterk werd, gingen zijn ogen open. Hij zag, dat het alles ijdelheid en windbejag is, zoveel het vlees betreft. Maar dat hij het vlees, en dan ook álle ‘vlees’ zo ‘dóór-gekregen’ had, dát kwam van zijn verbondenheid, niet aan enigen ‘geest’, der ‘eeuw’, doch aan den Geest van God. En daarom wordt zijn slotwoord niet: dat men nu maar aan álles vertwijfelen moet; en óók niet: dat álles onder het oordeel ligt, en dat élke ‘houding’ als ‘houding’ is veroordeeld; en evenmin: dat de jacht naar wind óók wind is, dat niemand ooit meer dan wind in handen krijgt, en dat het dus het meest profijtelijk is, de huik maar naar den wind te hangen, en het laatste succesnummer nét precies op tijd applaus te geven, en den buurman met het applaus net één tel voor te wezen, de nieuwe beweging te mijden, zolang het oude régime zich nog doet gelden, en haar bij te vallen, of althans ópenlijk bij te vallen, als het oude zijn hielen heeft gelicht, dan wel beentje is gelicht. O neen, - zijn slotwoord, waarin hij met ons tot rust en tot evenwicht en tot zijn nieuwe startbaan komt, is dit: Het einde van de zaak, nu alles is gehoord, het slotwoord van het geheel is: vrees God en houd zijn geboden. Dewelke op papier staan. Want dat is aller mensen zaak. Dáár ligt de scheidslijn; daar een demarcatielijn die nooit weer uitgewist wordt: dáár wordt een antithese geproclameerd, die niet als gelegenheidswoord te dienen heeft. De oude man, en de onstuimige jongeling van hierboven zijn er beiden door bepaald, of zij het weten of niet weten. Want Christus Jezus is er door bepaald. | |
[pagina 355]
| |
En de kerk dus ook, en heel de wereld. Gij ziet het niet? O neen, maar daarom zegt het volgende, en laatste vers dan ook, dat God alle werk in het gericht brengt. Hij staat boven de vakbonden en boven de Gestapo, boven de Gepeoe en de S.S., boven den generaal die gevangen neemt en den ander, die gevangen genomen wordt, boven de berichtgevers die hun ganse geest uitlaten, en de anderen, die het niet doen. Wie Hem toebehoort, heeft de volksgunst gewogen en te licht bevonden. Maar de goedertierenheid Gods is hem meer geworden dan het leven: zij werkte hem een gans zeer uitnemend eeuwig ‘gewicht’ van heerlijkheid. |
|