Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdKathegeten en katecheten.Ga naar voetnoot1)Noch zult gij meesters (kathegeten) genaamd worden...... De farizeërs waren gesteld op mooie titels: rabbi, rabbi. Ze wilden ‘meester’ heten; Strack-Billerbeck vertaalt het Griekse woord ‘kathêgêtês’ of kathegeet door ‘Führer’; waarbij we ons wel niet moeten laten verleiden tot ongeoorloofde zins elingen die naar het jaar 1936 ons heen zouden wijzen, doch evenmin de waarschuwing, die - langs geoorloofden weg - uit dit tekstwoord, speciaal in 1936, zou te ontlenen zijn, mogen in den wind slaan. Was nu deze ‘meester’ titel of de naam ‘vader’ alleern maar een door hun ijdelheid, door eerzucht, begeerde eretitel? We zouden ons in de bedoeling van deze taaie sekte wel zeer vergissen, als we de kwestie zó stelden. Deze sekte, die óók haar martelaren heeft gehad, was veel gevaarlijker dan een gezelschap van slechts eerzuchtigen ooit in deze wereld wezen kan. De naam ‘vader’ was een document van hun schoolvorming. Nader gezegd: zijn gebruik was een moment van hun traditionalisme. Tegen de misschien in zijn dagen juist weer opkomende gewoonte van zulke naamgeving gaat nu de Christus strijden. Hij doet dat, terwijl Hij in zijn geest zeer bezig is met en om de kérk, die Hij uit de windselen van het Oude Verbond zal halen, die Hij van de banden en touwen der ‘vaders’ van menseninzettingen zal ontdoen, en die Hij binnen enkele maanden zal brengen tot haar van | |
[pagina 88]
| |
ouds reeds door den énen Vader in de hemelen haar toegedachte heerlijkheid van nieuwtestamentische gemeenschap der gelovigen. Dat zal een tijd zijn, waarin de zoon tegen den vader, de dochter tegen de moeder, en ook de leerling tegen den leermeester zal moeten opstaan; en een zwaard zelfs zal deze in veel gevallen van Christus' wege moeten hebben gekocht tegen dien tijd; een zwaard, om het zwaard des Geestes, dat is het Woord, zijn loop in deze wereld van harte gaarne te helpen gunnen. Het zal de tijd zijn, waarin b.v. Saulus van Tarsen tot Gamaliël zal moeten zeggen: mijn katecheet zijt gij geweest, mijn kathegeet moogt gij evenwel niet worden; want, zal ik uit uw katechese merg en pit, geest en leven behouden, dan moet ik in naam van mijn Vader in de hemelen u in het aangezicht gaan zeggen, dat uw feitelijke kathegese den waren inhoud, de quintessence van uw katechese in zijn tegendeel verkeert. Die gij barbaren noemt, heeft God tot kinderen van Abba Abraham gerekend; hij is immers niet vader van de kinderen des bloeds, die hun vaders, en hun katecheten, en ook hun kathegeten bepalen en beperken naar de mening van het vlees, doch vader der gelouigen, die hen wijzen, en begeren, en ook daarna scherp afgrenzen naar de mening van den Geest, den Geest van Christus, dien gij in naam van alle ‘abba's’ hebt verworpen. opdat Hij ten eeuwigen dage den naam van ‘kathegeet’ zou missen, en opdat zijn mond gestopt zou worden, vóór Hij een katechetenschool zou kunnen vormen. Zo is de Here Christus hier bezig aan zijn dagelijksen dienst van kerkvergadering. En om het leven van zijn kerk gezond te houden. zegt hij bij voorbaat reeds: noemt niemand kathegeet hier op aarde. Is Hij nu tegen ‘de traditie’? Dat zij verre: die de beroepskathegeten bant, is dezelfde als die de katecheten tot dit hun beroep heeft geroepen en gezalfd, en aan het werk gezet tot op dezen dag toe. Maar Hij heeft iets anders gedaan. Hij heeft de traditie verhinderd, een toren van Babel te bouwen op grondslag der christenen als zodanig. Een grondslag ‘van christenen’ immers is als zodanig nimmer een ‘christelijke’ grondslag. Traditie is goed, mits zij naar daad en inhoud bepaald zij door het Woord, en door het Woord alleen, van Hem, die steeds de eerste is in het overgeven van den schat der kerk aan alle katecheten, en herders en leraars, die tot de kerk straks zeggen moeten: ‘want ik heb van den Heere ontvangen. hetgeen ik ook u heb overgegeven’. Zo staat de Heiland op in de mogendheid van zijn énen Vader | |
[pagina 89]
| |
in de hemelen. ‘Eén is uw meester, uw kathegeet’, n.l. Christus; zo spreekt Hij. En daarom moet alle overlevering van mensen zich willig laten beproeven in dit stuk: of zij zuiver heeft doorgegeven, wat Hij heeft doen ontvangen. En daarom stelt Hij wel terdege apostelen en profeten en herders en leraars aan; maar als gij hun vraagt: wat is het fundament dan van die apostelen en profeten, dan is het antwoord: het is hun leer, inzoverre die het van den Vader ontvangene waarlijk overgeeft aan de kerk van alle eeuwen. En als straks Paulus - helemaal geen schoolvormer, en helemaal geen redenaar - aan de Filippenzen een brief schrijft, dan kan hij tot hen zeggen, dat zij gehoorzaam moeten zijn. Ze waren het al, toen hij vlak bij hen was. Zij zijn het veel meer geweest, toen hij afwezig was. Hier was geen persoonlijkheidscultus in het spel, en geen abba-abba-roepen; de band aan het woord, die had getrokken; en dáárom waren de kinderen van den Vader in de hemelen getrouw gebleven in Filippi, ook toen de Vader van die kinderen hun katecheet Paulus had weggestuurd naar een ander stukje van zijn grote, brede wereld. De catechese was gebleven; en het Woord; en voorts was er gebleven die overste leidsman en voleinder des geloofs, de archêgos, de ‘Führer’, van de hun overgeleverde belijdenis.
Wij leven in een tijd, waarin ook onder ons de ‘meester’-naam minder gemakkelijk toegekend, of, gegeven zijnde, minder gemakkelijk aanvaard wordt, dan vroeger wel het geval geweest is. Daargelaten de oorzaken, die verkeerd kúnnen zijn, is dit verschijnsel ‘op zichzelf’ een winst. Want het voert ons, als wij zelf maar zuiver er tegenover gaan staan, niet uit de banen der traditie, doch leert ons alleen maar, hoe wij op die banen kunnen staan, staan in de vrijheid, waarmee Christus ons heeft vrijgemaakt. Weest, gelovigen, ook in dezen kinderen, niet van uw tijd - want dán neemt gij de eventuele verkeerde oorzaken van het tanende gebruik van meester-naamhantering kritiekloos in u op - maar weest, in dezen tijd, kinderen van den énen Vader, den hemelsen. Dan zult gij, zuiverhoudende uw eigen weg, teruggaan van het speciale naar het algemene, van het zielscontact en persoonscontact met ‘leiders’, tot het Woord- en leercontact met apostelen en profeten. | |
[pagina 90]
| |
Moge de God der eeuwen, en van onze dagen ons allen tezamen zó doen staan in onze vrijheid op het pad der binding. Dan zal er geen vals dilemma van katecheten dan wel kathegeten opkomen; maar de katecheten zullen kathegeten worden, dat zij zelf niet weten hoe. Zij zullen dan op aarde geen meesters worden genaamd. Maar in de hemelen wel. En vele eersten zullen dan de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. |
|