Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHet Recht van den Sterkste en de Sterkte van het Recht.Ga naar voetnoot1)Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of meent gij dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten. Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzó geschieden moet? Indien iemand voor gevangenschap bestemd is, gaat hij in gevangenschap. Indien iemand bestemd is, met het zwaard gedood te worden, moet hij met het zwaard gedood worden. Hier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen.Ga naar voetnoot2) Wanneer Christus in Gethsèmanè Petrus beveelt zijn zwaard weer op te steken, dan is dat - wij zagen het reeds - vanwege de erkenning, die Hij profeteert, dat het zwaard, dat aan ‘déze wereld’ van nu ontleend is, niet in staat zal zijn, een werkelijke oplossing te brengen, laat staan: een laatste oplossing. Het zwaard is nooit ‘beslissend’. Waarom is het zwaard niet beslissend? Ons zwaard? Het zwaard van ‘deze wereld’? Dat is hierom, dat ‘ons’ zwaard uitgaat van een stelling, die bij God bewezen is vals te zijn. Het zwaard immers gaat uit van ‘het recht van den sterkste’. Het bouwt daarop voort. Het grondt op dat axioma zijn ‘moraal’. Maar daarom is alle vermijdbaar zwaard-gebruik ook zo dwaas. | |
[pagina 65]
| |
Wie het niet noodgedwongen, doch vrijwillig, eigenwillig, met wellust ter hand neemt, zondigt tegen de waarheid, en springt over haar diepe afgronden zo maar heen. Want het ‘recht van den sterkste’ bestaat niet. De sterkste bewéért slechts, dat hij als zodanig récht heeft. Hij loopt telkens maar weer heen en weer over de vraag, of ‘kunnen’ inderdaad het zelfde als ‘mogen’ is. Hij weet eigenlijk wel, dat het zo niet is, en toch wordt gehandeld, alsóf het zo is. Zo vaak dus het zwaard den sterkste dienen moet, om zijn beweerde ‘recht’ zonder rechtsbewijs te handhaven, is hij, indien hij het niet noodgedwongen doch wellustig ter hand neemt, misdadiger en leugenaar. Knopen doorhakkende, légt hij nieuwe knopen: het eigen werk van moordenaars en leugenaars. Daarom zegt de Christus tot Simon Petrus, dat Hij in dezen nacht van lijden, en van borgtocht, en van wereldverlossing, tussen ‘kunnen’ en ‘mogen’ geen gelijkheidsteken plaatsen wil. Twaalf legioenen van engelen zou Hij, wat het ‘kunnen’ betreft, tot zich kúnnen doen komen; een macht dus, die in staat is Kajafas' geweld te doorbreken. Deze engelen-wacht zou Hem, wat het ‘kunnen’ aangaat, met één slag boven zijn moordenaars vermogen uit te heffen. Indien dus sterkte tevens recht ware, zou Christus met één mobilisatie-woord, gericht tot de legers van de engelen van zijn Vader, kunnen volstaan, teneinde met één slag-bij-de-gratie-van- ‘het-recht-van-den-sterkste’ ontheven te zijn aan alle geweld. Hij spreekt hier naar den mens en dus in den potentialis.Ga naar voetnoot3) Maar Hij wil niet alzo. Liever blijft Hij spreken in den realisGa naar voetnoot4): het zwaard van Gód slaat heden naar den enigen herder. En het móét alzo geschieden. De Schriften immers moeten vervuld worden? Hebben die Schriften niet geroepen om de sterkte van het recht? Ja, al te zamen hebben zij gezegd, dat het recht zijn loop moest hebben, en dat daarom de verzoening slechts door voldoening kon geschieden. Verzoening, dat is sterkte. Voldoening, dat is recht. Sterkte door recht. Sterkte van het recht. Sterkte voor de rechtvaardigen uit den Rechtvaardige en Rechtvaardigmaker; onder de mensen, den Mensenzoon! En daarom zal Hij niet tussen onze zwaarden van beneden zich heen en weer laten werpen, de zwaarden van Petrus of van Kajafas. Want dán zou Hij zelf in dit beslissend uur het recht van den sterkste proclameren en daarmede tevens zondaar zijn voor God, | |
[pagina 66]
| |
de laatste zondaar, de tweede Adam, maar dan, als de eerste, afgevallen van God. Neen, Hij zal naar de Schriften lijden, en de sterkte van het recht uit kracht van zijn eigen verlorenheid en machteloosheid voor ons gronden.
Daarmede is dan Christus tevens Leidsman van de zijnen straks geworden. Openbaring 13:10 wijst ons daarin den weg. Althans, indien men dat vers anders dan de Statenvertaling het doet, leest naar de oorspronkelijke bedoeling. Feitelijk staat er dit: indien iemand voor gevangenschap bestemd is, gaat hij in gevangenschap. Indien iemand bestemd is met het zwaard gedood te worden, moet hij met het zwaard gedood worden. Hier is de volharding en het geloof der heiligen. (Prof. Greijdanus).Ga naar voetnoot5) O neen, dit is geen woord uit de krijgsmanskunst, of uit het krijgsmansrecht, dat in het door ‘déze wereld’ ontworpen verkeer geldt. Het is ook niet een woord, dat binnen dezen verkeerskring de verzetloosheid, het niet-wederstaan predikt. Was het zó bedoeld, dan zouden in Openbaring 11 de ‘twee getuigen’, die vertegenwoordigers zijn ‘van al de ware en getrouwe ambtsdragers en kerkelijke dienaren van Christus' hemelvaart af tot den jongsten dag toe’,Ga naar voetnoot6) niet kunnen getekend zijn naar het beeld van Mozes en Elia, die immers allerminst de leer van het niet-wederstaan hebben gehuldigd.Ga naar voetnoot7) Neen, hier spreekt Openbaring 13 van een toestand, waarin de gelovigen om hun trouw aan God tenslotte gebracht zullen worden door de overmacht der vijanden. Het is tenslotte hun definitieve staat, de toestand, waarin ten laatste verzet niet meer mogelijk is. Het gaat over de verbondskinderen, die - zover is het tenslotte gekomen - door den vijand reeds bestemd zijn in gevangenschap te worden weggeleid: verzet baat niet meer. | |
[pagina 67]
| |
Het gaat over heiligen, die feitelijk weggeleid worden in gevangenschap en veroordeeld zijn tot den dood: verzet baat niet meer. Zulk een heilige nu weet, wijl hij gelovige is, dat alzo óók voor hem de Schriften moeten vervuld worden; dat zó voor hem Gods weg zich aftekent. Gods weg, die eindelijk duidelijk zichtbaar wordt in de niet meer tegen te houden feitelijkheid der bittere eindgeschiedenis. De weg van God, die Hem door lijden slechts verheerlijken wil. Is het dan eenmaal met de getuigen van God zóver gekomen, dan hebben zij niet langer te hunkeren, met een gebaar van verlangen, naar een wederkeer tot het slagveld, waarop men op het wapen van het ‘recht van den sterkste’ vecht. Neen, in hun stervensgang hebben zij ‘heilige handen op te heffen naar boven’, gelovende, dat zij heden staan in die betere wereld van ‘de sterkte van het recht’. De ‘lijdzaamheid en het geloof der heiligen’ zullen dan ook hierin hebben uit te komen, dat zij in hun laatsten gang niet de zwakheid vertonen van te verlangen, in hun laatste uren nog wel, staande dus voor de ‘poort des hemels’, naar een hun zelf tenslotte ‘vreemde’ ‘krácht’, naar een ‘kracht-wapen’, dat zij nooit anders dan noodgedwongen hanteren wilden, toen zij nog leefden, en dat God zelf hun thans uit de handen liet slaan, in hun sterven. Ze moeten dus niet, gebonden en naar de slachtbank geleid, nog eens als de vrouw van Lot ‘omzien’ naar de stad, waar ze eens mochten wonen, maar thans op het punt staan uitgeleid te worden: een stad, die geen andere uiterste verkeersmiddelen heeft, dan die uit het tuighuis van de wereld-van-vandaag komen. Ze moeten niet meer, in het uur van het sterven, in stêe van óp te zien naar den hemel, nog eens met schele ogen óm-zien naar dat tuighuis, waarvan thans de vijanden van de kerk beheerders zijn geworden. Want - kregen zij als wereld-wapendragers eindelijk hun bij God eervol emeritaat, emeritaat in deze wereld van de menselijke zwaarden, laat hen dan verder áfzien van de mensenstad van het ‘Recht-van-den-Sterkste’, opdat zij, niet al zuchtend, doch al zingend ingaan in de stad, die ‘Sterkte-van-het-Recht’ voor hen gebouwd heeft, die stad, waarvan de kunstenaar en bouwmeester God de Heere is, en waarvan de hoeksteen is gelegd: hun Heere Jezus Christus. Laat hen op dezen bodem-van-geloof gaan staan, en zie, hun voeten staan dan in de poorten van Jeruzalem. En dat andere zwaard van Ps. 149, 't zwaard van de Sterkte van 't Recht, is ‘in hun hand’, gelijk de liederen hammaäloth definitief zijn ‘in hun mond’. |
|