Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe toornige handoplegger.Ga naar voetnoot1)Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk. Wij allen kennen die bekende voorstelling van de scheurkalenderschilden, waarop men Christus de kinderen ziet zegenen. De voorstelling gaat telkens weer uit van de gedachte, dat de Goede Herder zacht en vriendelijk is. Teder. Zonder enigen toorn. De ogen van den Heiland staan zo zacht, dat men aan geen toorn en geen bestraffing denkt. Niettemin tekent Marcus aan, dat de Heiland, in hetzelfde ogenblik, waarin Hij zijn hand op kinderhoofdjes lei, van toorn vervuld geweest is. Hij nam het zeer kwalijk, zo zegt onze Statenvertaling. Maar het woord, dat in het Grieks gebruikt wordt, wijst op een sterke verontwaardiging, die zich lucht geven moet. Dat woord wordt ook gebruikt voor de overpriesters en de schriftgeleerden, als zij zich vertoornen over die andere kinderen, die blijkens Mattheüs 21:15 Christus spontaan gehuldigd hebben. Eveneens wordt het gebezigd, wanneer de discipelen het kwalijk nemen, dat de vrouw met de albasten kruik met kostelijke zalf Jezus eert. In gelijken zin wordt gesproken over de verontwaardiging der discipelen, wanneer | |
[pagina 56]
| |
de beide zonen van Zebedeüs door hun moeder worden voorgedragen voor een ereplaats in het komende koninkrijk, en als zijzelf gelijk verlangen uitspreken. De overste ener synagoge neemt in gelijken zin Christus een genezing op sabbat kwalijk. En deze voorbeelden bewijzen genoegzaam, dat Christus niet maar in het algemeen de houding der discipelen afkeurde, toen zij de kinderen van Hem wilden afweren, doch dat Hij ook daaraan op duidelijke wijze uitdrukking gegeven heeft. En zó, met toorn in het hart, en in het oog, is Hij naar die kinderen gegaan, en heeft de handen hun opgelegd, en hen gezegend.
Er is sedert vele eeuwen onder ons geen enkel kind gedoopt, of daar is bij de lezing van het doopsformulier met zoveel woorden herinnerd aan dit voorval. Maar hoeveel mensen denken onder het horen daarbij tegelijkertijd aan het feit, dat de Heiland, toen Hij de kinderen omhelsde, de handen hun oplegde, en hen zegende, van toorn vervuld was over de zonde en de dwaasheid der discipelen? Het is maar goed, dat in het doopsformulier deze herinnering aan de kinderzegening onmiddellijk volgt op die andere heenwijzing naar het feit, dat God vroeger bevoien heeft, de kinderen te besnijden. Want dit bevel van God is vol van zijn majesteit. En die majesteit is er ook bij Christus. Zij is nog wel wat anders, dan de bloedarme, kleurloze, beweegloze zachtzinnigheid, welke in Hem ondersteld wordt door degenen, die alleen maar zulke ‘zachte’ trekken in Christus' beeld weten te brengen. Christus bestraft de jongeren. En tegelijkertijd zegent Hij de kinderen. En gedraagt Hij zich vriendelijk jegens de ouders die de kinderen naar Jezus toebrengen. Ook dit laatste worde niet vergeten. Want al waren, - om redenen, die wij thans hier niet hebben na te gaan, de discipelen te bestraffen, feitelijk stonden toch ook die moeders niet recht tegenover den Heiland. Wanneer zij Hem vragen, voor de kinderen te bidden, en hun de handen op te leggen, dan bedenke men, dat wij hier in een omgeving zijn, welke van den Heiland der wereld een allesbehalve zuivere voorstelling had. Het kwam destijds telkens voor, dat een wijze rabbi, die in bijzonder aanzien stond, werd uitgenodigd, de kinderen te zegenen door handoplegging. En de | |
[pagina 57]
| |
vraag, om een gebed voor de kinderen te doen, zal ook wel ingegeven zijn door de bijgelovige gedachte, die wij nog vandaag bij veel roomse mensen aantreffen, dat deze heilige man toch wel een streepje vóór had bij God, en dat het dus wel bijzonder ‘helpen’ zou, wanneer juist Hij bad tot den Heer in den hemel. Dat zou meer resultaat afwerpen, dan wanneer de moeders het zelf deden. Denk-zonden dus bij de discipelen. Denk-zwakheid bij de moeders. Denk-onmacht bij de kinderen. En nu zien wij in eens de majesteit van Christus. In het zelfde ogenblik staat Hij tegenover drie groepen. Een zeer ingewikkelde situatie. Want elke groep verhoudt zich weer anders tegenover Hem. De discipelen hebben - wij gaan hier niet nader op in, - een grote fout begaan in het weren der kinderen. Een fout, waardoor zij eigenlijk Christus' ganse prediking - nog pas geleden geschied - in het aangezicht hebben geslagen. De vrouwen hebben ook een voorstelling, welke niet beantwoordt aan de werkelijkheid. Maar, - zij wonen in Perea en hebben dus niet de mogelijkheid gehad om van Christus veel te horen. En de kinderen staan buiten al die discussies. Zie nu den Heiland, die elk het zijne geeft. Toornig is Hij op de discipelen. Vriendelijk, aanmoedigend tegen de ouders. Zacht tegen de kinderen. De a.s. missionarissen van het rijk der hemelen, die, tegen zoveel beter onderricht in, nog steeds Hem in hun gedachten verongelijken, ontvangen het húnne, als Hij tegen hén toornt. De a.s. objecten der evangelisatie, en van den zendingsarbeid, de moeders van Perea - over een poosje is het al Pinksterfeest! - worden als min-kundigen doorzien en dienovereenkomstig vriendelijk bejegend, daarin althans dat Christus hun kinderen de handen oplegt. En de kinderen zelf, uit wier mond straks God zich lof bereiden zal, als Perea het grote licht zal zien, de kinderen die aan de uiterste grens van het verbond staan, worden zó duidelijk gezegend, dat later deze hun zegening hele volkeren in het uur van den doop als een kostelijke herinnering zich zal zien voorgehouden. Dit is een majesteit, die slechts mogelijk is, waar geen zonde het leven bedorven heeft, en waar de volkomen gehoorzaamheid aan | |
[pagina 58]
| |
God elke handeling in iedere concrete situatie naar álle zijden gaaf maakt, en gezond. Hier is Hij, tot Wien men zeggen moet: ‘mijn Heere en mijn God’. |
|