Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘En Ik heb het’ wél ‘geweten’.Ga naar voetnoot1)En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de Engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen. Het woord, dat Christus sprak bij de roeping van Nathanaël, herinnert ons aanstonds zeer bepaald aan den droom van vader Jakob. Den droom van de Jakobs-ladder. Zó als Jakob een ladder zag, die den troon van God verbond aan het plekje grond, waarop Jakob als balling te slapen lag (als balling, want de vossen hadden holen en de vogelen des hemels nesten, doch Jakob had niet waar hij het hoofd nederleggen kon, vandaag en ook morgen), zó zou - aldus voorspelt Christus - ook de plek, waar in zijn omzwervingen de Mensenzoon telkens het hoofd zou neerleggen, rechtstreeks verbonden zijn met den hemel. Want de vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd kan nederleggen. Vandaag zal Hij hier zijn, morgen ginds. Het beneden-eind van de ladder zal als het onder-eind van den slinger van een uurwerk onrustig zijn; het gaat heen-en-weer. Maar het boven-eind, dat zal in een vast punt gehouden zijn als de slinger van datzelfde uurwerk. Het zal in Gods hand zijn. En de ladder-van-den-hemel-naar-den-Mensenzoon-op-aarde zal van engelen betreden zijn. Zij zullen den dienst van God doen aan den Mensenzoon. Zij zullen hem doen in vervulling, als vervulden, voltooiden dienst.
Want die dienst der engelen kan heden in vervulling gaan, wijl Jakob heden is vervuld in den waren, hoogsten Israëliet, Jezus Messias. Hetgeen in Jakob werd ‘gezien’ door God, toen Jakob vanwege zijn ouden mens omzwierf op de aarde - God, die de doden roept ten leven en de dingen, die niet zijn, roept alsof zij | |
[pagina 52]
| |
waren, God ‘zag’ verkiezend, scheppend Israël in Jakob - dat is heden ten volle te zien - maar dan in concrete aanschouwing-van-werkelijkheid - in Jezus Messias. God, die den Levende roept ten dode en de dingen des doods, die bij Jezus niet zijn, tot den Messias roepen zal, alsof ze waren, 2 Cor. 5:21, God ‘ziet’, verkiezend Jakob, toerekenend aan Messias, Jakobs zonde in den Groten Israël, rekent die Hem toe. Dus zal die trouwe Heer van Jakob Christus geven, wat Hij wil: Hij zal Hem zó goed bewaken, dat Hij niet omkomt, eer het zijn ure is, dat Hij niet één der dagen sterve door de hand der onbesnedenen van hart, eer Hij zal kunnen zeggen: ‘Het is volbracht’, Ik ben gereed-gekomen, Vader! Hij zal zijn engelen van Hem bevelen, dat Hij zijn voet niet anders dan te rechter tijd aan de steen stote. Het program zal kunnen worden áfgewerkt.
Want deze Mensenzoon is anders dan zijn vader Jakob. Hij is in alles Israël, zonder enige Jakobs-zwakheid, zonder enige Jakobsonwetendheid. En daarom wordt het Hem ook niet gegeven in den slaap. O neen - het wordt aan Hém geschonken in het volle waakbewustzijn. Hoor: Hij zelf zegt het. Hij zegt het bij voorbaat, Hij heeft gewaakt. Hij is geen meester-dromer, als zijn vader-dromer Jakob. Hij waakt. En Hij leert anderen met Hem waken: die noemt Hij heden, zo als Hij hen neemt: Hij noemt en neemt hen als discipelen. Hij waakt: Hij zag Nathanaël daar heus wel zitten onder den vijgeboom, eer hem Filippus riep. Beef nu, Nathanaël: hier wordt gezien als met de ogen Gods: God zag eens Jakob op dien steen daar slapen, God zag vandaag dien waren Israëliet Nathanaël wel dromend-waken onder dien vijgeboom, en daar is heden een profeet, die de verloren schapen, de herders-die-geen-aanstelling van de herders Israëls te wachten hebben, zó maar ziet zitten onder den vijgeboom. Hij ziet als met de ogen Gods. Hier is de grote Wake, - Nathanaël, die rabbi daar, dat is de Rabbi, de Zoon van God, die waken kan over het dromend kind van Jakob, dat het verlangen kent van Israël. De Zoon van God, Nathanaël! Maar ook de Zoon des mensen! Hij zegt het zelf: van nu aan zal men de engelen tot Hem zien dalen, van Hem zien stijgen naar den hemel. Ze zullen Hem zien onder al Zijn bomen, waar Hij beschutting zoekt voor een gebed. De Mensenzoon! De ware, de echte, de vervulde mens der profetie. En daarom subordineert Hij dadelijk Nathanaël aan zich. Niet dat | |
[pagina 53]
| |
Nathanaël bewaakt werd onder zijn boom, is het laatste, definitieve wonder. Maar dat de Mensenzoon staat onder de bewaking, dát is het grote feit nu van den dag. En van de dagen, die nog komen zullen. De grote Wacht! Hij heeft de actie van het waken in de volkomenheid: is deze niet de Zoon van God? Hij ondergaat de akte van Gods waken in volkomenheid: lijdelijke gehoorzaamheid: is deze niet de Zoon des mensen? Hij ondergaat de akte van Gods waken in bewustheid en geloof: dadelijke gehoorzaamheid, Messiaans bewustzijn: is deze niet de Zoon des Mensen? Ja, in bewustheid en geloof ondergaat Hij de akte van Gods waken over Hem, Hij wéét het, wijst het, profeteert het. En daarin is Hij meer dan vader Jakob. Jakob kreeg den droom vóór hij nog Israël heten mocht. Hij kreeg den droom dus uit genade. Juist door hem zó te laten dromen, heeft God de Heere hem tot Israël doen rijpen. Maar het zou nog heel lang duren, eer het zover kwam. Maar Christus? Hij heeft de zekerheid, die Jakob in den droom ontving, gehad met open ogen, toen Hij op klaar-lichten-dag Nathanaël aansprak. Hij had die zekerheid, en deelde ze aan de zijnen mee. En daarin toont Hij zijn zelf-bewustzijn als Messias. Jakob zegt, als hij ontwaakt is, en de ogen uitwrijft: gewis, God is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. Christus zegt, eer Hij gaat slapen; als Hij de ogen open heeft, en die van zijn discipelen open-breekt: gewis, God is aan deze plaats, en ook aan de volgende, en Ik heb het bij voorbaat zeer goed geweten. Dus is die Christus meer dan Nathanaël. Want die is slechts een onvervalste zoon van Israël. Maar Christus is de Zoon des Mensen. Dus is de Christus meer dan Jakob. Want die brengt het niet verder dan tot het vaderschap van Israëlieten, die door genade zalig worden zullen, en door geloof in die genade. En door dat geloof juist zullen zij de eersten zijn in de erkenning, dat zij van nature geen onvervalste mensen zijn, doch mensen-met-bedrog, vervalste mensen. Een onvervalste Israëliet - dat zijn tenslotte Jakobs kinderen, zoverre Jakob Israël zal worden - zal steeds erkennen, geen onvervalste mens te zijn. In die erkenning van geloof ligt juist het ware, onvervalste Israëliet-zijn. Maar Christus is de onvervalste mens. De onvervalste zoon van | |
[pagina 54]
| |
Adam. Want dat is weer het paradijs: als God met mensen aan hun plaats is, en als zij 't weten. Als zij 't bij voorbaat weten, niet in droom, doch in de dag-waak hunner werkelijkheid. De Zoon des mensen - de Adam, in welken geen bedrog is! De tweede Adam!
Want hoor - Hij wéét het, dat God zijn engelen van Hem bevelen zal, dat Hij zijn voet niet aan een steen zal stoten, een steen, liggende ter plaatse, waar het niet behoort. Hij weet het! Of moet het u nog met zoveel woorden worden gezegd, dat Hij in dit verzekerd woord, gesproken tot Nathanaël, terug-grijpt op zijn verzoeking in de woestijn? Daar in de woestijn heeft satan Hem willen doen grijpen naar de engelen-wacht in eigenwilligheid. In zonde van Jakob, zonder de gerechtigheid van Israël. Spring van die hoge tempel-tinnen af! Dan zal de tempel-wacht verbaasd staan over den perfecten wonderdoener, die naar 't vlees, met uiterlijk gelaat komt, en die 't wonder voor zichzelf, zichzelf ten nutte, annexeert! Dan zult Gij den lastigen omweg naar het Kruis, dien groten Steen-van-aanstoot, kunnen vermijden, en ineens geëerd zijn als de Hope Israëls! Want - staat er niet geschreven, dat God, als Gij zo dadelijk naar beneden springt, en zoon van zijn psalmisten en zijn patriarchen zijt, dat God zijn engelen van U bevelen zal, dat Gij uw voet niet stoot aan een steen? Zijt gij de ware, onvervalste Israëliet - annexeer dan in geloof de engelen-wacht! Maar in dat uur van de verzoeking, toen de duivel de problemen stelde, waarmee de geest van Jezus Messias zelf worstelde, staande aan den aanvang van zijn omzwervingen op aarde, in dat uur heeft Christus niet de engelenwacht geannexeerd in eigenwilligheid. Hij deed er afstand van, nu ze alleen Hem zelf scheen te kunnen dienen. Hij verkoos niet over den kleinen aanstoots-steen te worden heengebeurd, om zo den Gróten Steen van aanstoot, Golgotha, te ontgaan. Hij hield Zich aan het woord, dat men den Heere niet door eigenwilligheid moet houden willen aan de bondsbelofte. Want eigenwilligheid is bondsbreuk, en doet dus vallen uit de relatie, waarin de bondsbeloften kunnen gelden. En toen de satan straks moest wijken, en van Hem aflaten, ja, toen kwámen de engelen. Toen was er de engelendienst: vrede op aarde, door den Mensenzoon. Een wonder voor zijn eigen baat | |
[pagina 55]
| |
wilde Hij niet, Hij wilde 't slechts, als 't ons kon baten. Dus zocht Hij zijn weg naar Golgotha. En sedert dat uur heeft Jezus de Messias het geweten: nu Ik de Jakobsladder niet heb opgericht in eigenwilligheid, om van mijn vasten stenen-tempel-zetel uit den hemel om een engelen-wacht te dwingen, nu zullen ze van boven komen: de engelen en de ladder. Nu zal, wat in de woestijn begonnen is, over Mij als tweeden Adam, als Mensen-zoon - ten bate van de mijnen - ook blijven komen, tot op het uur, waarop Ik zeggen kan: het is volbracht. Vrede op aarde - want de Grote Oorlog verloopt naar het ‘gemaakt bestek’, precies naar het krijgsplan. Vanwege de gehoorzaamheid van dezen énen: den Zoon des mensen! |
|