Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVoorwaarts!Ga naar voetnoot1)Raak Mij niet aan. Daar is Maria Magdalena, de bekende, en zij wil Jezus vasthouden. Want dat vasthouden, daar komt het op aan, als wij in de Statenvertaling het woord ‘aanraken’ zien gebezigd. Het is geen vluchtige beroering, evenmin een onderzoekend beroeren, doch het gretige vasthouden, dat hier door Jezus verboden wordt. Maria had gedacht, dat het de hovenier was. | |
[pagina 29]
| |
En wij kennen allen ‘De Genestets’ vers: 't Was tóch de hovenier, daar in Jozefs gaarde. En wij denken daarbij aan den hovenier, die zijn eindeloos geduld bewijst, door over één plant zich neer te buigen, en haar geknakten stengel op te richten. Wij willen zo graag het beeld van den hovenier zien, die de éne plant verzorgt, en heel den hof om die éne schijnt te vergeten. Zo naar den trant van Jan Luyken: Hebt Gij de ganse creatuur
Gelijk vergeten dezer uur,
Om U alleen tot mij te keren?
Het is mij nu, o mijn Beminde,
als was er nergens iets te vinden,
als was er niets als Gij en ik - -
Maar wie op Pasen zulk een hovenier zoekt, God zij geloofd, die zoekt tevergeefs. Deze hovenier isoleert zich niet met één plantje in den hof van de andere plantingen in Gods hof. Houd Mij niet vast, trek Mij niet in uw intimiteit, alsof Ik er alleen voor u was, alsof gij nog als eertijds aan één plaats Mij in één uur kondt isoleren van de gemeenschap in een privatissimum. Ik ben bezig op te varen; Ik breid Mij uit tot de kerk daarboven, om vandaar de kerk beneden te regeren, en allen tot Mij te trekken. Houd Mij niet vast, om daarin het verleden te doen herleven, en u daar weer in te leven; Ik jaag immers naar de toekomst? Houd Mij niet vast; maar ga haastig heen, en zeg het woord aan mijn broeders. Haal dadelijk het hele gezin erbij. Want Ik ben voor heel het gezin, voor heel den hof. 't Was juist de hovenier......de hovenier voor heel den hof. In dat verlossende paasbevel tot de genietende Maria Magdalena helpt ons de Christus. Hij helpt ons allen. Hij trekt niemand voor; Hij gelooft in de gemeenschap der heiligen en bepaalt haar termen en haar vergaderingstempo, en -wijze. Hij repristineert niet, doch haast zich naar zijn werk-plaats, die daar boven ligt. En al heeft Hij uren, en dagen, en weken ‘te over’, naar wij zeggen zouden (immers, hoe veel dagen heeft Hij eenzaam moeten doorbrengen, in die veertig dagen vóór de hemelvaart, die veertig dagen met die slechts weinige ontmoetingen?), Hij laat toch geen ogenblik daarvan speciaal voor Maria ‘reserveren’, omdat Hij getrouw is in het onderwijzen. Hij vraagt niet hoeveel tijd Hij ‘beschikbaar’ is, doch hoeveel elk ‘van node heeft’, van node, om op zijn plaats te komen, en Christus' plaats te verstaan. | |
[pagina 30]
| |
Hij heeft de ganse creatuur
Gelijk bedacht te dezer uur,
Om zich tot allen saâm te keren,
Het is mij nu, o mijn Beminde,
Als of Gij steeds maar meer wilt vinden,
Er is veel meer, dan Gij en ik.
Op Pasen zien wij Christus ‘den verste’ zoeken. En dat is zijn ‘naastenliefde’. Naastenliefde - de liefde tot den allerverste; maar dan volstrekt anders dan Nietzsche het wilde. De ‘verste’, dien hij zoekt, is de Ueber-mens, en die is de verloochening van den naaste, de crisis over hem, de hoge spot over den naaste-van-vandaag. Maar Christus, die den verste zoekt, dadelijk bij de eerste ontmoeting op Pasen, Hij ziet dien ‘verste’ niet als Ueber-mens, doch als gegevene des Vaders, dien Hij tot de ware menselijkheid moet herscheppen door zijn Geest en door zijn Woord. En die liefde tot den ‘verste’ is geen verlangen om den naaste-van-nabij te ‘overwinnen’, gelijk men een ‘overwonnen standpunt’, dat men te boven is gekomen, achter zich laat, en onder zich laat. O neen. Want als Hij Maria beveelt om haast te maken in het opzoeken van zijn broeders, dan verzorgt Hij dat éne plantje naar zijn eigen behoefte, geeft aan dat éne tere plantje juist dat water, dat het behoeft en juist zoveel als het behoeft, en bouwt ook zó den helen hof in elk bijzonder bloempje. Ik geloof de gemeenschap der heiligen. En ik zie den Paaskoning als den Hovenier van al de planten. ‘Alle.’ ‘En een iegelijk’. Elk in zijn orde. |
|