Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
Zie, de mens.Ga naar voetnoot1)Pilatus zeide: Zie, de mens. Zie, de mens...... Men heeft dat woord in allerlei toonaard herhaald. De een doet het in een preek, de ander in een stukje litteratuur, een derde in een opschrift onder een portret of zelfportret. En telkens is de toon anders, al naar......de onvoltooide zin wordt aangevuld, de exclamatie tot een volzin wordt gemaakt. Want aan den zin ontbreekt het predikaat. Zie, zegt Pilatus, maar hij hoopt intussen, dat niemand écht zal ‘zien’. Zijn ‘zie’ is toonloos, hij durft er geen accent op plaatsen. En zijn volgend woord, ‘de mens’, dat is een onderwerp, maar waar is het ‘gezegde’? Ja, ook de bijbel kent dat woordje ‘zie’, dat niet een klemtoon heeft; doch daarop volgt bij hém altijd een volzin. Een zin in proza. Zo wordt dat bijbels ‘zie’ tot een accentueringsmiddel voor dat didactisch proza, waarin wordt afgekondigd, wat de waarheid is. Een onderwerp, en een gezegde, en een lijdend voorwerp. Maar Pilatus is voor proza bang, en voor een vollen zin. Dus ook voor een volzin. Hij doet een ostentatie, hij stelt den Nazarener in het openbaar ten toon als iemand, van wien niemand ooit meer iets nog heeft te vrezen, maar opdat niemand verhinderd worde, dien ‘mens’ daar in zijn, des aanschouwers, eigen ‘licht’ te plaatsen, en met hem dus te doen, wat hij verkiest, mits maar de indruk van het medelijden blijve, daarom vult Pilatus niet den aangevangen volzin aan.
En dat is eigenlijk het duidelijkst bewijs voor het onrecht, Christus aangedaan. Hij zelf, Hij heeft zijn zinnen altijd afgemaakt. Hij heeft voor God gesproken; daarom sprak Hij in proza in den vollen zin; dat is: Hij sprak zijn volle zinnen. Hij sprak volzinnen. De waarheid liet Hij niet raden, maar als messen steken, als handen strelen. Voor de fantasie, en voor het eigen kommentaarwerk, heeft Hij niets overgelaten. Hij sprak zijn zinnen zelf, en noemde onderwerp en gezegde, en alles wat erbij behoort. Want Hij was leraar, en zat lerend neder. Hoewel Hij meer bewogen was dan welke dichter ook. En nu komt over Hem het oordeel, en hoor, Hij wordt het onderwerp wel van een zin, maar van een zin, dien niemand af-maakt. Zo | |
[pagina 418]
| |
wordt Hij afgemaakt, een lam, geleid ter slachting. Zo wordt Hij overgeleverd aan de willekeur der radende, der orenstoppende, razende gemeente. Zo mag een elk den zin over den mens, die daar staat, completeren. En de één zegt: zie, de mens, de mens daar is miserabel, gun hem toch een plaatsje, want hij is zo toon-loos, en als een niet-persoon, nog wel te dragen, omdat zijn mens-zijn hem aan ons nog bindt. Hetgeen ook geldt van het armen- en narrenhuis; ook daar kan ieder wond'ren doen met het opschrift: zie, de mens, behandel den mens met zachtheid, het genus is toch dat van óns, ten slótte, als het er op áánkomt. En de ander vult aan: zie, de mens, de mens daar is gans onthand, en onpersoonlijk nu geworden, laat hem begaan, hij zal geen speciaal gebaar of woord aan iemand ooit meer kunnen verliezen; hij heeft voor altijd afgedaan. En de derde zegt: zie, de mens, die Jezus, hij is toch altijd weer zichzelf; zie hem niet in momentopname, doch laat de tendenz-film nog eens voor u draaien, die wij, zijn interpreten, van zijn ‘leven’ hebben gemaakt; kruis hem, kruis hem. En dit is dus dat lijden: een subject zijn, dat geen predikaat meer heeft. Zo wordt men object. Zo wordt de leeuw tot lam. Men leidt het weg, en slacht het. En het is stom. En Pilatus heeft de rechtszaal tot een tent der duivelen gemaakt. Want waar de rechter récht doet, daar wordt de volzin vól geschreven en gezegd. Nergens zijn er meer bijzinnen dan in rechtsstukken. Het wriemelt van de bijzinnen. En er is geen ongelukkiger proza dan dat van de rechtbank. En dat is juist haar glorie. Althans haar rechtvaardiging. De rechters der september-moorden, en die van de commune, spraken vlot en vloeiend, en deden ook meer aan gebaren, en aan tentoonstellen, en aan aanduidingen, die kunstjes van een retor zijn, dan onze Nederlandse rechters. Want die vliegende rechtbanken maken vliegende zinnen: zij hebben ook geen grote moeite aan het omschrijven van wat waarheid is. Zij gronden, en funderen, en bepalen, en begrenzen niet. Maar rechters, die de waarheid zoeken, schrijven zin, en bijzin, onderwerp, en gezegde, en alle voegwoorden, vooral 't hen-zelf-beknibbelend ‘althans’, dat ligt hun in den mond. Omdat de waarheid toch zo ingewikkeld. en het zeggen toch zo moeilijk is. Zal men rechtvaardig zijn. Rechtvaardig. Rècht vaardig, en niet anders. Zie, de mens. | |
[pagina 419]
| |
En dat was nu tenslotte, en móest ook zijn: het keerpunt in het proces. De korte zin ontdekt het lange onrecht. En wie nu recht wil spreken over dezen Heiland, die late Hem zelf zijn volzin áf-maken. Dan zal het hem een teken-van-den-tijd gaan worden, dat iedereen in dezen tijd den naam van Jezus Christus noemt, elke groep, elke kerk, de man van ‘elke kleur’, maar dat men eigenlijk om het gezégde, dat bij dezen naam, zodra hij onderwerp geworden is, behoort, verlegen is, en tegen elkaar verdeeld. En dat men dan toch maar ‘samenwerken’ gaat, eer dit subject een predikaat gekregen heeft. En dan vinden de mensen het heel mooi, en dierbaar. Maar in den hemel vindt men, dat het knárst. Op aarde dan. Zó, als het knárste, toen een rechter con-fereerde over waarheid, en om recht, en ook een subject noemde zonder predikaat. Zie, de mens,......ik vrees, dat dit boven de inter-kerkelijke conferentiekamer staat. Maar Reformatie roept om het récht van Christus op een predikaat. |
|