Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVergelijking - zelfbedrog.Ga naar voetnoot1)Zijt Gij meerder dan onze vader Jakob? Jezus in vergelijking brengen, dat is onrecht tegenover Hem, maar ook tegenover ons. Alle vergelijking botst tegen Jezus aan, maar loopt ook over ons zelf heen. Zij beledigt Hem en ons. Let eens op de Samaritaanse vrouw. Jezus heeft gezegd, dat Hij levend water haar kan geven. Hoe kan dat, zo peinst zij? Hij heeft lege handen, hoe kan Hij de mijne vullen? Hij heeft een dorstigen mond; hoe kan Hij mijn dorst lessen? Wie kan drenken, als Hij drinken moet? Zou deze vader Jakob te boven gaan en water kunnen krijgen zonder het middel van een put, dien Jakob met moeite gegraven heeft? Dat kan niet! Kijk, dàt is nu: heenlopen over zichzelf. Want de Samaritaanse meent, dat ze alles van Jakob en van zijn put en zijn water begrepen heeft, maar het is zo niet. Jakob is haar ook de onbekende; vergelijkt ze Jakob met Jezus, dan heeft ze een vergelijking met twee onbekenden; doch ze doet, alsof de ene, Jakob, haar wel bekend is. O vrouw, Jakob lijkt groot, maar als Jakobs Grote Zoon niet komt, die meer kan, dan hij, dan heeft Jakob voor niets geput. Juist omdat Jakob putte en al maar weer putte, en nooit verder kwam, moest gij uitzien naar Hem, die meer is dan hij. Jakob dronk uit zijn put, maar zijn vee ook. Maar hebt gij nooit gelezen de benauwde vraag van den Prediker: wie merkt, dat de adem van de beesten nederwaarts gaat in de aarde, maar die van de mensen opwaarts tot God? Als Jakob het water met zijn beesten delen moet en daar komt nooit Eén, die water geeft, dat wèl voor mensen, maar niet voor beesten is, och, dan put Jakob voor niets. De welling van het bronwater in de diepe aardschachten, en al dat putten, en stromen, het ‘wordt zó moe, dat niemand het uitspreken kan’, zegt de Prediker. O vrouw, de bron van Jakob is het grote raadsel; het roept | |
[pagina 148]
| |
om de oplossing. Christus zal ze geven, want als Hij komt, dan wordt het eerst duidelijk, dat Jakob putten graven mocht, om een volk in het leven te houden, waaruit eens de Christus zou geboren worden. Dan ziet men, dat God van Jakob komt tot Christus; dat het mòet gaan van den minderen tot den meerderen zegen, van putwater tot de rivier van levend water, voortkomende uit den troon Gods. Zo verstaat men, dat Jakob putten graaft, maar dat Mozes reeds water roept uit de steenrots; en de steenrots was meer dan de put, want de steenrots was Christus, zegt Paulus. Het moet verder komen dan Jakob kwam, anders zijn wij verloren. Deze Samaritaanse doet alsof zij Jakob begrijpt, maar het is niet waar: zij hakt haar eigen knopen door. Jakob en Jona, de tempel en Salomo, en al wat in de wereld is, het is een raadsel, waarop Christus alleen de oplossing kan zijn. Stel u niet aan, alsof gij Jezus kunt vergelijken met iemand of iets in de wereld, want zonder Hem hebt gij van niemand of niets het wezen verstaan. De vergelijking van Christus met een ander is verongelijking, ook van u zelf, zij is doorlopend zelfbedrog, want zij is een onmogelijkheid. |
|