Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Mensenvissers’.Ga naar voetnoot1)Van nu aan zult gij mensen vangen. Mensenvissers heeft Jezus de eerste discipelen genoemd. Maar aangenaam is die naam niet, noch voor de ‘vissers’, noch voor de ‘vis’. De discipelen zijn de vissers; de mensen de ‘vis’. Wat de discipelen betreft: ze hadden pas den helen nacht gewerkt en gezwoegd, en niets gevangen. En nu konden ze bij dag het vuil opruimen en gaan slapen......met niets. Vissen wás zo mooi niet. En dan: mensen vissen? Wel, de vissen zijn dom. Bij de vissen hebt ge toch altijd nog zoveel procent kans. Maar de mensen werken immers altijd tegen? Mensen vissen......neen, gemakkelijk is het niet. Een bekend schrijver (Kierkegaard) heeft gezegd: een visserman maakt, als de netten uitstaan, veel beweging in het water en zó jaagt hij de vissen in het net. En zó doet, zegt hij, God nu ook met de mensen: Hij maakt onrust en daardoor vangt Hij ze. Maar het lijkt er weinig op. Want vlak na dit verhaal staat eerst, dat | |
[pagina 137]
| |
Jezus tot een genezen melaatse zegt: maak vooral geen drukte. En daarna, als er tóch ‘beweging in het water’ komt, gaat Jezus naar de woestijn. Is dat ‘beweging maken’? Is de lege woestijn soms visterrein? Neen, triomfantelijk is die naam niet: ménsenvissers. En voor de mensen, die men vangen moet. is hij ook niet aangenaam. Wie wil er nu door een mens als een vis gevangen worden? Zo'n visser werkt stil en bedriegelijk; hij speculeert op de argeloosheid van de vis. Moet een mens van gelijke beweging als gij uw visser wezen en gij zijn vis? Als uw buurman zei: ‘ik wil u vissen’, verdroegt gij het? Daar ploft nu die zonderlinge naam neer onder de mensen. De visser zegt: Heere, ik kan dat niet. De vis, d.w.z. de andere mensen, zeggen: Heere, wij willen dat niet. De discipel klaagt: Heere, dat beroep laat te veel aan toeval over; visserij is een onzeker bedrijf. De anderen twisten: Heere, dat laat te weinig aan het toeval over; het is onverdragelijk, dat een ander mij zijn netten spant, en met list mij daarheen lokken wil. Maar lees nu eens het woord in zijn verband. Er was iets voorafgegaan. Ze hadden eerst niets gevangen; maar toen had Jezus hun een grote vangst bezorgd, door een wonder. Nu kunnen ze allen tevreden zijn. De discipelen weten: dat van nu aan de visserij geen onzeker bedrijf is en geen machteloos werk; want Jezus ziet en drijft de vissen. Zij kunnen, omdat Hij kan; toeval is uitgesloten. God grijpt rechtstreeks in. En de mensen, die men vangen zal? Laat ze ook maar stil zijn. Als Jezus hen trekt naar het net, dan is dat geen vernedering meer; niet hun buurman, maar hun Heiland voert ze in het net. En bedrogen worden ze niet; want als Jezus de vissen trekt, dan willen ze ook. Want aardse vissers maken beweging in het water, (rond om de vissen), - God maakt beweging in de vissen; Hij legt de drijving naar Hem in ons hart. De visser is zo afhankelijk als de vis, en de vis zo vrij als de visser; God is hun beider vrede. |
|