Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdNiet eten en niet drinken.Ga naar voetnoot1)Johannes is gekomen, noch etende, noch drinkende. De Doper is asceet; hij is de man der onthouding. Ver van de mensen gebruikt hij zijn maaltijden; feestelijk wordt zijn vlees niet onthaald, want sprinkhanen en wilde honig zijn goedkoop en eentonig. Wat hindert het? Zijn ziel onthaalt God geestelijk. En van den maaltijd der ziel mag die van het vlees den smaak niet bederven, noch den duur inkrimpen, noch den arbeid verlichten. Hij vermijdt | |
[pagina 112]
| |
den omslag van het vlees om den inslag van den Geest. God geeft hem zóveel te eten naar de ziel, dat hij de spijs niet áán kán; maar hij moet eten naar den geest; wat is Gods aanbod anders dan een hoog bevel? Eet nu, profeet, wat God u geeft. Eet de wet, eet de woorden des Heeren, eet de rol der profetie; want dat is profetenspijze. De arbeid der ziel, die Gods woorden eet, vraagt de dienstbaarheid van het lichaam. Dan beleeft zij dat haast onverdraaglijke woord: hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, doe het al ter ere Gods. Ook in het eten is de knecht Gods dienstbaar aan zijn profetische roeping. Vandaar dan ook, dat Johannes niet alleen in zijn voorbereidingsperiode asceet is, maar ook in den tijd van zijn openlijk optreden. Hij is, zegt Jezus, ‘gekomen’ als een, die niet eet en niet drinkt. Hij eet anders dan een ander; omdat hij, ook áls hij eet, de grote vaster is. De reinigingswetten van zijn land en volk schendt de Doper niet; want sprinkhanen staan op de lijst der reine voedingsmiddelen en wilde honig is puurder dan die door mensenhanden ging. Hij blijft rein, die Doper. Maar hij verschilt van de uiterst reine farizeeën. Die hebben een groot stuk van den dag nodig, om rein te worden en rein te blijven en de onreinheid te weren. Johannes heeft meer op met het rein-zijn dan met het aldoor rein worden. Farizeeën, die zoveel bekers en kannen per dag moeten reinigen en die graven moeten pleisteren en de handen moeten wassen, hebben een onafgebroken reinigingsdienst. Maar de Doper heeft van de akte der reiniging zo weinig last, omdat hij niet zijn leven lang op weg is naar de reinheid, maar aldoor in de reinheid is. Reiniging, al maar weer, is gestadige arbeid: onrust. Reinheid is een stage toestand: rust, maar die plaats maakt voor hoger arbeid. Het zijn er niet zo heel veel, die deze les van Johannes verstaan hebben. Wie een eind van den tempel af gaat wonen kan telkens danken, dat hij toch maar veel meer moeite doet om naar den tempel te komen, dan de oude Anna, die er al was, uren vóór de dienst begon. De Farizeeër, die elken dag zoveel uur nodig heeft, om de reiniging te volbrengen en de infectie te weren, kan tot God zeggen: ik reinig mij zeven maal daags, en Johannes geen enkelen keer. Maar de een leeft in de drukte, de ander onder den druk. Het ideaal van den een is: veelvuldig komen en keren op Gods wegen; van den ander: eenvuldig nabij God zelf te zijn. De een bereist Gods land, de ander bewoont Gods huis; de eerste leeft in de drukte voor God, de laatste onder den druk van God; hij heeft het goede deel gekozen. |
|