Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdWel Davids luit, niet Davids lied.Ga naar voetnoot1)Die op het geklank der luit kwinkeleren, en bedenken zichzelven instrumenten der muziek gelijk David......maar bekommeren zich niet om de verbreking van Jozef. Een volk, dat alleen het lied heeft en niet de luit. wel den psalm maar niet de harp, wel het wezen maar niet den vorm, wel de | |
[pagina 22]
| |
schone gedachte maar niet den schonen klank, is arm. Zijn armoede is ook schuldig, want Gods volk kan nooit arm zijn of het heeft den rijkdom laten liggen dien God het biedt. Maar daar is nog een ding, dat armer is dan de armoede. Dat is de dood. En niet maar arm, doch dood is een volk, dat wel de luit heeft, maar niet het lied, wel de harp maar niet den psalm, wel den vorm maar niet het wezen, wel den schonen klank maar niet de zuivere, schone gedachte. Dat volk is dood. En zo waren ze arm, de kinderen van Jozef, in hun verbreking, toen ze aan de stromen van Babel in de ballingschap, de harp aan de wilgen hingen. Want ze misten de harp, de harp van David. Doch het lied werd weer geboren, het lied, de psalm van David......indien ik u vergete, o Jeruzalem!...... Doch dood waren de gerusten te Sion, die Amos aanspreekt. Ze hadden van David niet de hele erfenis overgenomen. Wel namen ze uit Davids nalatenschap de luit, de harp, het schone geluid, de muziek, de kunst over. Maar ze misten zijn lied, zijn psalm, zijn heilige gedachte, zijn vroomheid. En toen was het einde verschrikkelijk. De harp, de lier, de muziek is nooit zonder inhoud. Ze wordt altijd gedragen door een gedachte. En toen Davids gedachte was verbleekt bij Israëls kinderen, toen konden ze niet meer bidden als David, niet meer belijden als David, niet meer om genade smeken als David, niet meer God verheerlijken ook door het lied als David. Toen werd Davids harp behouden, de kunst bleef wel; maar Davids psalmen werden bij dit nageslacht kwinkeleren; de heilige muziek week voor dansmuziek, het instrument dat David had gevonden, ging over in de handen van vreemde, profane zielen en het ‘wereldse’ lied vermeesterde de heilige kunst van David. Want David zingt en bidt en beeft om Israëls zonde en Gods recht. Maar deze luit- en harpspelers bekommeren zich niet om de breuk van Jozef en wenen niet om de zonde van Israël. Toen lag in elk werelds deuntje dat Amos' tijdgenoten aanhieven, een aanklacht over de zonde van hen, die Davids harp uit handen gegeven hadden, omdat Davids gedachten in hun ziel verbleekt waren. Gelijk voor ons de wereldse muziek nog altijd een aanklacht is. De gelovige mens heeft de muziek, de kunst uit handen gegeven. Davids harp kreeg vacantie, want Davids gedachten drongen niet meer door. Toen namen anderen de harp, de luit en speelden. | |
[pagina 23]
| |
En tegelijk komt Amos ons zeggen: elk Davidisch lied zoekt naar den schonen vorm, naar den schonen klank, ook in den eredienst - als David. Doch als de vorm u bekoort en boeit, waar is uw wezen? Gij, die een nieuwen vorm zoekt, of ook, gij, de aan den ouden krampachtig vasthoudt, waar is bij u de gedachte van David? Waar is uw wenen over Israëls zonde? Alleen wie Davids gedachten kent, mag grijpen naar zijn harp, om op de snaren te spelen, dat zijn God hem leert. Houd uw gedachte zuiver en laat uw hart zijn als van den man naar Gods hart, en uw lied, uw kunstvorm, zal even vanzelf opkomen en even fris altijd blijven als bij David. Reformatie van het gebruik der lier begint bij de bekering van het hart - tot den God van David. Doch ook: al zoudt ge Davids harp onveranderd in haar ouden vorm bewaren en ge zoudt Davids gedachten niet meer denken, zie, dan zijt ook gij, die bij de harpe Davids zweert, een luidende schel en een klinkende cymbaal geworden. |
|