Profeten en evangelisten
(1994)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdEen bloemlezing uit de ‘Schriftoverdenkingen’
[pagina 111]
| |
Lokken en lokken is tweeGa naar voetnoot40En Ik lok u en leg een haak in uw kinnebak... Daarom, zie, Ik zal ze lokken en voeren in de woestijn. In Ezechiëls profetie neemt Gog de plaats van de antichristelijke coalitie in: ook het Oude Testament kent den Messias (Christus) en dus den Anti-Messias (antichrist). Tegen dien Gog stelt zich dus de Heere over als Vijand. Tegen hem moet Ezechiël profeteren. Tégen hem. Maar is het dan niet vreemd, dat hij, die Gog, ‘gelokt’ zal worden? ‘Lokken’, zo althans vertalen velen het in den tekst gebruikte woord. De Statenvertaling heeft: ik zal u omwenden; en denkt daarbij aan een paard, dat men omwendt met den toom, of aan een vis, dien men ‘met haken en angels omwendt’ (Kantt.). Maar anderen (b.v. Noordtzij, of Gesenius-Robinson, Lex., 998, lead away, enticingly) denken aan ‘lokken’ (zo ook Kraetschmar e.a.). Nu is ‘lokken’ een woord, dat voor veler besef alleen maar met den minne-handel te maken heeft. De dieren ‘lokken’; wie kent den ‘lok-roep’ der minnenden niet, als technischen term uit de | |
[pagina 112]
| |
beschrijving der dierenwereld? En wie herinnert zich niet tegelijk den bekenden tekst uit Hosea, waar de Heere zegt, dat Hij Israël lokken zal, en naar ‘haar hart’ zal spreken? Deze laatste woorden laten zich verbinden met den liefdes-handel; de Bruidegom, die zich verlaten wist door de bruid, d.i. zijn volk, en deswege haar van zijn ontferming heeft uitgesloten, zal haar weer aannemen in gunst, en belooft haar te zullen ‘lokken’. Toch zijn beide woorden op hun plaats. En beide willen ze blijven staan in hun verband. Het ene is verschrikkelijk: het andere vertroostend. Trouwens, is ook in de wereld van mens en dier ‘lokken’ niet in tweeërlei zin te gebruiken? Vertaal het maar door ‘mee-tronen’ en ge hebt voor ogen wat ge bedenken moet. Meetronen - dat doet de liefhebber de geliefde. Dat doet ook de slachter, die het beest lokt naar de slachtplaats. In de abattoirs van Chicago zag ik een hok, waar de schapen op elkaar gedrongen stonden te wachten tot het deurtje opengaat, waardoor ze moeten komen, om de man te vinden, die gereed staat voor den bedwelmenden hamerslag. Geen sprake van, dat hij ze komt drijven: er is één van de zelfde soort, een bok, die vooropgaat, en ze ‘lokt’ naar het deurtje; en als de laatste achter het deurtje binnengetreden is, blijft die éne ervóór staan: men noemt hem ‘Judas’. Want lokken en lokken is twee.
Lokken kan ook ver-lokken zijn. Zo nu zal de Heere Gog ‘lokken’. Waarheen? Naar de bergen Israëls. Daar zoekt Gog zich zijn strijdtoneel; en daar bereidt Jahwe hem zijn ondergang. Jahwe zal hem daarheen ‘lokken’; met schonen moed trekt Gog er op los; hij waant zich sterk, en ruikt den strijd van verre. Maar waar zijn hoogmoed hem drijft, en waar hij de situatie voor zich gunstig acht, daar vindt hij zijn | |
[pagina 113]
| |
verderf. Is daar het beeld van ‘lokken’ niet op zijn plaats? Zegt het tenslotte iets anders, dit beeld, dan wat Paulus in zijn leerproza aldus uitdrukt: God zal den antichrist, en zijn legertrossen, een ‘kracht der dwaling’ zenden, dat ze de leugen gaan geloven? ‘Lokken’, dat is hier het harde, maar tekenende woord voor de activering van de verblindingsmacht, die aan den afval voorafgaat. De hoge moed van den gelokte gaat vóór den val. Want de verwerping van het Woord des Heeren komt den ingebeelden zondaar voor als grote vreugde; hij zendt zichzelf geschenken, omdat hij heeft weerstaan het woord des Machtigen, die alle autarkie, die niet ontvangen wezen wilde, komt belachen. Hij ‘lokt’ Gog: kom tot uw veldslag, toef langer niet. En Gog komt, en toeft niet langer. Hij waant zich rijk, en sterk, en weet niet, dat hij is jammerlijk, en arm, en naakt, en blind. Maar ook een ander ‘lokken’ kent de Heere, de Almachtige. Als Israël, Gods bruid, zich aan de ontrouw heeft overgegeven, en aan de ‘boelen’ heeft verkocht, dan ‘troont’ Hij haar van die boelen ‘weg’. In Hosea's beeldspraak gaat ook dat niet buiten de ‘tweede oorzaken’ om: het zijn tenslotte de vijanden, die Israël voeren in de woestijn, d.w.z. in de ellende van de ballingschap. Maar terwijl de vijanden den rug der trouweloze ploegen, daar komt in die straffe hand de stem van de liefde van Jahwe tot haar: Hij ‘lokt ze weg’, hij ‘troont haar mee’. Hij trekt ze achter zich aan, en opent haar hart, om straks te spreken tót haar hart, opdat ze leve en zich bekere en andermaal hem vertrouwe, die haar Man is van oude dagen af.
Lokken en lokken. - - Alle lokstem appelleert op wat er leeft in 't hart. Zo is 't ook hier. Als Gog ‘gelokt’ wordt, dan ligt zijn eigenliefde en trots in 't diepe hart besloten. Dat heeft Gog zelf alzo gewild en ook daarnaar gedaan: als nu de Eeuwige God zich daar- | |
[pagina 114]
| |
bij aansluit, dan blijft Hij vrij van zonde en ver van ongerechtigheid. De zondaar wordt ‘gelokt’, d.w.z. de straffende hand van wie hem gaat verderven sluit zich aan bij zijn eigenwaan. Die is het aan-knopingspunt voor het verderf. Maar als Israël gelokt wordt, dan legt de Heere, terwijl het Woord weer tot de kerk gesproken wordt, dat Woord in 't hart. En dan komt de Geest zich paren bij dat Woord. En zo ‘lokt’ de Heere door dat Woord. Hij sluit zich aan bij 't in het hart gelegde Woord; Hij maakte zich zelf een opening in 't hart, dat zo geen ‘gevonden’, doch een ‘geschapen’ aanknopingspunt voor verdergaande genadewerking wordt. En alzo is de wereld vol van lok-stemmen. De lokstem voor den ouden mens; de lokstem in den nieuwen mens. De lokstem, die het trotse beest zal brengen naar de plaats, waar Jahwe een haak slaat in zijn neus. En de andere lokstem, die het gebroken hart, en den verbrijzelden geest doet opstaan, opdat de weg naar 't eigen huis weer worde gezocht. Het eigen huis is het paleis van den Man, die zich de vrouw getrókken heeft uit duisternis en diepen nood. Er is een lokstem naar de plaats waar het grote avondmaal der vogelen is, die 't vlees der koningen eens zullen eten. En er is een lokstem die ons troont naar de bruiloft, het avondmaal des Lams. Er is een lokstem in de kerk. En een lokstem op de pleinen van het grote Babylon. En ieder luistert naar ‘zijn’ stem. Hij luistert naar de stem, die appelleert op dat wat heel diep in zijn hart verscholen ligt. Verscholen krachtens natuur. Of verscholen krachtens genade. Aanwezig uit geboorte. Dan wel geschapen in wedergeboorte. Hoor, de ganse schepping zucht. Want in alle wereld is er een roep. | |
[pagina 115]
| |
Roeping is overal, en ze is altijd onoverwinnelijk. De roeping die ten dode lokt, en de roeping, die ten leven voert. Steeds is ze in woorden, en in zaken, steeds uit- en inwendig. De éne is een stem van den Doder ten dode. De andere een stem van den Levendmaker ten leven. En Hij die doodt en die levendmaakt, is Eén. Want God is één. Hij is wonderlijk van raad, Hij is groot van daad. |
|