Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |||||||
De uitwissing van de laatste grenslijn.Ga naar voetnoot1)Tekst: Jesaja 11:15b, 16a. ‘De Heere zal Zijn hand bewegen tegen de rivier door de sterkte van Zijn wind, en Hij zal ze slaan in de zeven stromen, en Hij zal maken, dat men met schoenen daardoor zal gaan; en er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel van Zijn volk.’ Wanneer gij, gemeente, de dagbladen van de laatste dagen dezer week hebt gelezen, is U ook reeds bekend hetgeen anders bij dezen gezegd wordt, dat de Classis Den Haag van onze Geref. Kerken in Nederland in deze week den kerkeraden gevraagd heeft, den morgendienst op dezen Zondag te bestemmen als bidstond voor den vrede. Aan dit verzoek mede voldoende, wil ik daarom dezen dienst des Woords niet het gewone karakter geven, ook niet wat de plaats van ons gemeenschappelijk gebed betreft, maar het gebed voor den nood der christenheid, die ook heel sterk vandaag onze eigen nood is, naar het einde van den dienst verplaatsen. En ik wil den dienst des Woords, die vooraf moet gaan, daarheen richten, dat in dit gebed ons aller geest en ziel zich voor den levenden God uitstorte; niet in angst, alsof wij degenen waren, die geen hope in de wereld hebben, maar in kinderlijk vertrouwen, dat de Heere den dienst der genade in Zijn koninkrijk niet laat afhangen van bommen en granaten, hetzij van of tegen Adolf Hitler gericht; dat Hij den dienst der genade óók niet laat afhangen van Stalin en bondgenoten, maar alles houdt in Zijn eigen hand en alles doet in harmonie met de plannen, die Hij heeft voor Zijn goddelijk koninkrijk. Want immers, zó alleen kunnen we echt gereformeerd bidden. Wat hebben we er aan, of we in de kerk samenkomen en daar een paar uur lang ons bewegen om tegen den nood der wereld aan te kijken en eindelijk te zeggen: och ja, er is ook nog een God Die helpen kan, wanneer het bijna te laat is. Dat is geen kijk op de waarheid | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
en dus ook niet op den nood dezer dagen. Wij kijken niet tegen den nood aan om daarna even te kijken in Gods richting, maar den Heere willen we in de open zien en zeggen: Heere, gij zijt dezelfde van de dagen van Mozes tot het einde der dagen toe. Uw verbond gaat verder en de strijd voor den vrede gaat altijd door en wink het ook. We hebben in den laatsten tijd leren verstaan het woord ‘vredesof fensief’. Met dien naam noemt men hetgeen van Duitse zijde ondernomen wordt, en ook wat onze koningin met den koning der Belgen eveneens gedaan heeft. ‘Vredesoffensier’. Ik laat in het midden de vraag, of de naam juist is. Hij kan, meen ik, niet passen voor hetgeen van Duitse zijde is uitgegaan en daarnaast voor hetgeen onze koningin gedaan heeft, Maar ik zwijg er over, want ik aanvaard het woord, wanneer ik op God zie. Zijn vrede komt alleen door vredesoffensief. En gelijk de engelen in den kerstnacht vrede op aarde aankondigden, maar een hemelse heirscharevertoonden, verschrikkelijk om aan te zien, en vuur op de aarde smakten in Gods naam op den dag van Christus' intocht in de wereld, zó is het nog: hetgeen zoet in den mond der kerk is - dat is Gods vrede - dat komt niet zonder offensief, zonder hetgeen in den buik bitter is. En daarom, de grote stroom. de grote grenslijn tussen de machten, die tegen zijn en die voor zijn, wordt reeds uitgewist ten bate van de kerk. Het is vredesoffensief, maar het zal met grote pijn en angst gepaard gaan. De stormen des Heeren zullen waaien en de afgronden zich moeten openen. Vredesoffensief en vuur op aarde is niet wat vreemds, maar het hoort er bijI Zonder dit vuur kan peen altaar boven branden en de wierookschaal der heiligen niet worden gevuld met de gebeden van die heiligen, En, wie zó de dingen ziet, kijkt niet eerst den nood aan en gaat daarna ook God zien, maar die gaat God in de open zien, en in Zijn licht, in Zijn kracht weer gesterkt, kan hij vandaag den nood der wereld zien en de plaats bepalen van den vrede en van Zijn goddelijk offensief. Laten ook wij dan vanmorgen, om voor het gebed de rechte stof aan Gods Woord te ontlenen, spreken gaan over het onderwerp van mijn tekst, dit onderwerp: De uitwissing van de laatste grenslijn.(ge kunt ook zeggen: van de laatste demarcatie-lijn). | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
Van deze daad ga ik drie dingen zien:
Ps. 74:12, 13, 15 en 21. | |||||||
I.Het hoofdstuk dat ik voor U opsloeg heeft in de Kerk eigenlijk altijd de aandacht. In de maand December komt het telkens voor op de lijst van predikbeurten, omdat het gaat over den komenden Messias en over Zijn vrederijk, het rijk van den Vorst Messias. Dat is dadelijk reeds duidelijk geworden toen we de eerste verzen lazen. Het is het hoofdstuk waarin God aan de kerk, die verdrukt en verslagen ligt of worden zal, in uitzicht stelt dat de Heiland komt, Die niet maar Israël op een klein afgeschoten plekje der wereld een oase bereidt in de woestijn, want veel méér komt Hij doen. Hij is niet tevreden met een klein plekje, Hij wil de wereld hebben, Heirbanen moeten er zijn voor Hem, en anders maakt Hij ze wel. En als die Koning komt, Wiens vrederijk niet een provincie wezen wil, maar vrederijk in den vollen echten zin des woords, dan komt met Hem mee de, vrucht van Zijn arbeid. De arbeid is stryd, maar de vrucht zal vrede zijn. En dan volgt de schildering van de uitwissing der demarcatielijnen. Ook dit woord kennen wij vandaag. Wat in Polen gebeurd is, dat was: demarcatie-lijnen vaststellen. En het woord ‘grenslijn’ kennen we ook. Elken dag is er een streven naar het uitwissen van die lijnen. De onrust van vandaag is een strijd om de grenslijnen der wereld en de demarcatielijnen tussen de volken. Ook God is ‘onrustig’ om de grenslijnen der wereld: En als de mensen zeggen: we wissen. ze uit, zegt God van Zijn kant: Ik ga ze inderdaad uitwissen. En dat komt voor den dag in heel dit vreemde, prachtige hoofdstuk. Aan den enen kant wist God uit de grens tussen hemel en aarde: er is een veldtocht, die ze samen verbindt. Hij wist ook de grens uit tussen kracht en zwakheid: het zoogkind en de kolos uit de beestenwereld gaan samen, en de één verteert den ander niet. Hij wist de grenslijn uit tussen de zee en het droge, de inham der rivieren valt weg, de Schelfzee wordt uitgedroogd en hetzelfde pad, dat eens voor een keer droog gelegd werd, teen de kerk er door heen moest - de Rode Zee die Farao's graf werd - wordt eens helemaal droog gelegd. Het graf | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
van Farao komt ook droog te liggen, maar wie er door heen gaan zijn de kinderen der kerk. En de grenslijn ook der wateren valt uiteen. De zee zal niet ineer zijn. De grote afstandmaker, die ‘zee’ heet ea in die dagen gold als het einde der wereld, ook de zee zal niet meer zijn. Alle afstand, alle grenzen, alle demarcatie-lijnen moeten er aan geloven. Dat is de grote prediking van dit hoofdstuk, waarin de koningen, die vandaag zich pantseren tegen Israels kerk-volk, dat volk zien trekken over de grenzen. Van noord en zuid, van oost en west, van Syrië hier, van Egypte daar, van Pathros en van Morenland, van alle kanten dus komt de kerk aanstromen, maar in het gelid, om den buit des Heeren te veroveren, dat is: in Zijn naam te, requireren voor het rijk van God. En de laatste demarcatielijn die wordt uitgewist, is de Euphraat. Van den Euphraat spreekt mijn tekst vandaag, want er staat, dat de Heere Zijn hand zal bewegen tegen de rivier. En de rivier waarom het nu gaat, is niet maar een gewone rivier, maar de beroemde en symbolische rivier de Euphraat. Als ooit een rivier een, grenslijn heten mag, dan is het deze. Twee rivieren kent de Bijbel, die van grote profetische en symbolische betekenis zijn: den Nijl aan den énen kant met alles wat er bij hoort - de Schelfzee enz. - en den Euphraat aan den anderen kant; in het Westen de Nijl, in het Oosten de Euphraat. Wat den Nijl betreft, dat is de grote rivier, die grenst en a fgrenst van het verleden. En wat den Euphraat betreft, dat is de grote rivier, die de grenspaal betekent in de toekomst. In het verleden was de NO de grenslijn, de Nijl als rivier van Egypte. Bij Egypte denken we aan de dienstbaarheid der kerk. En uit Egypte, uit het land van den Nijl, bee ft de Heere Zijn volk gebracht tot Kanaän toe. De Nijl en meteen dus ook de Schelfzee, dat ene grote watergebied van het Westen, was inderdaad de grenslijn die de kerk scheen te hinderen om ooit een plaats te vinden voor haar eigen voet. Maar over de grenslijn heen heeft de Heere Zijn volk getrokken en dat volk gebracht van den Nijl vandaan over de Schelfzee naar het land der vaderen. En als deze grenslijn over-getrokken-wordt in de dagen van Mazes, is dat nog geen uitwissen der grenzen. Slechts even laat de Nijl zijn slaven los. Slechts even gaat de Schelfzee op zij orn de kerk door te laten, Maar straks, als de laatste er uit is, gaat het water zich weer sluiten am het graf van Farao te warden. En even slechts kan de Jordaan het leger door | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
laten; maar dan zijn alle wateren weer samengevloeid. De Nijl stroomt verder, de Schelfzee ook (de schepen van den Rotterdamsen Lloyd varen er over) en de Jordaan vloeit ook nog. Maar de grenslijn als grenslijn wordt in de profetie straks opgenomen als symbool. Het is de oude lijn der grenzen. Het was hier Egypte en daar de kerk, hier slavendrijvers en daar Gods gemeenschap van kinderen, uit het slavenjuk uit gehaald. Welnu, die grenslijn is er gebleven, ook na Mozes' uittocht uit Egypte. Aan den lijve heeft men gevoeld, hoe de grenslijn nog steeds stand onder de macht van Egypte. In Jesaja's tijd, als Assuropkomt, dat spook uit het Noorden, de dictatuur die de wereldmacht slurpte in die dagen, als, Israel naar Assur kijken moet en zegt: ‘Het gevaar komt daar vandaan’, dan zegt het: Goddank, er is een wacht aan den Nijl. Het loert naar Egypte, of daar hulp van komen kan. Want Egypte is een sterke staat en men kan heden een staat verachten en morgen dienzelfden staat in de armen vallen; men kan heden zeggen: weg met Egypte! en morgen: Laat ons bondgenoten zijn! Maar hoe het zij, in Jesaja's dagen wa de vrees voor Assur en het ongeloof tegenover den Heere zó groat, dat Jesaja's volk zei: Egypte heeft gelukkig nog den Nijl en de wacht aan den Nijl is ook onze linie, waarachter wij wegschuilen tegen de macht van Assur. ‘Neen!’ dondert Jesaja, niet naar Egypte toe, niet achter die grens ons verschuilen gaan. Egypte's star doorboort de hand van wie daarop steunen wil. En wanneer ge denkt, dat Egypte de grenslijn is, die vandaag U beschermt tegen Farao van onze dagen en die U nog helpen kan tegen Assur met den Farao van de tegenwoordige dagen, dan-zegt Jesaja-veryist ge U, want die grote, bijzondere Nijl-linie, die grote, grens-of demarcatie-lijn van den NO, is in Gods handen. En wanneer het in Gods handen ligt en de Nijl-linie geen zaak van mensen is, maar een stippel-lijntje van de fantasie, dat God gemakkelijk uitvlakken kan, dan zal God straks komen in de dagen van den Messias tot den NO en de Schelfzee, die eens in Zijn handen grenslijnen waren, om ze uit te wissen, omdat de Messias alle plaats hebben wil van de ganse wereld. Daarom begint vers 15 met deze woorden: Ook zal de Heere den inham van de zee van Egypte verbannen. Hij zal bliksem werpen over de grenslijn van Egypte, en Israels oude grenslijn van Mazes' dagen is in Gods hand niet meer dan een lijntje van een grillel van een kind op een leitje; een sponsje, wat nattigheid en de hele lijn is weg. En als dat gebeurt met de lijn | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
van vroeger, met de grenslijn van het verleden van Mozes dagen, dan komt Gods zelfde macht zich keren naar de grens van de toekomstige lijn, van den Euphraat. De Nijl is in Israels leven in het begin van betekenis geweest. De Euphraat komt in de toekomst aan de orde. De Nijl mag een verschrikkelijk sterke grens-linie geweest zijn, die Egypte tegenhield, maar vandaag is er een nog grotere grenslijn, want de Euphraat is eigenlijk Israels verzoeking. De expansie-zucht van de kerk is, naar het schijnt, altijd op de Euphraat-linie dood gelopen. De Euphraat was aangekondigd, tweemaal zelfs, als lijn van Israels eigen rijk. Want God zegt tot Abraham: Aan Uw zaad heb Ik dit land gegeven van de rivier van Egypte af, dus van den Nijl, tot aan de grate rivier den Euphraat. Men zal Hem van den Nijl vereren tot aan den Euphraat toe en tot aan des aardrijks end. Abraham, uw grenslijn is van den Nijl tot den Euphraat toe, Wat moet die man geloven! Hij moet aan een kind geloven, dat er niet is; aan een zaad, dat niet verschijnt; aan een grenslijn, die ze nooit hebben gehad. Arme Joden, nog vandaag niet zijn Uw grenzen van den Nijl tot den Euphraat toe. Heer, hoe kan dat? Is dat spotten met dat arme Jodenvolkje? Die grenslijn, is dat onze demarcatielijn, Heere? ‘Ja’ zegt de Heere, ‘en wie niet geloolt, Abraham, kan geen vader van de kerk zijn.’ En Abraham geloofde, dat de Euphraat de grens zou zijn voor zijn rijk naar het Oosten. Nog later spreekt de Heere er over in de dagen van Mozes. Ze haddert de lijn van het Noorden gezien. Nu haalt God de lijn van het Oosten, de Euphraat, weer eens op. In Mozes' dagen zegt de Heere tot het yolk door Mozes; Ik zal allengs alle tegenstanders van Uw aangezicht uitstoten, totdat gij gewassen zijt en het land erft, en Uw landpalen zal ik zetten van de zee Suf tot de zee der Philistijnen - de Westgrens en nu de Oostgrens: van de woestijn tot aan de rivier. En zó komt dus in Abrahams dagen en ook in Mozes' dagen de dubbele grenslijn te staan voor Israels aandacht: de Nijl en de Euphraat. Tussen beide stromen is Gods gebouw, Gods akker. En den NO hebben ze gehad, Bien konden ze voor ogen zien, maar den Euphraat hebben ze nooit gehad, want eer Abraham zoveel kinderen heeft, dat ze levensruimte hebben moeten tot den Euphraat toe, is het koninkrijk gespleten, tien stammetjes hier, twee stammetjes daar, en de zonde is zó ver voortgekankerd in het volk, dat de Heere Zijn bliksem doet inslaan en zegt: Haal ze er vandaan, Assur! En dan komt de stormwind. Dan komt op Gods | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
eigen bevel, over de oostlinie been, over den ‘Ostwall’ heen, de vijand. Hij springt den Euphraat over en zegt tot Israel: ‘Ga mee’! En ijzeren kettingen zetten de kinderen van Abraham in ballingschap, en aan de rivieren van Babel, aan den Euphraat, zaten ze en weenden. Ze kwamen bij de grens, maar als balling; de harp aan de wilgen; een klaagpsalm in het hart; een snik in de keel. Ach, die arme Oostlinie. De demarcatie-lijn was wel heel scherp weer aangedikt. maar Gods eigen hand had ook op graniet de oostlijn getrokken en gezegd: Kijk goed Israel, er is een grens, en met blood zal ik de krassen in de granietrots uitbeelden. Mijn demarcatie-lijn is tegen U en niet vr U. En Abrahams zaad voelde dat, gelijk eens de Nijl, de ‘Westwall’ in Egypte's handen lag besloten, nu vandaag de hun toegezegde oostgrens, hun eigen andere oostlinie, in de handen van den vijand was. Mijn God, waar is Uw belofte? Het kind van Abraham kwam er nog, door een wonder kwam het dan toch nog. Maar de grenzen? De grenzen deugen niet. Uw kerkkaart deugt immers niet? En God zegt tot Zijn yolk: Geen wonder! Als gij de westgrens aan Farao uitleveren wilt en op Egypte steunen wilt om de oostgrens vast to houden voor U zelf, dan pleegt gij bondsbreuk. Ongeloof is het verbond verbreken; en tussen de westgrens van den Nijl en de oostgrens van den Euphraat hebben ze zwaar gezondigd, Gods verbond veracht en vertreden; en de nude conditie was, dat bondsvloek zou tref fen bij bondsbreuk en bondszegen zou komen bij bondstrouw en geloof. Nu dan, Abraham, de Heere houdt Zijn woord wel. De rots blijft staan, Abraham! Als uw zaad bondsbreuk pleegt en de westlinie aan Egypte uitlevert en zegt: Spool de baas er maar over en help ons, want God helpt ons niet, dan, vader Abraham, is het rechtvaardig, als het volk de westgrens aan Farao uitspeelt, dat God de oostgrens afpakt. En God zelf schuift het volk naar de oostgrens toe, naar den Euphraat toe, niet als gemeenschap van kinderen, maar als gerneenschap van ballingen. Aan den Euphraat en aan hun eigen beloolde grenzen, daar zaten ze en weenden. Ik zag een plaatje, waarop Poolse vrouwtjes zaten te huilen, maar de Psalm: aan onze eigen beloolde oostgrens zaten we en weenden, die Psalm is erger. Ik zag foto's van bommen en granaten en vernielde huizen en wat waren we bang van de week dat het gevaar ook hier in Rotterdam zou komen; wat waren we bang. Het zou | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
ook inderdaad erg zijn. Maar ik weet geen plaatje schrikkelijker dan dit: aan de rivieren van Babel, aan onze eigen oostgrens, er over heen, door den Heere er over been gebeurd, daar zaten we en weenden. Als Izaäk vader van de wereld is en die jongen dood moet met Abrahams mes, is dat erg. Maar als God Abraham zegt: de grens is van den Nijl tot aan den Euphraat toe en de, Nijl is bij Farao. de ‘Westwal’, en de Euphraat is in handen der wereldse tegenstanders, der kerkhaters, de ‘Oostwal’, dan is dat net zó erg, alsof het mes van Abraham kerven gaat in Izaäks vlees. De beloften zijn één, het verbond is één! De grote ergernis van een doden Izaäk is niet groter dan de ergernis over de grens van een vrederijk, waar het vredesvolk aan kettingen geslagen ligt. Heere, Gij hebt beide grenzen bespottelijk gemaakt, is het niet? Neen, zegt God, dat is niet zo! Gij, Mijn kinderen, gij Mijn bondsbrekend volk, hebt uw eigen grenzen bespottelijk gemaakt en verontreinigd en aan de grenzen hoererij gepleegd door vandaag op Egypte te steunen tegen Assur en morgen op Assur te steunen tegen Egypte. Uw rijk hebt ge bespottelijk gemaakt, Mijn strijd hebt gij verontreinigd en Mijn grenzen overbodig gemaakt. Kerk en wereld hebt gij door elkaar gehaald. En nu gaat God op een totaal andere manier de belofte vervullen. De belofte komt toch; zij komt er nog wel. Want, Mijn volk, als de ‘Westwal’, de westlinie, is uitgewist, als de Nijl door uzelf en de oostgrens door den Heere uitgewist is, als straf over uw steunen op Egypte, dan zal de Heere de grenzen nooit herstellen in geografischen zin; de kaart, die Abraham kreeg, was wel echt gemaakt, maar er stond veel te weinig op. God zelf gaat ook de oostgrens uitwissen. De demarcatie-lijn, die de Heere trok in Abrahams belofte en in Mazes' zegen, wordt uitgewist. Hij zal Zijn hand tegen de rivieren bewegen en de grote rivier, de Euphraat, zal daarom eens als grenslijn worden uitgewist. Waarom? Met een dubbel doel! Aan den énen kant is het vreselijk dat de grenslijn, de oostlinie, uitgewist wordt. Want aan de andere zijde liggen de helse vijanden en ze trekken Israel er over heen: de kerk in de crisis. Maar als de strijd voorbij is, komt er vrede. Dan gaat Gods volk, van binnen gesterkt als grote bondseenheid, in het toekomstige licht van het nieuwe verbond, de grenslijn over. Het springt over de lijn naar het Westen toe, marcheert over den Euphraat naar het Oosten en neemt in beslag, o, Abraham, niet maar een klein stukje grond tussen Nijl en Euphraat, - het mag groot heten voor | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
Israels ogen, die den vijand wegkijken willen, maar het was God te klein- maar naar het Westen en Oosten zal de kerk de aarde overstromen. Niet maar een stukje van de aarde, een paar fragmentjes, zijn voor de kerk, maar de kaart der wereld is dan kaart van het kerkgebied en rijksgebied. Niet, alsof Israel het verbond toch nog gered had, dat niet, maar omdat de grote Christus, Abrahams grote Zoon, het verbond heeft gehouden in volkomen gehoorzaamheid, de wraak heeft verduurd, ter belle is neergedaald en de zegen kocht naar volkomen recht. Hij gaat nu zeggen: ‘Abraham, mijn vader, U kwam toe de grenslijn de “Westwal”, de Nijl, en de “Oostwal“, de Euphraat, gij hebt ze nu Abraham’. God heeft niet gelogen, want de beide grenzen zijn thans overstroomd door het kerkvolk van Jezus. God geeft meer dan Hij beloofde. Hij is verder gegaan. Ook rechts en links van den Nijl en den Euphraat is Zijn rijk gekomen en daar woont gerechtigheid. Zo is, gemeente, het uitwissen der grenslijn niet een zaak van den Nijl of den Euphraat. Nebukadnezar denkt; ik heb de lijn te pakken, en Farao denkt; mijn linie is de ‘Westwal’. En den ènen keer zeggen ze: we zullen de lijnen tegen elkaar uitspelen, om een anderen keer de lijnen aan elkaar te verbinden. Het was echter niet van Farao, noch van Nebukadnezar, maar van den Heere, dat Zijn ban, Zijn oordeel, Zijn verdoemenis tegen de grenslijn zich keert en alle grenslijnen, alle demarcatie-lijnen uitwist in den dag van Jezus, den Messiaansen Rijksdag. En zo is het ook vandaag niet Hitler, die den ‘Westwal’ bouwt, en niet een Franse staat, die een contra-linie legt, die vandaag met magnetische kracht mensen trekken zal. Het ligt aan de grenzen niet, het ligt aan de forten niet, maar de strijd is des Heeren, Die de grenzen aanwijst en ze uitwist, Die op een rotssteen als op een lei schrijft en het schrift uitwist, maar Zijn beloften altijd houdt en Zijn oordeel steeds volvoert. En dat het Gods eigen daad is, dat Zijn beheersend edict, Zijn volstrekte gezagsoefening de grenslijnen beheerst, dat verstaat de hele Bijbel, want deze tekst is den gansen Bijbel doorgestoven. Ze grijpt terug naar Abrahams dagen, bereidt zich voor in Mazes' tijd (ik las het U voor) en oak in visioenen komt ze terug in Openb. 9 en 16, Openb. 9 zegt ons dat de Heere straks de vier engelen, die bij den Euphraat staan, bij de grote demarcatie-lijn, ontbinden gaat. En wanneer het zesde zegel over de wereld is gebracht en ook de zesde bazuin heeft geklonken, dan klinkt bij de zesde bazuin's Heeren s,tem, die zegt dat de | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
zesde engel ontbinden moet de vier engelen, die zijn gebonden bij de grote rivier, den Euphraat. En de vier engelen, die het Noorden, het Zuiden, het Oosten en Westen hebben beheerst, die staan aan de einden der aarde, die de wereldmacht betekenen en afgrenzen, dat zijn geen goede engelen, maar helse machten, dienaars van Satan. Geen Babel noch Egypte, maar alle machten der zonde in één punt geconcentreerd. Die macht van Satan zegt: vier engelen wil ik plaatsen aan de einden der aarde, want de dood vraagt alles en de wraak begeert de wereld. En Satan, met zijn vier engelen van dood en hel en verdoemenis, wil uitwissen elke grenslinie tunsen leven, en dood, opdat het ganse akkertje van de kerk en het Woord en het Evangelie overstroomd zij, van den Nijlkant aan en den Euphraat af, door de machten der hel. Hoort ge wel; God niet alleen, God niet alleen, maar ook Satan wil uitwissen elke laatste, elke definitieve dermarcatie-lijn. De vier engelen staan klaar om, als het kan, de aarde te annexeren voor Satan. Als de zesde bazuin klinkt, zegt de Heere: maakt de kwade engelen maar los. Dat moet gebeuren vóór de zevende bazuin klinkt, anders zal het zeven-tal, het heilige getal, het volkomenheidsgetal, niet kunnen komen. Het getal zeven betekent de laatste crisis, het laatste oordeel, het laatste zegel, en zes betekent bijna zeven. En daarom, vlak voor het einde, vlak voor de grote beslissing, laat de Heere Satan los en zegt: Nu, probeer maar om de grenslijnen, die Abraham beloofd zijn, uit te wissen, niet ten gunste van Abraham, maar ten kwade van zijn zaad. Probeer het maar, Satan. En gelijk eens door een gelijk bevel van toelating. Satan aan Jobs vlees ging kerven en knagen om het, als het kon, van de aarde weg te nemen, zo is het vandaag: Satans engelen komen los. De crisis barst los over de wereld en de doodsengelen brengen de ganse aarde in angst van den dood enerzijds, in leedvermaak van de hel anderzijds. En die vreselijke dingen worden nog eens getekend in Openb. 16:12. Daar is het weer angel nummer zes, dus de engel die bijna het einde naderbij haalt. Dezen keer een engel met een fiool, met een schaal, die hij omkeert. Waarover? Dit maal over den Euphraat. En de fiool van Gods toorn wordt omgekeerd, leeg gemaakt, boven den Euphraat. Een born is erg; dit is erger. De Euphraat, die eeuwenoude rivier, die stroomt, stroomt, stroomt, wordt door een bom van boven getroffen. De schaal van den toorn Gods veroorzaakt een explosie. Weg is de rivier, weg is de grens! | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
II.En wat dan komt? Dan komt-en dat is mijn tweede punt - het vreselijke van den verlossingsweg des Heeren, Als Hij de kerk vet-lost, komen er stormen, als Hij de kerk geeft, hetgeen in den mond zoet is, komt het nooit of het moet in den buik bitter zijn. Daarom staat in Jesaja, dat de Heere dat oordeel voltrekt en de grenslijn uitwist, niet op de manier van lijnen van geleidelijkheid, niet op de wijze van een cultuur-proces, dat langzaam maar zeker een bepaalden kant uitgaat, maar het komt door nood en storm, door ellende en moeite. Hij zal, staat er, zó de grens uitwissen: Zijn hand beweegt zich en er komt een sterke oostenwind. En een oostenwind is geen plaatselijke wind, die alleen maar de grens van den Euphraat verwoest en verder nergens doordringt, maar de oostenwind betekent: brand over de gehele wereld, dat is brand over de akkers, ook aan den anderen kant van de grenslijn. Geen koning kan de grenzen van zijn eigen rijk verplaatsen, of zijn eigen volk heeft ook grensincidenten en bezwaren. En mijn Koning boven kan de laatste grens van den Euphraat niet verleggen of uitwissen, of de oostenwind, die de wateren uitzuigt uit de rivier, zengt ook de akkers van de kerk-mensen, zengt ook het kaf, ja maar het koren daarbij. En deze gedachte, dat de grote uitredding van de kerk en de uitbreiding van de kerk tot wereldrijk niet komen kan tenzij door strijd, is in mijn tekst gezegd. De oostenwind, het gemene displezier, die de cultuurbron, den Euphraat, uitdroogt, raakt ook de kerk. En gelijk de ‘gemene gratie’ - tussen aanhalingstekens - zo ook het ‘gemane oordeel’. De benauwenis tegen de wereldmachten laat nooit de kerk onberoerd. De kerk voelt aan den lijve, dat het pijn kost en smart en verdriet. En als de oostenwind komt, komt geen benauwdheid over de wereldmacht alleen. Hoe kan het trouwens? In het uur van grens-uitwissing zijn er geen grenzen meet, die angstvallig worden bewaakt: aan den énen kant alle lelijke, aan den anderen kant alle brave mensen. Als de grenzen er aan geloven moeten, loopt de één weg in het uniform van den, ander, dan smokkelen ze uniformen ook van kerk-mensen, opdat de wereld ongevaarlijk moge schijnen. In de laatste crisis is de grens tussen kerk en wereld reeds, wat de mensen betreft, uitgewist voor hetgeen voor ogen is. Maar al moge het grens-gebied vervlakt lijken, al moge de wereld over de kerkgrenzen gaan neuzen om mee te doen, God van Zijn kant houdt de grenslijn vast. Want de éne demarcatie-lijn is: dood en | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
leven, wedergeboorte aan den énen kant, verharding en verstokking, ongeloof aan den anderen kant, de oude mens enerzijds, de nieuwe mens anderzijds. En de grenslijn, die God alleen precies en scherp aftekenen kan, die houdt Hij vast, die gaat nooit weg. En juist om die lijn zeer scherp en eeuwig te kunnen aftekenen, worden alle lijnen straks uitgewist. Daarom komt er vuur ook over de kerk. Dat moet, opdat de laatste huichelaar ontmaskerd worde, opdat ieder kieze, vóó of tegen. En de uniformen mogen zijn verwisseld, maar het hart en de nieren liggen bloot voor God. En als het het leven kost, als men voor God den Heere kiest, dan zal de storm-wind wel uit de kerk wegblazen de spionnen en de hypocrieten. En die uitblazing nu is de oostenwind des Heeren. Het is grote dienst aan de kerk. Als die wind de akkers verzengt van de wereld, van kerk en wereld, rechts en links van den Euphraat, dan kan blijken, wie op akkers en schat en geld vertrouwt èn wie tenslotte vertrouwt op God. Daarom, de Oostenwind, die den Euphraat verzengt, is een harde wind. De oosterling, die den wind vreselijk benauwd vindt, voelt dit scherper dan wij. En bij die tekenen komt weer straks zich bij Jesaja voegen de ziener van Patmos, als de zesde engel z'n fiool uitgiet over de grote rivier, Wat komt dan? De nieuwe weg der koningen, die van den opgang der zon zullen komen. Dat betekent: de laatste grote tegenstelling van kerk en machten-tegen-de-kerk in het Westen komt dan aan de orde. Als God zelf de grenzen uitwist en niet Satan, is het feit, dat satan buiten blijft, reeds een nederlaag. Maar Satans nederlaag in het niet-kunnen-ontketenen van het laatste of fensief wil zich openbaren in een geweldigen aanval op het zaad der kerk. Daarom, over den Euphraat komen de machten die de kerk tegen zijn: Gog en Magog, beelden, die nooit helder getekend zijn in den Bijbel. Het zijn geen magische figuren, maar wat de namen betreft zijn ze toch niet precies aan te geven. Zeg niet: Hitler of Stalin, zeg zelfs niet: bet is hun samengaan: Mussert en ook Moskou; want elke naam die ge geeft vandaag, is mogelijk te klein en elke uitgewiste lijn van vandaag is mogelijk nog niet de lijn, die beslist. Hoe lang het duurt, ik weet het niet. Hoe de man heten gaat, ik weet het niet. Maar ik weet dit: de samengroeiende machten in het Oosten, de heidense machten, de georganiseerde cultuur van Gog en Magog, spannen zich in tot den laatsten strijd en keren zich tegen het Westen. De Euphraat der toekomst is geen bepaalde rivier, maar het is wel dit: dat er reeds een | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
botsing is tussen Oosterse en Westerse machten, tussen heidendom, wat de cultuur betreft, en zogenaamde christenen. En als dan de kerk van binnen verzwakt is en het heidendom vlak naast onze grenzen in de cultuur invreet en de grenzen in het hart uitwist, dan doet God geen kromme dingen, want dan houdt God het verbond. Dan komt er weer bondswraak over ons, als Japan of China of anders de achteraf komende benden van Cham ons naar de keel vliegen en den strot afsnijden, onze kerken buit rnaken en ons zeggen: uw rijk is verwoest. En ik zie in dien zin, zonder één naam te noemen, zich reeds voltrekken (Duitsland en Rusland, Mussert en Moskou) één antichristelijke tendenz, één coöperatie, één protest tegen de grens, hier in het hart, van dood en leven, en één poging om samen met hun cultuur de wereld te overstromen. Hoever het gaat? God weet het! Wie het eerst hezwijkt? God weet het! Maar ik weet door Hem dit: Het gaat absoluut door! Het is de Oostenwind, gelukkig Gods Oostenwind, die den Euphraat uitdroogt, en die ons niet door den ‘Rheinwall’ niet door den ons bekenden ‘Westwal’, maar door de grote aanstormende volkerenmassa de laatste rampen gaat bezorgen. Bondswraak, Heere! En de kerk klaagt zich aan vanwege bondsbreuk! Wat hebben we slecht geloofd en maar al te vaak de grens van binnen uitgewist! De wraak is gekomen en het kan niet anders, of het is de smaad van Sem, die komt tot ondergang, maar ook de smaad van Japhet - dat zijn wij! - de kinderen van Japhet, die straks kinderen krijgen zullen, die ook onder de laarzen van Cham vertreden zullen worden, De Euphraat uitgedroogd! 0 God, de Oostenwind verzengt ons en het doet erg zeer! En als die vreselijkheid vandaag in de wereld is, wat beeft ge dan? Wat tracht ge den Heere te bewegen het anders toedoen? Probeer niet God om te stemmen! Probeer het niet! Zeg niet: Heere, het is zo benauwd, maak een beetje lucht! Als de Euphraat er aan geloven moot, als de grote Oostenwind de rivier verzengen moet, is God zó groot en groots aan den gang, dat m'n kinderpraatje van egocentrische begeerte Hem eigenlijk honen gaat. Mijn bidden zij kinderlijk maar niet kinderachtig. Wij lopen den Heere in ons gebed aan en zeggen: Heere, wij erkennen U, Onze gehedsstijl zij die van den Oostenwind. Groot is God en er gebeuren machtige dingen en ons gebed zal er niets aan kunnen veranderen, maar - God zij geloofd! - noch Assur noch Egypte, geen Farao en geen Rabsaké, Hitler noch Stalin, noch | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
enige bekende mensenmacht, is in staat de beslissing naderbij te brengen. Niet eens de Oostenwind. Waar het op aan komt, is de daad van uitdroging van den Euphraat, maar nu als liturgische daad. | |||||||
III.Liturgie, betekent eigenlijk: staatsdienst, dienst voor het rijk. En dat moet m'n ziel bewegen, zich voor den Heere dankbaar uit te storten. Liturgie is dienst des groten rijks, zoals van een minister; liturgie is staatsdienst. Alle dienst in het rijk van God is staatsdienst, ter ere van Hem. Welnu gemeente, als de Heere den Euphraat drooglegt, wat dan? Dan zal Heeren stormwind, de Oostenwind, de rivier uitdrogen en de rivier, de éne stroom, wordt zeven beekjes, zeven wadi's. Men kan met schoenen er door heen gaan. Zo'n grote rivier, daar kan geen mens doorheen, maar door zo'n beekje kon men in den zomer zo maar heen gaan. Er is geen droppel water in, het is helemaal droog gelegd. En daarom, die éne Euphraat, de grote demarcatie'-lijn van kerk tegen wereld, Gog en Magog tegen kerk-cultuur, wordt straks in zeven beekjes uitééngelegd, Iedereen kan er met sandalen door gaan. Niet eens z'n tenen warden nat. Het is overbodig de schoenen los te maken; de sandalen kunnen aanblijven. Ze zijn kurkdroog. Wat wil dit zeggen? Dit: de grote grens is weg en ook de provincie-grenzen zijn weg! De zee was niet meet, de Euphraat was niet meer en in de bergbeekjes was niet eens water meer. Eén groot vlak. Een aarde klaar om to worden nieuwe aarde. En als de grote aarde één gemeenschap wordt, als een machtig leger zonder stoornis kan komen waar het ook wil, wat dan Heere? Als één stem door de radio genoeg is om ze allemaal bij elkaar to halen? En die stem komt ook: de dictatuur zonder maat, De anti-christ zal de hele wereld verleiden, zonder één verhindering zal zijn legermacht den laatsten strijd met de kerk openen. En toch is alles liturgie, toch is alles staatsdienst. Het komt in orde, Mijn volk? Abraham, het verbond gaat door! Want als de afstanden weg zijn en alle grenzen uitgevlakt, zal er een gebaande weg zijn voor de rest van Zijn volk. Gebaande wegen! Ze krijgen niet straks van den vijand vernieuwde wegen cadeau om er weer aan te gaan peuteren ter verbetering, maar gebaande wegen. We kunnen er allemaal langs. God heeft een weg gebaand door water en door vuur. En gelijk het in Mazes' dagen was, toen de Heere van de zee een mooien waterweg maakte en een dragon wag met- | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
een zo is het weer hier: de gebaande weg is geen cultuurvrucht, geen resultaat van inspanning en belasting-betaling, maar hif is er door het wonder. Gelijk Israel door het wonder trok door de Schelfzee, zo komt door een wonder de gebaande weg gereed voor het ware zaad Abrahams, voor Zijn echte kinderen, voor het overblijfsel des volks. Wat is dat? Dat is niet een hap en een snap uit Israels lichaam, want niet alien zijn Israel, die Israel genaamd worden. Maar de ‘rest van Zijn volk’ betekent: de uitverkorenen, die het uithouden ook in de crisis, die op den Heere hopen, wat ook gebeure. De kerk des Heeren, niet als aparte onzichtbare kerk, naast de zichtbare, maar dát in de kerk, wat echt kerkelijk is; zij, die in geloof, hoop en liefde, de goede werken, volharden ten einde toe. En daarom, de kerk niet gezien in den vermengden staat met uniformen, die vals zijn, maar de kerk, die onvervalst en zuiver voor den Heere zal zijn, zal gebaande wegen vinden, Ze gaat zo maar den Euphraat, de nieuwe aarde, over, den hemel in. De afstanden zijn weg, de beekjes zijn weg, de Euphraat is weg, de zee is weg en de grote a fstand tussen aarde en hemel is ook weg. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde! Alle demarcatie-lijnen uitgevlakt tot op twee na: God en mens; hun onderscheid is eeuwig, maar in gemeenschap, dus eigenlijk is ook daar. de grenslijn weg, al zal het onderscheid eeuwig geprezen worden. En de andere grens van hemel tegenover hel is er ook nog. Die lijn blijft ook. Om haar aan to dikken en scherper te doen zien, was het allemaal noodzakelijk. En daarom, gemeente van Rotterdam, we gaan niet tegen Hitler bidden, of tegen Stalin, we gaan bidden tegen de zonde, die in ons hart woont en we gaan vragen om vrede en zeggen: Heere, de demarcatie-lijn houd ik vol, hier in m'n hart, tussen goed en kwaad, trouw en breuk van trouw. En dan zullen we zeggen: Heere, wat Gij doen gaat, weten we niet. De ‘Westwal’ wil zeggen: één groot vraagteken. Maar men zal U van den Euphraat vereren tot aan des aardrijks eind. De afspraak blijft, het verbond gaat door. Laat krijgen, laat schanden de vijand der landen, maar de vrede des Heren blift, zet rich door en geen macht zal ons uit Zijn hand rukken. Gelooft gij dat? Ik zie het niet en ik heb er geen plaatje van en geen briefje voor. Maar Abraham zag geen kind, hij zag ook geen grenzen, en z'n kinderen hebben geschreid aan de rivieren van Babel | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
Ik mag vandaag ook wet schreien. De grenslijn is vandaag in de wereld nog niet best te zien, maar God kent ons en de gebaande we g is bekend in de boeken Gods, wear ook mijn naam steat, zegge nu elk, die overblijfsel des Heeren wil wezen, met de anderen mee. En de bidstond voor den vrede van dezen November-dag in dit arme geplaagde jaar, zij verbondsvernieuwing door de genade van den Vader en van den Zoon en van den Heiligen Geest, Wien voor elke dead toekornt de lof en eer en dankzegging. Ik zeg: dankzegging, dankzegging, dankzegging tot in eeuwigheld! Amen. |
|