Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||
Christus, Zijn laatste wonderteken in Zijn vernedering volvoerende.Ga naar voetnoot1)Tekst: Lukas 22:51b,.........en raakte zijn oor aan, en heelde hem.’ Het blijft altijd een aangrijpende gedachte, dat onze Heere Jezus Christus in hetzelfde uur, waarin Hij naar de slachtbank ging en geen enkel geneesmeester ook maar één striem van Hem genezen mocht of de pijn verzachten, opgetreden is als geneesmeester: en dat niet over een groot heer, maar over den slaaf van een groot heer, den hogepriester Kajafas. Dit is zo ontroerend, dat Christus in slavengestalte, als slavendrijver gevangen genomen, de geneesmeester en losser van slaven wordt, dat van al deze dingen ook ons de helft niet kan worden aangezegd. De ontroering wordt nog groter, wanneer ge weet, dat Christus hier het laatste zichtbare wonderteken doet, dat Hij in vernedering heeft verricht. Er worden ons veel van Zijn wonderen verhaald. Hoeveel Hij er in 't geheel gedaan heeft, is niet aangegeven, want niet alleen van Zijn woorden, maar ook van Zijn wonderdaden is lang niet alles medegedeeld, wat Hij gedaan heeft. Niettemin weten we zeker, dat dit wonder, waarbij Christus het oor van een slaaf aanraakt en geneest, het laatste wonder is, dat Hij gedaan heeft in Zijn vernedering. Want aan dit punt van de historie toegekomen, gaat het Evangelie ons stap voor stap den weg van Christus tekenen en elk gebaar van de handen van den goeden Herder en van den Rechter der ganse wereld, wordt ons beschreven. Nu weten we heel precies, dat dit wonder gebeurd is enerzijds tussen het éne ogenblik, waarin Hij de schare doet terugdeinzen voor Zijn woord en ze ter aarde doet vallen, en anderzijds dat andere ogenblik, waarin | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Zijn handen geboeid worden en niet meer in staat zijn ook maar iets te genezen. Dit is daarom de zekerheid, die we hebben, dat vlak vóórdat Christus' handen de vrijheid verliezen, deze handen zich strekken tot het doen van het laatste wonderteken. Andere wonderen volgen na de opstanding om zich Paasvorst te betonen in heerlijkheid en kracht, maar dit wonder is voor ons juist daarom van betekenis, omdat het niet maar één van de vele is, die in de éne reeks van wonderen zich voor en na voltrekken, maar wijl het het sluitstuk is van heel Zijn wonderlijke werkzaamheid en ambtsdienst, verricht voor het treden naar de kruispaal. Daarom komen ook in dit wonder, juist daar het een slotstuk is, alle draden van den ambtsdienst ineen. We kunnen nog verder gaan: omdat Christus zelf is de vervulling van de Schrift, komen ook alle draden van de historie in dit éne punt samen en leggen dezen knoop. En nu we zover gekomen zijn, nu kunnen we weer zonder enige moeite zeggen, dat dan ook in dit wonder de drie draden moeten samenkomen, die men vinden kan en vasthouden kan in het drievoudig ambt, dat Christus bedient, het ambt van profeet, priester en koning. Wanneer we vandaag handelen gaan over: Christus, Zijn laatste wonderteken in Zijn vernedering volvoerende. willen we Hem zien:
| |||||||
I.In de eerste plaats is Christus hier in het laatste ogenblik, waarin Hij van Zijn handen gebruik maakt voor het doen van een wonder, opgetreden als profeet. Het wonder is een teken bij het woord, ook handhaving van het woord, toepassing in het zichtbare. Immers, door het eerste woordje, dat de tekst bevat n.l. het woordje ‘en’: ‘en Hij raakte aan......’ wordt de handeling dadelijk verbonden aan het profetische woord: ‘Laat hen tot hiertoe geworden’. Andere evangelisten geven hier een breder verhaal dan Lukas. Onder meer lezen we dit, dat, toen Petrus om Zijn Meester te beschermen, naar hij dacht, er met het zwaard op inhakte, en het oor trof van één van de mensen in het gedrang en wel van den slaaf van den | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
hogepriester, Jezus toen zeide tot Petrus: Doe dit niet, neem dit zwaard weg. Op twee manieren kan Christus in het kort de lijnen trekken, die de profetie trekken moest om getrouw te zijn: negatief en positief. Wat het negatieve aangaat, profeteert Christus, dat het zwaard geen enkele strijd wezenlijk beslist. Positief: dat de drinkbeker, dien Hem Zijn Vader geeft te drinken, den groten strijd wel degelijk oplost. En dus: ‘laat ze begaan’, want verhinderingsmaatregelen schijnen wel voor een ogenblik den strijd op te lossen, maar het zal niet gelukken door deze tot een definitief eind te komen. En - wat Mijn plan betreft om den drinkbeker tot den bodem toe leeg te drinken, dàt is de handeling, door alle profeten van te voren aangewezen, die den strijd tot den bodem toe peilt en beëindigt en den vrede brengt. En als Christus zó profeteert, raakt Hij het oor aan en geneest door een eenvoudig wonderteken, want Hij spreekt er geen formules bij uit, zoals de farizeeën dat deden, wanneer ze trachtten een wonderteken te doen. Er is geen breed gebaar. Een enkele aanraking is genoeg om de toegebrachte wonde te genezen, om den stroom van bloed, dat nu vloeien gaat, te stelpen en om het bloed, dat, stromende op z'n eigen plaats, kwaad kon doen aan Jezus, te laten begaan. Op deze wijze sluit de handeling aan bij het woord en is de kroon daarop. Daarom mocht ik straks zeggen, dat alle lijnen van de profetie, gelijk ze door heel den Bijbel heen getrokken worden, hier in één punt samenkomen, zowel wat het negatieve. n.l. het uitspreken van het machteloosheidsoordeel over het zwaard van deze wereld, alsook wat het positieve, n.l. het erkennen, dat de drinkbeker des lijdens meer was dan het zwaard, aangaat. Wat het eerste betreft, daarover staat: ‘wie het zwaard neemt, zal er door vergaan’. Sommigen menen, dat Christus hier zich uitspreekt over het oorlogsvraagstuk. Men wil den oorlog er mee afwijzen of verdedigen. Echter, wie op deze manier dit woord hanteert en het zo gebruiken wil verstaat de bedoeling niet. Christus spreekt zich hier niet voor of tegen den oorlog uit, doch constateert alleen een feit, dat iedereen in de wereld na kan gaan, n.l. dit, dat geen enkele oorlog ook maar één vraagstuk wezenlijk oplost. Wie het zwaard neemt, zal door het zwaard vergaan. Of hij door het zwaard verdient te vergaan is een andere kwestie. Daarover spreekt Christus niet. Hij constateert een feit, dat, wie het zwaard neemt, er door vergaat. Dat wil niet zeggen, dat iedere persoon, die met het zwaard slaat, persoonlijk door het zwaard vergaat. Het is ook | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
geen opdracht om wie het zwaard hanteert, gevangen te nemen en ook van de aarde weg te doen, want als dat de bedoeling was, zou Christus niet zelf voor Petrus den vrijen aftocht hebben bedongen. Petrus was strafbaar, want hij sloeg het oor af van een slaaf, die uitgezonden was door de officiële rechtbank. Dit is strafbaar voor het gericht en naar het recht, dat toen gold, zou Petrus meer dan Jezus, neen hij alleen, strafbaar zijn geweest. En als dus Jezus de wond genezen gaat, schept Hij een bodem, waarop Hij eisen kan: Als gij Mij zoekt, laat dezen dan heengaan. Nu het oor genezen is, kan het antwoord luiden: Goed, ze mogen gaan. Dit zegt reeds genoeg om te tonen, dat Christus zich niet uitspreekt over de waarde van oorlogvoeren. Het gaat alleen maar over het feit, dat in het algemeen, als er een macht is, die het zwaard neemt, die macht zelf onderworpen wordt aan een tegenmacht, die ook in de wereld werkt. Het zwaard is in den kringloop van deze wereldgeschiedenis begrepen en komt niet verder. Het zwaard betekent: geweld, overheid of opstandige onderdanen, kracht en tegenkracht, en het zwaard hoort dus bij deze wereld van algemene genade. Want waar het algemene wijkt voor het bijzondere, is het zwaard niet meer in het uiterlijke verkeer begrepen. In het paradijs kende men het niet. In den staat der verlorenheid, in de hel, is ook wel geweld en het is redeloos, althans wat hem betreft, die het gebruikt, Satan. Maar er is daar niet het geweld, vice-versa, dat keert en wederkeert, slaat en terugketst, maar het zwaard is daar een eenzijdige beweging. Satan slaat en in hem God, en de andere slaat niet, neen nooit terug. Daarom, waar ge zijt, in welke volstrekte wereld, van den volstrekten hemel of van de volstrekte hel, in de wereld van voldongen genade of van voldongen vloek, daar is de wet onbekend, die hier genoemd wordt. Deze: dat men vandaag met het zwaard slaat en dan morgen dat zwaard op z'n eigen hoofd voelt neerkomen en er door geslagen wordt. Voor deze wereld geldt ze. Voor de periode tussen het verloren Paradijs en den jongsten dag, ligt de algemene wet als feit uitgesproken, dat wie het zwaard neemt, er door zal vergaan. En dat zegt Christus, met dezelfde neutraliteit feiten constaterend, als waarmede de Prediker zegt in het vermoeiende en toch zo mooie boek: dat de winden vandaag zo en morgen weer anders waaien, dat er vandaag een wieg staat, straks een graf, heden de één een wond slaat en straks een ander een wond geneest. Gelijk de Prediker zegt, dat deze geschiedenis zó ontzaglijk moe maakt en dit werk zo ontzaglijk irriteren kan, wijl | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
niets tot een beslissing brengt en dat daarom de winden blijven waaien en de rivieren blijven stromen, omdat alles opgenomen is in het heen-en-weer-proces, zo zegt Christus vandaag, als laatste zoon van den Prediker en als hoogste Prediker, dat er een wet is, die in elk wereldlijk koninkrijk waarneembaar is, deze wet: dat alle zwaardslag in actieven zin, mij onderwerpt in passieven zin aan een anderen zwaardslag. Het zwaard komt niet tot een oplossing, breekt niet door, slaat deze wereld als deze wereld niet stuk. Het zwaard kan wel z'n vlees stuk slaan, maar als het dat doet, dan heeft z'n vlees reeds veel stukgeslagen, want iedereen gebruikt geweld. Het zwaard kan wel deze wereld beschadigen, maar kan nooit tot het hart der wereld doordringen en deze wereld laten ophouden te zijn de wereld van vandaag. Gelijk de winden zijn zo of zus, gelijk er is kracht en tegenkracht, wicht en tegenwicht, drang en tegendrang en niets vandaag, hetzij leven, hetzij dood, doorbreken kan, zo kan ook de stem van het zwaard van het brutale geweld niet het gelaat van deze wereld veranderen. Er is een kracht, die het zwaard neemt en er is een tegenkracht die het zwaard ook neemt. Er is activiteit in het zwaard hanteren en ook passiviteit. We hebben kansen pro en contra. Deze geschiedenis komt, als God geweld gebruiken gaat tot haar laatste geweld, tot haar ultima ratio. Deze geschiedenis, als ze het zwaard neemt en zich inspant, spant zich in om den knoop, die niet door het verstand te ontwarren bleek, met geweld door te hakken, maar als de knoop aan den enen kant doorgehakt is, dan is er aan den anderen kant weer één gelegd, het zwaard zelf legt een nieuwen knoop, want het lost met geweld vraagstukken op. God weet het, zegt wie er voorstaat. Maar wie het God klaagt, dat het zwaard onvermijdelijk kan zijn, en erkent, dat het zwaard tot een zogenaamde oplossing dringt, erkent eigenlijk, dat het zwaard de oplossing uitstelt. Alle mensen, die het zwaard hanteren, komen daarmee tot de grootste krachtsontlading, die za vinden kunnen, maar het ogenblik van hoogste spankracht is tegelijk bewijs van de diepste ellendigheid, want we kunnen de vragen niet oplossen naar recht, liefde en waarheid en staan machteloos, wij die in het zwaard vinden onze laatste rede. En daarom klinkt het irriterende woord van Christus: ‘Wie het zwaard neemt, zal er door vergaan’. In dat woord komt de vermoeidheid van den Prediker en heel de filosofie van den Prediker naar ons toe. Precies dezelfde vermoeidheid, die wij bij den Prediker vinden als hij spreekt over de winden, rivieren | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
enz., zien we in Christus, in z'n ogen, z'n handen, toen Hij in de Paaszaal zei: Ze brengen daar messen, het is nu wel genoeg. De vermoeidheid, die er ook in den Prediker was, toen hij zei: ‘De wereld van geweld wordt onuitsprekelijk moe’, was er ook, toen Christus zei: ‘Weg met het zwaard, want dat helpt toch niet, want die het neemt, wordt er door genomen’. En thans stelt Christus tegenover het negatieve, zonder de mensen te veroordelen, het positieve woord van het koninkrijk: ‘De drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zou Ik dien niet drinken?’ Het moet toch immers zo gebeuren. Het staat in de Schriften. De krijgsanalen zeggen, dat er oorlogen komen en gaan en weer komen, maar de Schrift zegt wat anders. Als God, de Heer, den knoop, dien de zonde in de wereldhistorie legt, met Zijn zwaard van toorn doorhakken gaat, wat vannacht gebeuren zal, dan zal Hij Zijn zwaard zo dapper slaan, wijl Hij mag slaan in gerechtigheid. Door met geweld den knoop door te hakken, lost God den knoop op en ontwart hem door de waarheid, de liefde en de gerechtigheid. En als God vandaag door het zwaard naar Zijn Zoon slaat, dan slaat Hij Hem, die tot zonde gemaakt is en slaat Hem grondig dood en dan zal vandaag het zwaard in een andere wereld slaan, dan wanneer Petrus slaat. Petrus, als hij slaat, krijgt een slag terug en wie een kogel afschiet, op dien ketst hij terug. Elke strijder hier staat in een wereld van kansen en het zwaard verteert alles, behalve juist de kansen. Maar als vannacht Gods zwaard slaan zal en den volgenden dag, wanneer de zon schijnen zal, als dan Gods zwaard naar Zijn eigen Zoon slaat, slaat Hij niet terug, want dan breekt door deze wet een andere wereld heen, dan breekt door de wereld van kansen de andere wereld heen van volkomen zekerheid. Dan komt het zwaard en splijt het hart van den Mensenzoon en Hij kan niet terug slaan, want, God zij geloofd: Het zwaard moge dan den slag aanbrengen, die de verschrikkelijkste is van alle, maar de hoogste jubel komt mee. Want bij den zwaardslag, die de allerwreedste zal zijn, die in de wereld mogelijk is, zal dit de jubel zijn, dat niet teruggeslagen kan worden. God neemt het zwaard als Rechter en God kan niet vergaan door het zwaard. Halleluja! En omdat een andere wet doorbreekt door deze wet heen en deze eeuwigheidskracht geschiedenis maakt, breekt van deze historie de machteloosheid. Daarom zal het geweld van God, geweldloosheid eisen van Zijn | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Zoon. Want als Hij ook geweld plegen gaat en als Hij, hetzij met Zijn hand, hetzij met Zijn mond, hetzij met Zijn hart, dat zwaard terugketsen wil naar Dien, Die Hem slaat, naar God den Rechter, als Hij dus het zwaard Gods als het zwaard van de wereld zien wil, dan heeft Hij de wereld der eeuwigheid gemaakt tot wereld uit den tijd, dan heeft Hij Gods zwaardslag op één lijn geplaatst en in één verband gezet met het slaan van deze wereld. Als Hij Gods geweld tegen Hem met tegengeweld beantwoorden wil en Gods zwaard met het andere gelijkschakelen wil, dan is Hij veroordeeld, dan vergaat ook Hij door het zwaard, dan is ook Hij een Heiland, die niet kan verlossen en niet kan profeteren en Wiens mond gesloten blijft, plus Zijn hart, tost in eeuwigheid. En daarom, zegt Christus, is er vandaag geweldloosheid van Mijn kant tegenover geweldpleging. Petrus, gij zegt: oog om oog en tand om tand en dit geweld komt jaren lang niet verder, maar Ik kom vandaag verder. Ik haal een andere wereld in deze wet in en breng den strijd compleet tot een oplossing, want er is bijzondere genade en een bijzonder oordeel, het éne voor u, het andere voor Mij. Ik moet vandaag doorbraak plegen in deze wet van algemene genade, Malchus, tenzij hij zich bekeert, of van algemeen oordeel, Malchus, als hij zich niet bekeert. En daarom Petrus, zullen; wij vandaag de geweldloosheid plaatsen tegenover het zwaard; niet om het te maken tot het mooiste propagandistische stukje van een vergeten boekje over de navolging van Christus. Want gij moet Mij niet navolgen. Dezen strijd wil Ik alleen strijden. Maar één keer gebeurt het, dat ik geweldloosheid tegen het zwaard van Gods geweld keren moet, omdat Ik daardoor den strijd tot oplossing breng. Nu, Petrus, profeteer ik over een andere wereld en breng ze nader en gij kunt Mij niet nadoen. Geen Thomas à Kempis zeggen wij achterna en geen anti-militairistische dominé kan hier aan raken of kan een wijs woord zeggen, wanneer hij zegt, dat dit woord valt onder de dingen, die wij navolgen moeten. Want hierin betaalt Hij voor de zonden en dat volgt geen mens in eeuwigheid na. En hierin heerst Hij over een andere wereld en noch dat heersen, noch dat antwoorden volgt ook maar enig mens na. Daarom danken wij Hem, onzen Heiland, die zó geprofeteerd heeft en die zei: Petrus er zijn twee werelden: één van vandaag, met een algemeen oordeel en daarin zegt de mens: onze laatste rede is het recht van den sterkste. Maar omdat de sterkte nog gemeten moet worden en de uitslag nog onbekend is (precies even onbekend als de laatste uit- | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
slag op Sparta vanmiddag) en bovendien de rechtsvraag onbeantwoord blijft, ja, het antwoord onmogelijk geraden kan worden, wijl men fantaseert het recht van den sterkste, zo zal elke macht, die in deze wereld het recht van den sterkste proclameert, machteloosheid bewijzen, want machteloosheid komt er, daar ze er reeds is in beginsel. En als nu deze wereld uit zichzelf niet verder komt dan het recht van den sterkste, dan komt daar een andere wereld doorheen breken en zegt: Hier leeft God, niet gelijk gij, bij het recht van den sterkste, maar bij de sterkte van het recht. Gij begint met uw sterkte en die is nog een betrekkelijk ding, met uw trefkans. God begint met het recht en nooit met sterkte. En omdat het recht z'n loop heeft en omdat het recht vandaag het zwaard hanteert tegen den Mensenzoon, daarom komt Gods recht, dat geen kansen kent, doch op eeuwig bestek altijd verder bouwt, daarom komt Gods recht tot Gods sterkte, de sterkte van het recht on daarom: laat ze geweld doen. Kom dan terug en zie, daar staat Jezus en de mond, die uitgesproken heeft in profetie, brengt nu de hand in beweging door het hart. En het oor van Malchus neemt Hij en geneest het. Want Petrus' oplossing was geen oplossing. Maar dit is de daad en het machtig geweld, dat zeggen kan: niet met kracht van u, noch met geweld van beneden, maar door Mijn Geest zal het gebeuren, Want Mijn Geest heeft kracht en geweld uit eon andere wereld en die Geest, die zonder maat in Christus is, drijft Hem vandaag naar de woestijn en vandaag naar het afgeslagen oor van Malchus en zegt: dat moot Ik herstellen, opdat men zien kan, dat Mijn bewind andere termen heeft dan elke wet van beneden. En met deze profetie komt de Heiland naar den slaaf toe en geneest, en zo is Hij, die de Vader der Psalmen is, Vervuller, ook vandaag van Zijn eigen Psalmen; die vervult ook dit eigen psalmwoord, eeuwen geleden geschreven en hier vervuld: Ik heb Mijn rechters vrij gelaten. De rots getuigt, elk heeft gehoord, hoe aangenaam mijn vriend'lijk woord, was ingericht tot die Mij baten. Ps. 141:7, 9. | |||||||
II.In de tweede plaats, ook als kOning zien wij Christus optreden. Want als Hij met de hand Malchus aanraakt en de wond geneest en dus de daad doet van vrijheid, van het vrije beschikken over eigen recht, zolang de vrijheid Hem gelaten is van den Vader, dan is ook daarin de koningsheerlijkheid naar voren streden. Ook | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
nu kunnen we dezelfde grondgedachte volgen door terug te treden naar het verleden. Wanneer wij spreken van het koningschap van Christus dan zeggen we, dat Hij is onze overheid. Gelijk we zoëven spraken van een tweevoudig geweld, geweld van deze wereld der algemene dingen en geweld van de andere wereld, met bijzonder oordeel en bijzondere genade, zo is er ook tweeërlei regeerdaad. Er is een overheid van deze wereld en ook een overheid uit de andere, uit Gods wereld. Wat de overheid van deze wereld aangaat, die treedt op gelijk wanneer het zwaard gaat dreigen en dreigen gaat zonder rede. De overheid treedt voor eerst als vage gestalte op, wanneer Kaïn tot God zegt: Ik heb met mijn zwaard mijn broeder gedood en het zwaard van mij heeft toegeslagen op mijn broeder. En nu weet ik het wel, dat men tegen mij ook een zwaard nemen zal: vandaag, of morgen zullen ze mij doden, en daar stelt Kaïn als regel ook voor z'n eigen wereld denzelfden regel, dien hij ook zag in de dierenwereld: dat het zwaard nimmer rust. Wee mij, ik verga; ik heb het zwaard getrokken en nu kan het niet rusten. Ik zal één dozer dagen door het zwaard vergaan.Toen zei God: Neen,Kaïn, wat ge zegt is wel waar en ge ontkomt er niet aan, want er blijft wel oorlog, maar Ik, de Heere, zal het geweld van het zwaard en zijn vice-versa-verkeer regelen gaan. Het zwaard zal slaan en terugslaan, maar niet gelijk gij ducht. Het zal niet gaan zonder een hand, die van boven af ingrijpt door een zwaard, dat sterker is dan het andere. Neen, wij zullen niet de wet van het vice-versa-verkeer breken, maar wel op zekere hoogte de onzekerheid en de dwaasheid er van remmen. En dan stelt de Heere de overheid in en geeft aan Kaïn een teken, dat hem niet zal verslaan Jan-en-alleman. Sommigen denken, dat de Heere een teken gaf aan Kaïns lichaam, maar dat staat er niet. God gaf een teken aan Kaïn, dat hij zien kon. God gaf een uiterlijk teken, dat niet Janpublìek zonder zin hem verwoesten zou. Dus God stelt orde in de wet van zwaard-wederkerigheid en daar begint de overheid. Maar ook de overheid is niet in staat, de vraagstukken grondig op te lossen. Want de aanleiding van haar bestaan vindt ze in het bestaan van de wet van de wederkerigheid van het zwaard. Zij komt als het zwaard driester optreedt naar aanleiding van een feit. Actie en reactie van het zwaard. Daarom, ook de overheid zal nimmer in staat zijn de wet tot doorbreken te leiden, den kringloop te breken. De overheid zal nooit in staat zijn één kwestie grondig op te lossen, noch die van den staat, noch van mij, noch van de kerk, | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
noch van recht en gerechtigheid. Ze kan orde stellen, maar niet de kwesties grondig oplossen. Maar nu heeft God no dien tijd lets anders gedaan. In Kaïns tijd stelt Hij, voor Israël er is, vóór het kerkvolk er is, de overheid aan, om in de algemene wereld tenminste de wanorde tegen te gaan en de orde aanvankelijk te herstellen. Maar straks komen Abraham, Izaäk en Jacob, het heilige yolk Israël. En Israël neemt onder alle volken een eigen plaats in. Daar is het volk van de bijzondere genade en ook van de bijzondere oordeels-profetie. Daar is het yolk, dat de schaduw werd, telkens weer, van Christus en in dat yolk geeft God weer de overheid, maar anders dan Kaïn haar heeft gezien. Daar Israël kerkvolk wezen moet, yolk van bijzondere genade, geeft God een overheid, die naar den regel leven moet: Niet door kracht, maar door Geest. Een overheid komt daar, die niet zegt: de koning is iemand, de priester is een ander, het geweld is één factor, de liefde een andere. Maar een overheid komt daar, die eerst door de profeten-zonen ontvangen en gezalfd wordt en die horen moet, dat bij het ware koningschap de koning huwt aan den priester. Dat betekent, dat de man, die het zwaard kan hanteren en hard kan slaan, zich binden meet aan de liefde van den priester. Het koningschap van Israëls heeft tot taak, niet om de bijzondere genade te brengen, maar om af te beelden Hero, die koning zal zijn en priester en Zijn koningschap en priesterschap vrijwillig verbonden heeft. En waar dit Israëls taak is en dus de overheid Christus afschaduwen moet, daar vraagt God van Israels koningen, dat zij het geweld niet gebruiken zullen om naar boven te klimmen en te vergeten, hetgeen klein is, maar om als grootste één te zijn met de kleinsten en als gewapende man te zijn als de ongewapende man, de priester. En daarom is het geen toeval geweest, maar zinrijke handhaving van Israëls eigen wezen, als God den laatsten koning afzet, omdat hij de slaven te kort deed: Koning Zedekia. Dat betekent: de laatste koning, die z'n handen vrij had, heeft geweigerd, de slaven hun recht te geven. Ze hadden, recht in het Jubeljaar op de Sabbathsgedachte, aan den lijve voelbaar, doordat ze vrij werden. Want de slavernij moet bij Israël dienstbaarheid wezen. Dienstbaarheid met een open deur naar het land der vrijheid. Toen Zedekia het jubeljaar niet hield en de slaven niet vrij liet, toen was hij een koning geworden naar de wereldse-wet, was hij koning geworden op het terrein van Abel naar den zin van Kaïn. Dan is de koning een tegenstelling van den priester, want hij is don wel | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
als ëën die gediend wordt, maar niet als ëën, die ook is dienaar. En daarom, zeggen de profeten, moest koning Zedekia weg en Ezechiël zegt: dat was eigenlijk de oorzaak van de ballingschap. De profeten zeggen: dat Davids koningshanden gebonden zijn met sterke touwen van Babel, omdat aan de slaven te kort gedaan werd. Dus ligt het vraagstuk daar voor Christus van Davids gebonden handen, want Davids gebonden handen werden nog niet vrij. Heden hebben de mensen van Babel touwen gelegd om Davids handen. Vandaag is het de keizer van Rome. De handen blijven gebonden, daar de slaven geen recht krijgen. Nu dan, Christus Jezus, Gij heet Davids zoon, naar de profeten. Nu dan, Christus Jezus, Uw geboorte-register zegt, dat Ge de ware David zijt. Davids Zoon, waar zijt Ge? Mijn Heiland, gaat U het vraagstuk niet aan van Davids geboeide handen? Ja, het gaat Mij aan. Ik ben er om David vrij te maken en te doen heersen met een eeuwigen troon. Nu dan, antwoordt God, als vandaag David z'n troon eeuwig maken zal, meet David z'n fout goed maken en God legt den slaaf voor Christus' voeten en zegt: Doe konings-recht aan dien man. God dringt een slaaf aan Jezus op. God stuurt het zwaard van Petrus naar Malchus' oor en zegt tot Christus: Nu komt de verzoeking. Nu Mijn Zoon, leid ik U in verzoeking. Verbs Uzelf van den Boze. En dan komt daar die slaaf te staan met een afgeslagen oor en een gapende wonde. Slavenbloed stroomt. God leidt Jezus in verzoeking, maar in gerechtigheid drijft Hij door eigen kracht den Boze uit en heelt den slaaf. Dat wil zeggen: David in Christus verdient dien naam weer, zó radicaal, dat Hij den slaaf - niet één, die zegt: Goede Meester, maar één, die kwam om Hem te binden - geneest en zegt: Ge moogt weer horen. Man kom op uw verhaal. Dat verbaal is Mijn doodsbericht. En in hetzelfde uur, wanneer Christus den slaaf geneest, geeft Christus aan Kaïn bewijs, dat Gods garantie-teken ten volle gehandhaafd blijft, want God gaf een teken aan Kaïn, dat niet dom geweld hem verslaan zou. Nu dan, dat gebeurt niet. Daar is Kaïn, daar is de antichrist, zwaarden en stokken en Kaïns boze hart slaat met een stok en wil Hem vermoorden. Zie toe, Kaïnsbenden, Gods garantie-teken houdt stand, zó radicaal - niet maar door niets te doen, maar door een genezingsdaad - dat Christus Kaïn de voile kans geeft. Maar U zal verslaan Uw eigen zonde en daarom en daarna zal deze mensenzoon straks heersen in heerlijkheid. Wat Kaïn betreft volsta dit woord en wat David aangaat: nu dan David in dezen Zoon | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
geboet heeft voor het kwaad en den slaaf niet heeft vertrapt, nu heeft David in Hem aan de slaven weer recht gedaan. En nu David bereid is, Kaïns bindende handen helemaal vrij te maken en Zijn eigen handen helemaal te laten binden, waaraan Malchus mee mag doen, als hij wil, nu zegt God: Davids daad van zelfgebonden-te-willen-zijn, Davids daad worde vervuld. Gaat Hem hangen, want alzo wil Hij en zo betaamt het alle gerechtigheid heden te vervullen. Want Malchus' genezing is de roep van Davids huis om binding van Davids eigen handen. En nu David zich zó vernederd heeft, nu wordt Hij vrij. Het Koninkrijk wordt eeuwig. Looft Hem alle afgronden, want David is nu door eigen recht eeuwig koning geworden. De slaaf is gelegd voor zijn voeten. Maar Zedekia mope vallen en struikelen, Jezus Christus alzo niet. Laat van den slaaf zelfs een oor ter aarde vallen, ook aan dat oor volbrengt Jezus de wet en hierin wordt Hij Priester. | |||||||
III.Dat zien wij ten derde: Hij heelt den man, die een kind van Israél is. Hij heelt den slaaf en gelijk we straks zagen, dat Malchus tussen twee figuren in staat n.l. tussen Kaïn en Abel, zo zeggen we ook bij het laatste punt; Malchus staat tussen twee priesters in: één priester, die een functie bekleedt in deze wereld en één priester, die z'n ambt verricht in een andere wereld. Geloofd zij God! Want Kajafas is slavenhouder en priester. Kajafas heeft als priester wel de taak de grote leer ook aan slaven te doen zien, maar doet het niet. Wat Zedekia weigerde te doen, wordt door de priesterschap na Zedekia wel gedaan, n.l. het vrijlaten der slaven, maar de laatste priester van het huis van Kajafas loopt in de lijn van Zedekia: deze man houdt slaven en last ze niet vrij en gebruikt de slaven om Hem in boeien te slaan, die alle slaven los maken moet en hun banden zal ontbinden: dat is de tragedie van dezen bitteren nacht. In plaats van den slaven te zeggen: Christus maakt vrij, houdt hij hen vast. De laatste priester, die het jubeljaar moet aankondigen, punt hun niet eens een jubeldag en gebruikt de slaven tegen hun eigen losser. Die man kan niet meer priester zijn in eeuwigheid; die den leer - en lichtbrenger gevangen zetten wil, hoe kan die de leider wezen? Nu staat Malchus voor een anderen priester, gebonden in boeien, die zegt: Als ge Mij zoekt, laat deze heengaan. Een priester, die zelf banden verdraagt en ook aan de slaven recht doet, zolang ze | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
lid van de kerk zijn. En deze priester, die door volkomen offerande een volkomen verlossing teweeg brengt, staat ook, hier in de kerk, reikt den koning de hand en vraagt of wij door deze liefde, die de slaven recht doet, ook hebben leren geloven aan de kracht der liefde zelf, die van boven af ons leven van keer en wederkeer doordringen zal.-Laat geen zwaard nodig zijn om van dezen priester in noodgevallen profijt te trekken, maar leer vandaag Uw eigen nood zien en belijdt Hem Uw schuld als Uw grootste nood, En ga zo naar Hem uit, die ook U, verloren slaven wil behandelen naar het recht van Davids huis en van Abrams verbond, dat is, die de slaven wil zetten in vrijheid. Hij, die den Doper zeide, dat het grootste wonder was, dat aan de armen het evangelic verkondigd werd, Hij heeft vandaag het laatste wonder in de vernedering gedaan tot vervulling van deze wet. De Doper vroeg een antwoord: Ja, zeg hem dat de blinden zien, de kreupelen gaan, de doven horen en dat aan armen het evangelie verkondigd wordt. Maar alle wonderen verdwijnen als de handen gaan in boeien en men Jezus wegleidt. Maar het laatste wonder dat Hij overhield om aan den Doper te vertellen was: Aan de armen wordt geévangeliseerd. Dat blijft over: aan de armen wordt geévangeliseerd, door het woord der profetie en door de daad van koningschap en door de uiting van Zijn priesterlijk hart. Heer, plaats ons onder Uw slaven, dan zijn wij, Heer, aan den koning gelijk, want aan slaven wordt vrijheid gegeven door woord en daad. Hij is onze Heer alleen......... Amen. |