Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |||||||
De heerlijkheid van de toekomstige beweging aller dingen.Ga naar voetnoot1)Tekst: Hebr. 12:26, 27. ‘Wiens stem toen de aarde bewoog, maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel. En dit woord: “nog eenmaal”, wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn.’ Geliefden in den Heere Jezus Christus !
Als levenswegen scheiden gaan, dan ontroert zich elk hart, dat te beroeren is. Doch elke ziel, die haar golven rimpelen laat, zie toe, dat de beweging van haar gevoelig oppervlak niet een richting aanneme, tegenovergesteld aan die, in welke de adem van den Geest van God, als Hij over haar heen wil gaan, haar beweging en beroering stuwt en leidt. Want daar is zo vaak strijd tussen de zielsbewegingen, die wij willen en die, welke God in ons wil. En voor dien strijd tussen de tweevoudige ontroering, voor die vijandschap tussen het begeren, het ziels-bewegen des vleses, èn dat begeren, die ziels-beweging, die uit den Geest is, moet ook heden ons oog groot-open zijn. Want in onze ontroeringen verraden zich onze begeerten, en in onze begeerten onze strevingen, en in onze streving de beweging in den golfslag onzer ziel; en deze beweging is naar God heen òf gaat van Hem af. Opdat nu ook in deze ogenblikken, waarin de band tussen U en mij ontknoopt wordt, onze beweging niet zou zijn in van God afvoerende richting, sla ik met U op het Woord Gods, gelijk | |||||||
[pagina 330]
| |||||||
het in den voor heden gekozen tekst u toespreekt. Want het is de majesteit van dit woord, dat het ons zegt, dat de betekenis van dezen avond ligt niet in wat voorbijgaat, doch in wat blijft; niet in wat veranderd worden kan, doch in wat onveranderlijk is; niet in de beweging van den heraut en de burgers van het koninkrijk, doch in de onbeweeglijkheid van het koninkrijk der hemelen zelf. En indien nog om de beweeglijke dingen Uw en mijn ziel zich beroeren wil, dan doe zij dit alleen in heilige vreugde. Het heengaan breekt niet af, maar alle heengaan bouwt op. Want dóór de beweging van wat beweeglijk is, komen naar ons toe Gods onbeweeglijke dingen. De beweging sleurt met haar golfslag niets, dat waarde heeft, mee in den maalstroom der tijden, om het te doen verzinken in den grondlozen put der diepten, van wat geen naam meer heeft; want niet ondanks, maar juist in en door de roering van wat zich roeren laat komt Gods onbeweeglijk koninkrijk naar ons toe. En als de wagen der tijden voorbijrolt in schokkende vaart en als dan op dien nooit stilstaanden wagen der tijden meegaat wat beweeglijk is, meegaat de mens, dien wij zagen, meegaat de plaats, die wij betraden, meegaat de band, die ons saambond, dan blijft toch de grote en sterke zekerheid onbeweeglijk bij al die beweeglijke dingen in ons hart: o Duurzaamheid,
oneindig, al omvattend, uitgebreid,
die, onbegonnen, nimmer sterven zult;
die 't wezen van het wezen heel vervult,
u ken ik; ja heb dank. U ben ik? Neen:
Want duurzaamheid, o God, zijt gij alleen.
Want als dan de ongedurigheid der tijden ons opschrikt en verontrust, dan is het een troost te weten, dat in en door het ongedurige onze duurzame God Zelf tot ons komen wil; dat God Zijn onbewegelijk koninkrijk sticht in en door der tijden wisseling. Want het Woord van Uw God wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn. Laat ons door deze gedachte sterkte vinden in God, en zo spreken gaan over De heerlijkheid van de toekomstige beweging aller dingen. | |||||||
[pagina 331]
| |||||||
Deze toch ligt hierin, dat ze is
| |||||||
I.God, onze God, is de onbeweeglijke en tegelijk de beweeglijkheid zelf. Onbeweeglijk is Hij in zichzelf. Wie raakt aan Zijn stoel ? Wie beweegt Hem in Zijn stille majesteit ? Toch is Hij niet de strakke onbewogene. Want Hij is bewogen door Zichzelf. Hij heeft Zichzelf bewogen. En nu is diezelfde God, die onbeweeglijk zit op den stoel der vastheid, gebleken óók de hoogste beweeglijkheid. Hij heeft zijn bewegingswil gelegd in het werk der schepping; Hij heeft aan die schepping de wet der beweging opgelegd; Hij heeft haar beweging gezien en gestuurd en geleid. Ja, Hij gaat straks in Christus Jezus zelf tot haar beweeglijkheid in; laat zich met haar bewegen en ontzetten tot in den dood des kruises. Dat is de altijd weer beroerende, bewegende gedachte, die de Schrift ons leert over onzen bewegenden, bewogen en toch onbeweeglijken God. En zij laat ons zien hoe die beweging, die God in de schepping legt, hoe die beweeglijkheid, welke God in de schepping zelf ontplooit en aan den dag legt, tenslotte nog overtroffen wordt in dat wondere werk der herschepping, der verlossing, der genade. God de Schepper beweegt zichzelf en alle ding. Maar God de Herschepper maakt die beweging van het àl nog dieper; Hij zet ze al breder uit, Hij haalt ze al dieper op; Hij voert ze al hoger opwaarts. In de schepping heeft Gods bewegingskracht zich vervaarlijk getoond en vol van majesteit. Maar in de herschepping aller dingen zal eenmaal Gods bewegingsdaad haar hoogste geweldigheid, haar machtigste victorie, haar al-verzettende mogendheid openbaren in verbijsterende ontzetting. Het is aan deze dingen, dat de schrijver van den brief aan de Hebreeuwse Christenen gedacht heeft, toen hij schreef wat onze tekst bevat. O, die man weet in weinig woorden veel te zeggen, want elk van zijn woorden drukt een geweldigheid uit. | |||||||
[pagina 332]
| |||||||
Hij heeft Gods voetstappen horen dreunen over de aarde en hij verneemt reeds Gods geweldigen stormwind, die aan het eind der dagen alle bomen schudden, alle burchten van mensensterkte bekampen zal. Hij weet, dat God ontwaakt ter beweging. Dat is het geweldige in zijn gedachte. Maar hij weet ook, dat die beweging en het rumoer, dat God maken zal en gemaakt heeft, er is om den mens, om den mens, gelijk God hem schiep en in Christus Jezus tot zich terugbracht als den zoon, die verloren was, doch werd weergevonden. De gemeente van Christus is het, die het doel is der beweeglijkheid Gods; om haar beweegt God den hemel en de aarde, om haar raakt Hij de bergen aan, dat ze roken, om haar vergruizelt hij de rotsen der eeuwen, om haar keert hij om de orde van het heel-al. En dat is naast het geweldige ook de vertroosting in zijn woorden. Om dat hoopje mensen maakt God zulk een beweging, zo groot rumoer ? Ja, zegt de schrijver van dezen brief. En hij verblijdt zich, dat hij kind is van de eeuw waarin hij leeft. Want ik, zo zegt hij, ben zoon van den nieuwen dag, ik behoor tot de kerk van het nieuwe Testament, ik heb de beweging, het rumoer, den stormwind, de ontzetting van den groten Pinksterdag meegemaakt. En deze Pinksterdag zegt mij, dat God, mijn God, bezig is de wereldhistorie te beëindigen. Nog eenmaal zal God bewegen den hemel en de aarde ! Nog eenmaal ! Want reeds eerder heeft God bewogen ! Reeds eeuwen vóór dat deze briefschrijver leefde, heeft God, als Vader van Zijn volk, óm dat volk de schepping beroerd en bewogen. Dat was in dat machtig, wereldhistorisch ogenblik, toen God Israël aannam tot Zijn volk, toen Hij op den Sinaï, den berg der verschrikking, Zijn wet gaf. Toen heeft Zijn stem de aarde bewogen. Toen heeft Zijn stem de aarde bewogen......Want was dat de stem van God niet, die om den Sinaï zich openbaarde, die uitbrak met vervaarlijk geluid in donderslag en bliksem ? Ja, dat was, Israël, de stem van uw God ! Als Hij Zijn wet u geeft, dan maakt Hij u tot Zijn eigendom; dan bouwt Hij u tot Zijn tempel; dan legt Hij Zijn leven in u, opdat straks uit u, Zijn heilig volk, het heil zou uitbreken in Christus Jezus over heel de wereld ! Daar op dien bruidsdag van Israël, waar God het aanneemt tot Zijn volk, zoekt God de wereldredding, zoekt Hij het koninkrijk | |||||||
[pagina 333]
| |||||||
der hemelen, gelijk het uit dit volk eens zich los zal breken. Daarom past op dezen bruidsdag ook het bruidslied der aanneming; maar zo geweldig als de Man is, Israël, die u trouwt, zo geweldig als het doel is, dat Hij met uw ondertrouw beoogt, zo geweldig als de diepte van het verlossingsplan is, waaruit deze verlossingsdaad geboren is, zó gewèldig moet ook heden de klank, de inzet, de toon zijn van het bruidslied. Geen smeltende zang, maar een oorlogsgedreun zal het bruidslied van Israël zijn, gelijk de Bruidegom in den hemel, de aannemer van Zijn erfvolk, het Zichzelven zingt. Daarom werpt Hij bliksemen, en daarom rommelt Hij Zijn donder en daarom schudt Hij de bergen, omdat Zijn liefde tot u komt in geweldigheid ! Daarom beweegt Zijn stem hier bij de wetgeving van Sinaï de aarde ! De aarde ? Is dat geen overdrijving ? Is het niet te veel gezegd ? Ja en neen. In zekeren zin is het teveel gezegd. Die Sinaï, die grauwe berg, moge dan een kolos zijn, een geweldige granietbonk, waarbij Israëls tentenleger niet meer is, dan wat witte vlokjes, gezien van de bliksemzwangere hoogte, toch is die Sinaï niets, als ge hem meet met het oppervlak van de grote aarde zelf. Een kleine oneffenheid is hij, een heel kleine rimpeling van de korst van den aardbol. Laat die Sinaï daveren en roken; laat die berg beven; och, de aarde, de grote aarde wordt daarmede nog niet geschokt. En toch - toch overdrijft niet de man, die, als Sinaï's berg siddert, de beweging der aarde daarin weet en zegt ! Er is nog een andere manier, om geweldigheid van beweging te meten, dan die van den man, die de millimeters telt, welke de seismograaf meer of minder aanwijst voor een waargenomen aardschok. Zie, daar is ook de dichter, de dichter, die in de geestelijke wereld krachten voelt, welke ook de stof in beweging zetten ! En boven den dichter staat de man van geloof. Als hij weet: nu is mijn God hier, dan dreunt onder Zijn voetstappen hem de aarde; en al verneemt hij ook geen zucht, toch vergaat hem horen en zien. want God is er, dat is: het verterend vuur is er, de brullende Leeuw is er, de Geweldige is er ! En zo kan zonder overdrijving, doch naar de gevoeligheid van een voor Gods nadering ontvankelijk profetenhart Psalm 77 zeggen: | |||||||
[pagina 334]
| |||||||
Uw pijlen, zo geducht,
Vlogen vlammend door de lucht.
't Zwaar geluid der donderslagen
Deed het al in 't ronde wagen,
En de wereld werd verlicht
Door herhaalde bliksemschicht.
Zo kan ook Psalm 114 vragen: Gij bergen, waerom als een ram,
Waerom, o rots, gelijck een lam gesprongen ?
Het is voor Godt, dat d' aerde springt,
Voor 't aengezicht van Jakobs Godt en Vader
Die bronnen uit de steenrots klinckt,
Uit klippen klinckt een versche en springende ader.Ga naar voetnoot2)
En met dezelfde fiere bewustheid weet Debora, dat God en Gods aardbodem met haar krijgsbedrijf meeleeft; ook zij durft zeggen: Heere, toen Gij uittrok van den Seir,
daarhenen gingt van Edoms velden,
beefde de aarde, sidderde de hemel,
dropen de wolken van water.
En wie heeft ooit gedacht te veel te zeggen, als hij zong: O God, toen Gij met majesteit,
Uw Israël hebt uitgeleid,
En op Uw heil doen hopen,
Toen Gij langs Parans woesten grond
Hun voorttoogt, schokte d' aard in 't rond;
De hoge heem'len dropen,
De bergen rezen zelfs omhoog !
Men zag dit Sinaï voor 't oog
Van Israëls Koning beven ?
Ach neen, dat is geen overdrijving. Want in al die liederen over springende bergen en geschokte aarde en geopende hemelen spreekt zich uit de grote geloofsgedachte, dat God met Zijn volk meegaat; dat het voorttrekkend Jsraël voor den mens misschien een verachte bende zwervers is, maar dat toch God van dat volk zegt, | |||||||
[pagina 335]
| |||||||
dat zij de koningen zijn van het heelal; dat om hun verlossing alle machten der schepping moeten ontwaken; dat de stof den Geest moet dienen en de aarde het tot den hemel geroepen volk moet te hulp komen. Dat is de heerlijke gedachte, dat de uitredding van een verloren volk, van een handvol paria's, als God Zich daartoe zet, eigenlijk het grootste wereldwonder is, waarbij heel de schepping mee moet leven; waarbij de bergen dreunen en de hemelen schallen moeten om te zeggen, dat er geen geweldiger ding in het Heel-al is, dan de verlossing van een volk, dat in zichzelf heel-niets is. En o ja, als ge dat nu goed begrepen hebt, dàn weet ge ook, waarom de schrijver van dezen Hebreeërbrief zo innig dankbaar is, dat God niet blijft staan bij den Sinaï, maar van Sinaï gaat tot Kanaän en van Kanaän tot Jeruzalem en van Jeruzalem naar Bethlehem en van Bethlehem naar Golgotha en van Golgotha naar - ja, waarheen ? Naar Jeruzalem weer ? Neen - naar heel de wereld; want als de Pinkstergeest in Jeruzalem zich uitstort, dan zoekt Hij de wereld. Zie, zegt onze tekst, God gaat door van Oud naar Nieuw Testament. In dat Nieuwe Verbond zijt ook gij, christenen van heden, geboren en ingelijfd. En dat Nieuwe Verbond is veel en veel heerlijker dan het Oude. Uit veel dingen blijkt dat; maar ge kunt die grote uitnemendheid van het Nieuwe Testament boven het Oude afleiden óók hieruit, dat het Oude Testament veel rumoer maakte, doch het Nieuwe Verbond gedruis in de wereld brengen zal en een siddering over de krimpende aarde doet gaan, die nog veel groter is; die van sterker wee roept, maar ook van groter barenskracht, dan de rokende, trillende Sinaï bij de wetgeving onder Mozes. Toen het Oude Verbond werd ingewijd, wierp God een steen in het water en de kring, die door dien steen gevormd werd, was groot. Maar in het Nieuwe Verbond werpt God opnieuw een steen in het water en al groter, àl ruimer worden de kringen; de wateren worden beroerd en rusten niet meer. God heeft door Christus' kruis en door 's Geestes uitstorting vuur op aarde geworpen; en dat vuur is niet te vergelijken met de losse vuurpijlen van schichtige bliksemflitsen rond den Sinaï; het steekt de ganse wereld aan brand; het werkt overal door, het tast het heel-al aan, al de beweeglijke dingen. Niets houdt dat vuur tegen. Zelfs God kan het niet meer tegenhouden. Christus is gekomen om vuur op de aarde te werpen; en wat wil God als het reeds ontstoken is ? Het Oude Verbond | |||||||
[pagina 336]
| |||||||
raakt op aarde één plekje aan, dat beeft onder Gods stem; maar het nieuwe doet een siddering varen niet alleen over de aarde, maar ook door den zichtbaren hemel; wolken en luchten, zon, maan en sterren, het ganse Al moet eens door weeën heen komen tot vernieuwing. En waartoe ? Wel, waarvoor anders dan voor den groten heirgang van Gods volk ? Gelijk Israël zijn bestemming moet bereiken, zó moet Gods nieuwtestamentische gemeente ook haar doel bereiken in haar volkomen verheerlijking. Wat er aan eeuwigheidskracht en aan Geestesschoon in-zit, dat wil eruit zien komen. Door al de hemelen heen moeten Zijn kinderen varen om Hem de hand te geven en op een nieuwe aarde zullen ze wonen, die door al wat is, gediend wordt als het schouwtoneel van Gods grootste werk: het werk der verlossing ! Daarom is die grotere geweldigheid van de toekomende beweging van alle dingen boven die schuddingen van Sinaï ook zo ontroerend. Want de kleine, verachte, verschopte kerk weet het: God zal eens het dak boven mijn hoofd afbreken, nog veel geweldiger dan alle vijanden het zouden willen doen; maar Hij doet het, omdat deze woning niet schoon genoeg is voor mij ! Wie zo dakloos wordt, is den koning te rijk. Zo wacht de kerk op de afbraak der wereld, op de onrust van het Al, op de roering in heel de schepping, want - haar nieuwe hemel en aarde moet de Tempel zijn voor haar Geestesleven, dat in heiligheid zijn sieraad vinden zal. Of dat te zien is, vraagt ge nu al ? O neen, het is alleen geloofsstuk. Als de schrijver van dezen brief aan z'n troepje verachte, vervolgde christenen schrijft, dan lijkt het er evenmin op, als in de dagen, toen de profeet Haggai stond bij een karwei, daar ergens in Jeruzalem, dat maar niet op wou schieten: ik bedoel den tempel, dien de Joden bouwden in de heilige stad na den terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Als die Joden wenen, dat ze, al schrapen ze al hun verlepte kostbaarheden bij elkaar, toch nooit een tempel kunnen bouwen zó mooi als die van Salomo was, dan zegt de profeet Haggai: weest nu maar stil; de schoonheid en de betekenis van een tempel ligt niet in z'n uitwendige vormen, doch in zijn inwendige, geestelijke kracht. Het is niet de vraag: wat brengen de mensen erin, maar: wat brengt God er uit ? Niet is de hoofdzaak: wat bouwt het vlees aan den tempel, doch: wat bouwt de Geest uit dien tempel ? En zie, als gij, handjevol Joden, het zwaartepunt nu maar | |||||||
[pagina 337]
| |||||||
legt in het onzichtbare, dan is er nog nooit een tempel geweest als deze. Want uit dezen tempel, uit deze tijden, uit uw herstelden godsdienst zal God eens doen ontwaken de eeuw van den Messias. Christus komt ! En die Christus zal de wereld veroveren. Uw Messias, Israël, zal heel de wereld aanraken. Als Hij komt, zal God om Hem bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel; niet alleen de zee, gelijk vroeger de Rode Zee en de Jordaan, maar ook het droge. Alles, alles moet voor Hem in beweging komen (Haggai 2:7). En omdat die schudding alle dingen raakt, en niets voorbijgaat, daarom zal ze ook de laatste zijn. Groter beweging der beweeglijke dingen is niet mogelijk. Dat is, gemeente van Christus, de belofte, die God u gegeven heeft. Haggai drinkt er sterkte uit in donkere dagen; God zelf neemt volgens dezen tekst die beloften over. Hij doet dat nu, dat is: met het oog op deze tegenwoordige bedeling. En op de vervulling moogt gij wachten. Want als Haggai zegt, dat de beweging, die in deze bedeling komt, alles omvat, dan kan daar geen tweede op volgen; éénmaal, niet vaker, kan dus God nog bewegen de natuur om de dingen van den Geest. En daarom wijst dit woord, ‘nog eenmaal’, de verandering aan van de beweeglijke dingen; het wijst ze aan met onfeilbare zekerheid. Alles wat van zijn plaats kàn, wijl het beweegbaar is, moet van zijn plaats af; dat is, naar den fijnen zin van den tekst, Gods vaste belofte voor Zijn onrustige, opgejaagde kerk, die ook zo vaak van haar plaats moet in de wereld. Welaan dan, gemeente, hebt gij gezien uw rijkdom ? Durft gij de ontzaglijkheid van die woorden aan ? O, als we even erbij stilstaan, wat zijn ze dan geweldig ! Dan staat hier, gemeente, dat, zo vaak onder u Gods Woord is verkondigd, op welke wijze dan ook en door wien ook, ook zó vaak u dingen zijn voorgehouden, een beginsel werd gepredikt, een kracht Gods werd aangezegd, die het bliksemgeflits en dondergeschal van Sinaï ver, zeer ver in betekenis overtreft. Zaagt gij de geweldigheid van elke nieuwtestamentische bediening des Woords, nieuwtestamentisch, altijd, omdat ze Christus koos tot haar middelpunt en Pinksterlicht zag werpen over heel den bijbel ? Israël bedekte zijn aangezicht voor het licht en beefde voor het rumoer; en gij, wat hebt gij gedaan ? Hebt gij gevoeld, hoe geweldig de wereldomzettende kracht is van het kruis, dat God onder u gepredikt heeft ? | |||||||
[pagina 338]
| |||||||
Want immers: deze dingen zullen zich gaan vervullen; zij zijn om u reeds bezig tot u te komen, de weeën zijn al begonnen. Reeds ging Christus naar boven; hij bewoog den hemel, hij raakte Gods onbeweeglijken troon aan en stichtte daarop een tweeden stoel zichzelven, dat is, den verhoogden Mens. Reeds heeft een Mens den hemel bewogen ! En Hij liet al de engelen voor Hem neervallen en alle duivelen daarbij; Hij beweegt de aarde; Hij leidt het rumoer der volkeren. Beweging maakt Hij overal. En straks zal die beweging alles scheuren en sleuren van zijn plaats; omverwerpen zal ze al wat stand en bestand heeft, waar het te bewegen is ! Hij zal de zegepraal van den Geest vieren ook in de stof; want daartoe zal Hij de wereld, die nu is, omzetten, onderstboven keren, niet om ze te vernielen, doch om ze te bereiden tot een tempel, waarin elk stoffelijk ding den Geest onderworpen is en dien Geest verheerlijkt. En die grote beweging aller dingen zal wel verschrikkelijk zijn. Sinaï was ook verschrikking van rondom. Doch evenals Sinaï niet tegenover de genade staat, doch juist de genade dient, door den stroom des heils een bedding te graven onder Israël en vandaar straks in heel de wereld, zó ook zal de grote, nieuwe dag, de bewegingsdag van Christus, het heil doen uitstromen over de nieuwe aarde en den gansen nieuwen hemel door, tot alle geslacht en taal en volk en natie, ook tot den verste onder die grote schare, die niemand tellen kan. Hebt gij nu uw rijkdom gezien, gemeente ? Hebt gij de beweging gezien ? Hebt gij iets beleefd van uw grote, van uw wereld-bewegende betekenis als kerk van Christus ? Hebt gij gezien, welk een heerlijkheid in u werkt de Heilige Geest ? Want die Geesteskracht, die zich openbaart in de omzetting van een zondig leven tot een leven uit den wederbarenden Geest, dàt is de Geestelijke macht, die àlle stof beheersen zal. Die genade, dat Geesteswerk, zal de natuur omkeren, zal de wereld aangrijpen, omdat ze de natuur aan zich knechten zal, om Godswille en om uwentwille. O, ik weet, dat wij zo weinig beseffen van de àllesomzettende kracht van Christus' kruis en van de Geesteswerking onder het nieuwe Testament ! Als de wereld roept om beweging, om revolutie, om omverwerping van al wat is, dan schrikken wij, rustige mensen, op;......die onrustige wereld ook ! Toch is uw eigen christendom nog veel machtiger in zijn roep om beweging, om òm- | |||||||
[pagina 339]
| |||||||
kering, die alles van zijn tegenwoordige plaats zet. Neen, de jacht der wereld, die om beweging roept, is haar zonde niet; die hartstocht moet nog véél groter leven in uw hart. En mijn prediking heeft getracht dien hartstocht u in zijn noodzakelijkheid voor te houden. Want wat ons van den bewegings-roep der wereld onderscheidt, dat is niet de jacht naar het nieuwe, doch mag alleen hierin liggen dat de wereld het oude beweegt in revolutie, en dat wij de beweging wachten uit de doorwerking van het Evangelie; dat de wereld bewegen wil uit eigen kracht, en wij daartoe wachten op Gods kracht; dat de wereld alle ding en desnoods den stoel van God bewegen wil uit zijn plaats, doch dat wij de beweging wachten van alle ding, niet om daaraan de plaats te geven, die wij hebben bedacht, doch de plaats die God er voor koos, met souverein behagen. Zie, gemeente, het zijn deze dingen, die wij vol eerbied vonden in de Schrift en die we zich zagen aftekenen in de geweldige dagen, waarin God mij opdroeg onder u zijn oude woord naar den nieuwen tijd te prediken. En nóg op dit ogenblik roep ik u toe: houd uw rijkdom vast; besef de wereldomzettende kracht van den inhoud van wat elken Zondag onder u gepredikt is. Want als wij deze dingen geloven, dan worden wij heel klein en arm in onszelf, doch heel groot en heel rijk in God. Wij worden dan klein en arm in ons zelf. Heel die beweging, die onze toekomst maken moet, och, wij werken er wel aan mee, doch haar leiden, sturen en stuwen tot God kan niemand. Wie verstaat de wet ervan, wie doorgrondt haar verloop, wie vermoedt haar triomfantelijk feestesuur ? Niet één ! De beweging van alle ding, die nog éénmaal komt, zal als de Sinaï zijn: een onbegrepen verrassing, een felle storm in een woestijn, die eeuwenlang gezwegen had. De dief in den nacht ! Doch anderzijds: hoe groot en rijk worden we in God, als Hij om ons alle dingen òmzetten zal. Als Haggai den Joden de glorie van hun wereld-bewegenden tempel zegt, dan jubelt hij: de schatten der heidenen zullen tot u komen !Ga naar voetnoot3) Voor u de rijkdom der wereld ! De tempel moge capituleren voor het paleis, de godsdienst voor de cultuur, toch zal het paleis zijn schatten eens afdragen aan den tempel; over elk geroofd tempelvat neemt God eens in | |||||||
[pagina 340]
| |||||||
paleizen heilige wraak. En zo zal ook de vervulling dezer profetie in de beweging van hemel en aarde bevestigen het woord: alles is uwe ! Voor u de glorie der volkeren, voor u de bouwsels der beschaving, voor u alle rest ener wereld, die door het vuur is gelouterd, door de eindbeweging is geordend tot God. Zie dan dáárin, gemeente, de saamvatting van de prediking, die onder u geklonken heeft. Wij hebben onze armoede gezien; en de taal van het ‘arm en ellendig’ volk heeft onder ons niet ontbroken. Maar wie niet meer weet, kent zijn bijbel niet. Ook den rijkdom van het wereldbewegend volk predikten we onder u. Geen roemen in onzen rijkdom zonder het besef van onze nietigheid; want wij, om wie de wereld bewogen wordt, worden toch óók mèt haar bewogen door Gods machtige hand! Maar óók geen klagen over onze armoede, onze nietigheid zonder het fiere bewustzijn, dat om ons de wereld schudden zal! Dat is de volheid der Schrift; dàt is alleen uw waarachtig gereformeerd geloof. En wie dàn de geschiedenis leest onder nieuwtestamentisch licht, die vindt in Israëls glorie de profetie van de zijne; die vindt reeds in den rokenden Sinaï de belofte van de omzetting van het Heel-al; die kan de toekomst begroeten, als hij het verleden bezingt in het lied van de bewogen aarde: D' aarde sloeg van schrik aan 't beven.
Toen ze U langs Uw pad zag streven,
Zee en grote waat'ren door,
In het nooit ontdekte spoor.
Toen G' Uw volk den weg bereiddet,
Daar Gij 't als een kudde leiddet;
Mozes' en Aärons hand
Bracht hen dus naar 't heilig land.
Komt dan, gij die ook uw heilig land, uw Kanaän zingend zoekt, spreekt van dat verleden en wekt door uw lied Gods en uw toekomst, als ge aanheft Ps. 77:11. | |||||||
II.Wij zeiden het reeds, gemeente: de beweging, die de zondige wereld zoekt, kent geen banden dan de hare, die ze om de schepping leggen wil. Doch de al-beweging waarin wij geloven, is voor ons daarom zo heerlijk, wijl ze zo geheel gebonden is aan Gods vasten | |||||||
[pagina 341]
| |||||||
bewegings-wil. Dat zegt uw tekst u ook; want hij verklaart dat al die bewegelijke dingen, die God eens om-zetten zal, geschapen dingen zijn. Als welke gemaakt waren, zegt onze vertaling; gemaakt of geschapen. En de schrijver wil daarmee niet zeggen dat ze geschapen en dáárom bewegelijk, veranderlijk, wisselend zijn. Want wat geschapen is, is daarom nog niet beweeglijk en veranderlijk. Ook de onbeweeglijke hemel en aarde zijn toch geschapen door God ! Neen, als we hier herinnerd worden aan het feit, dat al die dingen, al die machten en mensen, die in den storm der toekomst geschud zullen worden door Gods bewegingsdaad, schepselen zijn, dan wil de tekst zeggen: al die bewogen dingen zijn door God geschapen; en daarom zijn ze gebonden aan Zijn wil. Hij kan er mee doen, wat Hij wil. Er is niets, dat blijft staan, als Hij zegt: ont-zet u ! Er is niets, dat bezwijkt, als Hij spreekt: leef in alle eeuwigheid ! En daarom, omdat al die beweeglijke dingen geschapen zijn, daarom zal alles in dien dag der wereldschudding, der totale van-zijn-plaats-rukking volkomen verlopen naar Gods wil. In die grootste wanorde zal Gods orde zijn. Is die gedachte niet overweldigend ? Naar Gods wil ! In de grootste verwarring dus de eenheid van Zijn besluit. Naar Gods wil ! In al die beweeglijkheden dus geen andere bewegende hand, die iets meer kan doen dan Hij verkiest. Naar Gods wil ! In al dat verzetten dus Gods onverzettelijkheid. Naar Gods wil ! Al heeft de duivel juist in de beweeglijke dingen den onbeweeglijken God willen bewegen uit Zijn plaats, door Zijn beweeglijke dingen vàn hun plaats te zetten, toch zal Gods beweging niet haar doel voorbijstreven: Satans beweging zinkt in tot machteloosheid; van het wentelend wereldwiel wordt zijn arm afgestoten en alle ding komt in de òmzetting ook weer tot zijn rècht-zetting. Want ze zijn geschapen. De dingen, die herschapen worden zijn ook geschapen; en die schept en herschept zijn één. O, dat is de ontzaglijke eenheid van alle Schriften, van alle tijden, van alle eeuwen, van alle kerken, van alle preken: schepping en herschepping zijn één. In de manier van de herschepping wordt gehandhaafd de wet der schepping. Daarom kan niets tegenvallen in 't eind. Daarom zal de herschepping eerst de diepte van Gods genade ten volle ontsluiten, want zij eerst zal ons kunnen leren, dat God bij de schepping reeds op de herschepping gerekend heeft, dat Hij de wereld en het àl zo heeft ingericht, dat eens alle ding | |||||||
[pagina 342]
| |||||||
vatbaar zou zijn voor verlossing, beweegbaar, ja, wel enigermate voor de bewegende hand van den Satan, maar beweegbaar nog véél méér voor de hand van God. Geschapen dingen zijn ze, welke God bewegen gaat ! Daarom kan de overwinning alleen voor Hem zijn. Want de hand van den Satan en de hand van den schuldigen mens heeft veel bewogen, veel vàn zijn plaats gezet in de beweegbare wereld van God. Maar Gods bewegende hand zal ten leste ook bewegen gaan. En de hand, die lest beweegt, beweegt best. Want Satans hand en onze schuldige hand is ook geschapen; alle schennende hand, die eerst bewoog de wereld tot zonde, behoort óók tot de geschapen dingen. Daarom wordt alles wat zelf beweging bracht in zonde, door God ook bewogen in gerechtigheid. Want ongeschapen en daarom altijd bewegend, en nooit, nooit nooit beweegbaar is de hand van God, tenzij alleen door Hem Zelf. Het Koninkrijk zàl dus des Heeren zijn. Want Zijn bewegingen worden alleen bepaald door Zijn onbeweeglijken wil; en anders door niets in de wereld. Zijn bewegende hand is de enige, die alleen aan den eigen wil onderworpen is, van die ze beweegt. Zo kome dan, gemeente, ook nog in dit ogenblik tot u de vermaning, om u te onderwerpen met blijdschap en met beving aan de hand van God, die alles in en om u beweegt. Ook gij mens, wie gij zijt, zijt schepsel van God. Maar in die schepping, al is ze bewogen door de zonde, is ook voor u de mogelijkheid van de beweging der genade. En God heeft in Christus u doen verkondigen, dat Hij de aarde bewogen heeft, en door het kruis bewegen zal, om de Zijnen te verlossen. Neem die boodschap aan en verheug u met beving...... Verheug u met beving, ook in de bewogen dagen waarin wij elkander rond-om de Schrift hebben ontmoet. Rondom ons kookt, gist, schuurt, scheurt, beweegt heel de wereld. En heel die wereld, voor zover ze niet wanhopig is of leeft buiten Christus' bewegend kruis, meent, dat ze met haar bewegingen en scheuringen en omkeringen de aarde zó lang bewegen. ziften, òm-zetten zal, tot eindelijk vredige rust over haar daalt in onbeweeglijkheid. Gij, Kerk van Christus, weet door het Evangelie anders. Gij weet, dat niet alleen de door mensen bewogen wereld, maar dat ook die bewegende mensen zelf, schepselen zijn. Alle beweging, die wij in de geschapen dingen brengen, blijft dus mèt ons aan de schepping gebonden en komt dus nooit daarboven uit. De schep- | |||||||
[pagina 343]
| |||||||
ping nu kan de schepping niet redden. Zeg dan nooit in uw hart: Wie zal den hemel inklimmen, den hemel bewegen door eigen kracht ? Want die hemel is bewogen door Christus' komst. Wie den hemel zelf bewegen wil, wil Christus van boven afbrengen; ijdel pogen ! Zeg evenmin in uw hart: wie zal den afgrond indalen, wie zal de onderwereld, den dood, het graf bewegen ? Want de afgrond is bewogen, door Christus, die den dood in het graf overwonnen heeft. Zoudt gij Christus uit de doden kunnen opbrengen ? (Rom. 10). Uw enige toevlucht is - en ook in dit uur predik ik u dat - die beweging Gods, die boven de schepping uitgaat, en niet met onze machteloze hand aan de schepping gebonden blijft. Niet de man, die in den wereldwagen zit en er niet uit kan, kan dien wagen sturen en bewegen; dat kan alleen Hij, die er voor uit gaat, en die, onafhankelijk, bewegend en heersend, hem voert naar Zijn wil en tot Zijn doel, Hij, die daar zit boven het rumoer der volkeren, boven het bruisen der wateren, boven de beweging der beweeglijke, geschapen dingen, onze Vader, die in de hemelen is, onze God, die vlees werd en zo onder ons woonde. Geen revolutie, die mensenkracht, maar het Evangelie, dat bovenmenselijke kracht predikt in de wereld-beweging, is het behoud van ons arme geslacht, van onze vermoeide eeuw, van uw behoeftig hart. | |||||||
III.En dat Evangelie zàl ook zijn beloften eenmaal zien gaan in vervulling. Want - en ziehier onze laatste gedachte - de beweging aller dingen, die de laatste dagen brengen zullen, is toch dienstbaar aan Gods onbeweeglijk koninkrijk. Als het grote doel toch, dat God beoogt met zijn bewegen van hemel en aarde noemt de tekst: dat blijven zouden de dingen die niet beweeglijk zijn. De dingen, die niet beweeglijk zijn ! Zijn die er dan al ? Ja, nu reeds bestaan ze. Want God heeft, om Christus' wil met de wereld bewogen, in die vergankelijke wereld het onvergankelijke, in de beweeglijke dingen het onbeweeglijke gelegd. Dat onbeweeglijke is het koninkrijk der hemelen. Dat koninkrijk is gesticht op aarde door Jezus Christus; het is de nieuwe orde der dingen, die nu in beginsel reeds aanwezig is door den Heiligen Geest, en die eens volmaakt zal geopenbaard worden, als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zijn zullen; de nieuwe orde, waarin | |||||||
[pagina 344]
| |||||||
alles wat zich roert en is, zal zijn overeenkomstig den wil van God. Dat koninkrijk der hemelen zoekt in de kerk van Christus zijn belichaming: en omdat Christus' verzoeningswerk het onwankelbare fundament eronder gelegd heeft en Christus' Geest het onverderfelijk levensbeginsel er in uitgestort heeft, daarom kàn dat koninkrijk door geen bewegende macht in zijn diepste wezen geschonden of verkracht, of ver-zet worden. Dat koninkrijk blijft. Wat in zijn uitwendigen vorm beweeglijk is, zal ook met de grote wereld-omzetting mee bewogen worden; maar zijn heerlijk wezen zal blijven; onbewogen en ongeschonden treedt het aan het licht. Want omdat het in zijn wezen reeds recht-zetting der dingen naar God is, daarom behoeft dat koninkrijk in den grond van zijn bestaan niet meer òmgezet te worden. Wat wederom-geboren is, behoeft de wedergeboorte aller dingen (Mt. 19:28) niet meer. En omdat nu dit onbeweeglijke blijft, eeuwig blijft, dáárom zal God ook aan de beweeglijke dingen een nieuwe plaats geven in de nieuwe wereld. Want al wat is, moet dan dienen Zijn koninkrijk. Maar alle stof en alle geest zal dan ook gelouterd zijn; en wanneer zo àlle ding zich heeft gesteld op de plaats, die God het wijst, en wanneer alles in heel de schepping opziet naar God, gereed tot Zijn dienst, dan zal God de dingen, die nu nog beweeglijk zijn, door Zijn wil vastzetten in onbeweeglijkheid. Dan zal de stof er zijn om den geest; en de pracht der wereld om Gods heiligen. Dan zal niet meer het worden er wezen, doch het zijn. Dan zal het plan, het schema, de bestaanswet van deze wereld voorbij gegaan zijn. En het eeuwige leven, eeuwig onbewogen en toch in eeuwige deining van regelmaat en rust zal de geesten bewegen, bewegen, bewegen tot God. Maar in die beweging van aller zielen verlangen naar God zal toch de rust en kracht zijn van wat nooit meer van zijn plaats te wrikken is. Dan zal in Gods vrij-gestreden volk de verborgenheid zijn van Gods leven zelf: onbewogen zijn ze, en toch eeuwig zich bewegend. Want de kracht, waardoor ze dan zich bewegen, zal niet liggen buiten hen, doch in hen. Het zal de mogendheid zijn van den wil tot God, die naar God in hen gewrocht is door Zijn Heiligen Geest. Zo schuurt dan in heftige beweging langs de muren van de stede Gods al het schuim der wereld; zo tracht de stof met haar wisseling den Geest te breken in zijn onbeweeglijk werk; doch | |||||||
[pagina 345]
| |||||||
het einde zal zijn de volkomen zegepraal van de onbewogen gemeente, gebouwd op de petra van Christus Jezus, Gods Zoon; en in die zegepraal van den eeuwigen Geest zal gezien worden, dat alle beweging gediend heeft en bereid heeft, onder den scepter van den onbewogen God, het koninkrijk der eeuwige, der onveranderlijke waarden en woorden Gods. Gij, Gij alleen, oneindig Opperwezen !
Gij, Vader en Monarch van al wat was en wordt,
Hebt geen verandering te vrezen,
Noch dat Uw scepter zij verkort.
d' Oude eeuwen, die voor 't mensdom gans verdwijnen,
En zij, die zullen zijn in later tijdsgewricht,
O God, die roept Ge, en zij verschijnen
Te zamen voor Uw aangezicht.
Gij ziet hen voor Uw zetel henen drijven,
Als kielen, langs de zee genoopt door wind en vloed.
De ene is bekroond met vrede-olijven,
En de andere bevlekt met bloed.
Gij hebt den tijd naar Uwen wil bescheiden,
Gij hebt zijn vleugelen met Uwe hand gewrocht,
Opdat hij niet te lang verbeiden
En niet te snel vervliegen mocht.
De wereld ligt geknield voor Uwe voeten,
En leest in 't heilig boek Uw onweerstaanb'ren wil;
En als Uwe ogen haar ontmoeten
Verandert alles of staat stil.
Daar 't eeuwig licht een zee verspreidt alle uren
Van heil en van geluk uit 's Allerhoogsten schoot,
Daar kan geen rouw, geen droefheid duren,
Daar vlucht de smart, daar sterft de dood.Ga naar voetnoot4)
Want waar de dood, die altijd begeert, altijd beweegt ten verderve, is bedwongen, dáár kan het leven beroeren en doen beroeren, door de begeerte der verzadiging, dat is, door de beweging der onbeweeglijkheid.
Zo is dan in de beweeglijke wereld door het ‘nog eenmaal’ der profetie het laatste tijdperk ingeluid. ‘Kinderkens, het is de | |||||||
[pagina 346]
| |||||||
laatste ure’. En de laatste ure is ook die der heftigste beweeglijkheid. Maar troost u, gemeente van Christus, het onbeweeglijke komt mee in àl wat beweegt. Als die gedachte ons beheerst, dan durven wij het leven aan. God gaat van Sinaï tot den Olijfberg en van den Olijfberg tot de plaats, waar Zijn voet de aarde eens drukken zal tot bevestiging van vrede, vrede. En wij, die in nood gevangen en in dood geklemd zijn, wij weten niet in welk werelduur wij geboren zijn. Dankt uw God, daarvoor, dat gij dat niet weet, leden van den kerkeraad. Arbeidt zó rusteloos, alsof de beweeglijkheid een eeuwig noodlot was; en tevens zó rustig en vertrouwend, alsof nog heden de onbeweeglijke rust van Gods rijk aanbreekt. Houdt de teugels vast; eens zal Gods onbewogen hand ze van de uwe overnemen, als deze bewegingloos neerzinkt in den dood. Nog éénmaal zal God bewegen hemel en aarde, eenmaal en niet meer. Houdt het u voor gezegd, mijn catechisanten. Uw jeugd roept om beweging. Maar weet, dat om beweging roept God èn Satan, kerk èn wereld, Christus èn Antichrist, Evangelie èn revolutie. Jongemensen, als de wereld met haar bewegingsdrang u voorbij golft, laat u niet lijdelijk meesleuren, om dan, als de beweeglijke dingen u vermeesterd hebben, te snoeven, dat gij de beweeglijke dingen wel alle zult vermeesteren. Zoekt den onbeweeglijken troon van God, opdat vandaar de stroom van den bewegenden Geest ook in U plante naar Zijn duurzaam verbond, Zijn onbeweeglijk Koninkrijk. En gij, gemeente, gelijk ge daar verenigd zijt in den naam van den al-bewegenden God, u dreune tegen het woord der Schrift: nog eenmaal, nog eenmaal en dan niet weer, dan nooit weer ! Als de onbeweeglijke dingen zich hebben vast-gezet tot in eeuwigheid, dan zal er geen wording meer zijn tot gerechtigheid van wie eens leefde uit de ongerechtigheid en dan is in die ongerechtigheid. Maar omgekeerd - indien uw beweeglijk hart zich schikt naar de onveranderlijkheid van Gods bevel en belofte, dan kan geen bewegende macht, dan kan ook uw eigen beweeglijkheid in zonde niet meer omverwerpen, wat zich heeft vastgezet als zaad van onvergankelijk leven. ‘Zo dan, dewijl wij een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door welke wij welbehaaglijk God mogen dienen met eerbied en godvruchtigheid’ (vs. 28). Gemakkelijk zal dat niet zijn. Want als wij dat woord ‘nog een- | |||||||
[pagina 347]
| |||||||
maal’ lezen in Haggaï's profetie, dan verklaren wij dat anders dan de Joden uit vroeger eeuw. Zij geloofden, dat God in het oude Paradijs een schoon Jeruzalem had geplaatst, dat al door Adams voet betreden was; doch dat dan na Adams val tegelijk met het verloren paradijs in den hemel zou zijn opgetrokken. Dààr wordt het nu bewaard, ongerept. Daar, waar geen mot noch roest verderft en waar geen dieven doorgraven en stelen. Daar mocht in een nachtgezicht Abraham het zien en op den Sinaï Mozes en later Ezra, de knecht van God. En vandaar zal het straks rechtstreeks neerdalen op aarde. Nu reeds is het volkomen afgerond in den hemel en zó ook komt het naar de aarde toe. O, het zou gemakkelijk zijn, maar het zou tegelijk maar een kleine genade zijn, als God zó deed. Doch Hij heeft voor u een zwaardere taak weggelegd, gemeente, dan deze Joden hebben verstaan. Zijn onbeweeglijk koninkrijk is nòg niet kant en klaar; neen, het moet in zijn grootste wonder, in zijn burgers, zich losscheuren uit u ! God heeft de komst van Zijn hemels koninkrijk gebonden aan u, aan uw strijd, aan uw lijden en sterven. Hier op aarde moet uit de worstelingen, de bewegingen der gemeente, zich het onbeweeglijk koninkrijk in zijn burgers los-bewegen. Dat zijn de geboorteweeën, die op aarde zullen geleden worden voor het koninkrijk Gods. Op aarde - en ach, dáár zijn wèl mot en roest, die verderven en verteren. Eerst in uw voleinding door lijden komt de voleinding van Gods koninkrijk mee. Neen, het is nog niet klaar; en om klaar te komen bindt het zich aan u. Is dat geen zware verantwoordelijkheid ? En gelijk uit Haggaï's tempel zich losscheurt de messiaanse eeuw en uit Israëls geboorteschoot losbreekt de Messias Gods, zó moet het koninkrijk der hemelen uit uw midden gebouwd worden tot verheerlijking van God. Naar zijn uitwendig schoon zal Gods kunstige hand wel zijn tooisel bereiden; doch naar zijn inwendig heils-sieraad moet dat onbeweeglijk Godsrijk uit uw beweeglijke zielen òpgaan in glorie. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Wie is tot deze dingen bekwaam ? Alleen hij zal bekwaam zijn, die vermag te bidden. Want als onze ziel bidt, dan beweegt ze den onbeweeglijken God. In onzen geest bidt immers de Geest van God ? En als die Geest bidt, dan bidt God zelf; dan is het God, die God beweegt. Beweeg dan uw God door uw gebed, opdat Hij in onbeweeglijkheid uw stoel stichte rondom Zijn onbewogen troon. | |||||||
[pagina 348]
| |||||||
Eens, gemeente, heeft iemand gezegd: geef mij een plaats om te staan en ik zal de aarde bewegen. Die plaats is niet gevonden. Maar daarboven zien de engelen Gods de gemeente worstelen in den bewegenden, malenden stroom der tijden. En die engelen, zij weten het, ziende op de gemeente: Daar is de bruid van Christus. Geef haar een plaats, om te knielen, en zij zal de aarde bewegen en den hemel. Bewegen zal ze door de kracht van haar God. En dit is het evangelie, dat onder u verkondigd is. Dit is de zegepraal van den Geest over de stof. Dit zal zijn de blijde uitslag van het grote pleit, dat Christus voor ons voert tegen de om ons zuchtende schepping. Gods evangelie bewege u en Christus' pleit beware u tot op den dag der onbeweeglijke dingen Gods.
Amen. |
|