Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 2
(1949)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 242]
| |
Was Willem van Oranje revolutionair?Ga naar voetnoot1)Wanneer in onzen revolutionairen tijd door ons tegenover de revolutie-gedachte steeds vastgehouden wordt aan de Reformatie en aan het Evangelie, dan wordt nog al eens van de andere zijde ons voorgehouden, dat wij, als Calvinisten, daar geen recht toe hebben. Immers, zoo luidt dan de redeneering, door Filips van Spanje af te zweren, hebben uw eigen calvinistische vaderen zelf revolutie gepleegd; daardoor is het Huis van Oranje geteekend als een dynastie, die slechts over de schouders der revolutie heen, op het schild gekomen is, die daarvan dus profiteert. En zoo wordt menigeen in verwarring gebracht. Evenwel, men dient zich het verschil voor oogen te stellen, dat er is tusschen revolutie, die altijd onwettig is, en wettige reformatie. Revolutie en reformatie hebben veel gemeen; dat moet men inderdaad toegeven; ze hebben althans veel gemeenschappelijks. Beide, zoowel revolutie als reformatie erkennen, en prediken, dat het historisch gegevene, gelijk het zich op een bepaald tijdspunt laat zien, niet goed is, dat het zaden en vruchten van verderf in zich bergt, en daardoor het volksleven in gevaar brengt, ja, in een toestand van verderf heeft gebracht reeds. Beide willen ook op dit historisch gegevene ingrijpen, desnoods met andere middelen, dan men in ‘normale’ omstandigheden zou willen aanwenden. Evenwel, er is, behalve dit gemeenschappelijke, ook een bizonder groot verschil. En wie maar daarop letten wil, zal dienen toe te geven, dat dit verschil alles beheerscht, en dat men, om het te ontdekken, zich niet vergenoegen kan met het constateeren van aan den buitenkant constateerbare uiterlijke overeenkomstigheden tusschen revolutie en reformatie. Immers, revolutie werkt op het historisch gegevene in, zonder zich bewust voor de vraag te stellen (en dan van te voren de consequenties van de beantwoording der vraag te aanvaarden) of haar critiek rechtvaardig is, of ze zich baseeren kan op goddelijke geboden, of de middelen waarvan ze zich bedient geoorloofd zijn, of de maatstaf, dien men gebruikt ook voor het uitzoeken van de aangewende verbeteringsmiddelen, al mogen ze ook buitengewoon zijn, dan toch in elk geval in dat buitengewone overeenkomstig Gods wet is; of het doel eerlijk, en tot de eere Gods is; kortom, of men hier den duivel uitdrijft door het Woord, in den Geest, om Gods wil. Het gaat hier in de revolutie om den mensch, en tot den mensch en uit den mensch, en overeenkomstig den mensch. Revolutie heeft dikwijls gelijk in het constateeren van misstanden; en ze heeft ook dikwijls, maar dan ondanks haarzelf, krachtens Gods weerhoudende, ook haarzelf weerhoudende genade, goede | |
[pagina 243]
| |
vruchten afgeworpen. Geen mensch b.v. zal loochenen, dat door de Fransche revolutie, hoe slecht die ook was, dingen tot stand gebracht zijn, die niemand heden zou willen missen. Maar dit neemt niets weg van het karakter der revolutie: dat zij den duivel, voorzoover de strijd daartegen mocht gaan, uitdrijven wil door Beëlzebub, den overste der duivelen. Dat zij voorts tegen veel strijdt, dat zij wel ‘duivelsch’ noemt, maar dat toch uit God is, dat daarom voor haar heilig zijn moest, terwijl zij het daarentegen ten doode toe vervolgt. Bij de revolutie worden altijd ‘de kindere met het badwater weggeworpen’. worden altijd de verbeteringen, indien en voor zoover het daarom gaat, verkregen langs een weg, die zelf voor den rechten norm geen doortocht, maar integendeel een verhindering is. Kòmt er iets goeds uit, dan is het ondanks haarzelf. En dan wordt dit goede verkregen langs een weg, die zelf kwaad is, en ten kwade voert. Het verlies is hier altijd fundamenteel, omdat men een beginsel toepast, dat verderf is. Daarentegen staat het heel anders met de reformatie. Ook in haar worden dikwijls met het badwater kinderen uitgeworpen, maar dat is dan ondanks haarzelf. Men denke aan den beeldenstorm. Ook in haar worden dikwijls verkeerde middelen gebruikt, doch dat is dan tegen haar bedoeling, omdat er verkeerde elementen zich onder mengen. Het goede, dat de revolutie werkt, komt tot stand ondanks haarzelf; bij de reformatie echtet komt het tot stand krachtens haar streven, en ontstaat slechts het kwade gevolg ondanks de reformatie. Want in de reformatie gaat het niet om den mensch, doch om God. In haar gaat het om de groote vraag, of de op het bestaande geoefende critiek rechtvaardig is, of de aan te wenden saneeringsmiddelen geoorloofd, en ook voorzoover ze met geweld op de bestaande orde ingrijpen, voor Gods wet gerechtvaardigd zijn, of de maatstaf van doen en laten goddelijk, het doel eerlijk, de daad uit God is. Men wil hier den duivel uitdrijven door den Geest, en naar het Woord, en men wil tevens voor dien Geest nieuwe banen, intensiever werkingsmogelijkheid openen, door de winst van het oudste verleden, voorzoover zij in later periode door de zonde tegengehouden werd, weer vrij te maken, en door tevens met behulp van verder gaande studie en voortgaande verbetering van het leven, voor nieuwe vruchten van gehoorzaamheid en geloof plaats te maken. Revolutie en reformatie zijn daarom altijd onderscheiden. Revolutie neemt geen aandeel in de schuld van àllen, tracht niet uit het verleden het heden te verstaan, verwerpt daarom een saneeringsproces, dat van binnen naar buiten werken zou, doch kiest zonder bezwaar een katastrofaal ingrijpen op het bestaande van buiten naar binnen. Zij stelt daarbij den maatstaf in de eigen meening, niet in de wet van God, en houdt den mensch vast als doel, zulks dan tegenover God, en Diens eer. Reformatie evenwel begint ieder persoonlijk aansprakelijk te | |
[pagina 244]
| |
stellen voor de schuld der gemeenschap. Ze eischt daarom van haar werkers zelfbeschuldiging en zelfvernedering voor God, eer men begint met het werk der reformatie. Ze eischt een persoonlijke daad, die wel ten zegen wil zijn voor den grooten hoop, doch die desnoods geen gehoor vindt bij de gemeenschap, bij den grooten hoop; een daad, die als 't moet eigen leven en eer prijsgeeft, als maar de wet Gods haar loop heeft. Want ze wil werken van binnen naar buiten, stelt daarom den individu de hoogste eischen, wijl ze, behalve wat reeds gezegd werd, ook bovendien erkent, dat geen verbetering helpen zal, die niet uit een goed beginsel opkomt; wijl ze erkent, dat elke andere verbetering nieuwe zaden van bederf in zich besluit en aan de oude op den duur nog krachtiger ontwikkelingsbodem biedt. Zij verkiest dus de saneering van binnen naar buiten, en neemt daarom slechts in zooverre geweld te baat, als het niet anders kàn; in zooverre slechts, als de thans geweld oefenende tyrannieke macht van boven af het nieuwe leven, dat zich naar alle zijden met beroep op Gods wet verantwoorden wil, verstikken en in zijn gehoorzaamheid aan God verhinderen wil. Zij verwerpt het gezag niet, maar slechts de schennis van het gezag, óók de zelfschennis ervan, zoo vaak n.l. het gezag van menschen vergeet, zich te ontleenen aan dat van God, hetwelk kenbaar is uit diens geopenbaarden wil. Ze kiest zoowel voor de waardebepaling van het oude, overgeleverde schijngezag, als voor de erkenning van het nieuwe, positie in de wet Gods, maar eveneens in de historie; krachtens dit laatste zal zij er dan ook steeds op uit zijn, aan te toonen, zoowel om anderen te overtuigen, als om zich zelf voor eigen consciëntie te rechtvaardigen, dat het ‘nieuwe’ dat zij brengt, tenslotte, principieel gezien, een teruggrijpen naar het oude, maar gave, oorspronkelijke was; terwijl daarentegen het oude, dat op het tijdstip der reformatie historisch gegeven was, ongemerkt ‘nieuwe’, aan Gods oorspronkelijke gaven vreemde, heterogene elementen in zich opgenomen had, en zoo de algemeene verbastering had veroorzaakt. Reformatie erkent dus de verschillende wets- en gezagskringen, die er zijn, breekt niet met ‘het’ gezag, doch met zijn verkrachting, fundeert het zuivere gezag, onderwerpt de menschen aan God, en geeft daarin hun de vrijheid weer, kiest doel in God, niet in den mensch; en wil geen lacunes slaan in haar ‘opruimings-’ of ‘saneerings-’werk, doch bevruchten, opwekken en genezen wat krank is. Indien zij daarbij geweld oefent, dan is het slechts zóó, als de chirurg het doet, nimmer zóó, als de dief en moordenaar dit doet; zóó, als de ploegschaar het doet, nimmer, zooals de vijandelijke horde het doet, die het korenveld vertrapt en de huizen der boeren brandschat. Let men op deze verschillen, en zoekt men dan in de historie naar de drijfveeren die in het optreden van Oranje hebben geheerscht, rekent men met de offers die hij bracht, en met de beginselen, die hij verdedigde, dan is het aan geen twijfel onderhevig, dat deze man geen vader der revolutie, doch een zoon der | |
[pagina 245]
| |
reformatie is geweest, een held voor de menschen, maar zwak voor God. Een leider, geen drijver, en in zijn geweld een chirurg, d.w.z. gelijk aan den man, die voor elke handgreep van ‘geweld’ gehoorzaamt aan de wetten, die God heeft gesteld voor het lichaam, elk deel in het bizonder. |
|