Looze kalk
(1946)–K. Schilder–
[pagina 67]
| |
Reden? Wel, er was eens een dominee, die verkondigd had, dat alle kinderen der geloovigen weder geboren zijn. Wel had de auteur die uitspraak later herroepen (dr. Ridderbos verzuimt te vermelden, dat dat al een heele poos vóór de synode van 1942 gebeurd is), maar 't was dan toch maar noodig gevonden, tegen een teruggenomen uitlating van welgeteld één predikant een dam op te werpen. Temeer, omdat een ander predikant - ik weet niet wie - had geschreven, dat alle kerkleden geloovigen zijn. Ziedaar nu den enormen springvloed van valsche leer, waartegen de synode den kerkepolder moest veilig stellen door den dijk te versterken. Gelukkig vertelt dr. Ridderbos erbij, dat beide schrijvers meenden, ‘hierbij’ óók nog te kunnen handhaven, dat niet allen zalig worden. Alleen maar - ze moesten daarbij, zoo oordeelt hij, wel komen tot ongerijmdheden. En om nu die ongerijmdheden weg te werken kwam men in 1942 nog eens met de bekende formule van 1905 voor den dag. Want tegenover het ‘ze zijn het’ van die dominees, kwam nu het ‘ze zijn er slechts voor te houden’ van de synode (1905-1942). Aldus ongeveer dr. Ridderbos.
2. Nu zullen we over die predikanten ons niet verder uitspreken. We zouden immers moeten weten, wat ze precies geschreven hebben, toen ze het woord ‘wedergeboren’ of ‘geloovigen’ bedoeld hebben, en wat dies meer zij. Het is, zonder nadere aanduiding en praeciseering, eenvoudig monnikenwerk, op dergelijke uit hun verband gerukte zinnetjes af te stevenen. Stel eens, dat de beide predikanten zouden zeggen: we doen net als dr. Ridderbos, die van verbond in uit- en inwendigen zin spreekt, of van verkiezing in ruimeren of in engeren zin, of net als die Trelcatius, die van actief èn van passief geloof spreekt, of als Micronius, die het heeft over inklevend of toegerekend geloof; en daarom veroorloven ook wij ons, te spreken van wedergeborenen in uit- en in inwendigen, van geloovigen in ruimeren of in engeren zin, en zoo - wel, dan waren we immers nog even ver van huis? Als die predikanten nu eens het woord ‘geloovigen’ zouden gebruiken in denzelfden zin als waarin dr. Ridderbos met het woord ‘huisgenoot’ opereert, waren we dan erg ver opgeschoten? Ik zeg niet, dat het zóó door hen bedoeld is, want ik acht het overbodig, ook maar na te gaan wat er nu eigenlijk staat in de door dr. Ridderbos trouwens niet eens nader aangewezen uitlatingen van gezegde dominees. We hebben immers te doen niet met dominees, doch met synodale uitspraken die bindend zijn verklaard. Een candidaat, die ja of neen moet zeggen op die synodale uitspraak, heeft met die dominees niets te maken. Trouwens, moesten we de kraamkamer van 1942 verkennen, dan zouden we b.v. kunnen wijzen op dr. V. Hepp, die met zijn leer aangaande Christus' ‘algemeen-menschelijke natuur’ (die niet bestaat) de concrete menschelijke natuur van Christus in feite prijs gaf; of die met z'n stelling, dat alleen de wedergeborene een ‘inwendigen mensch’ bezat, de gereformeerde anthropologie (leer aangaande den mensch) op het doode spoor rangeerde en de lezing van de oudere theologen ten zeerste bemoeilijkte. Dr. Hepp nam nog nooit iets terug; die ééne predikant deed het wel. Laat dr. Ridderbos maar niet te veel van die kraamkamer zeggen: het ruikt er niet frisch.
3. Het is dan ook volkomen bijzaak, welke al of niet denkbeeldige gevaren de synode van '42 bedoelde te bezweren. Haar eigen uitspraak moet Gods Woord positief weergeven. We hebben haar niet genetisch (naar haar ontstaansgeschiedenis) doch materieel (naar haar inhoud) te onderzoeken. En te dien aanzien verwijzen we naar de ettelijke betoogen die haar onlogischen en onschriftuurlijken inhoud hebben willen aantoonen. Met andere woorden: die kraamkamer interesseert ons nu niet meer. Het kindje, dàt willen we zien, het kindje, dat de synode heeft gepraesenteerd, geprezen, gebakerd, gekoesterd, en dit tot den prijs van ambtelijken manslag in schorsing en afzetting toe. | |
§ 34. Het paradoxale geboorte-bericht.1. Het kindje - niet de kraamkamer interesseert ons. De uitspraak zelf, niet haar geboortegeschiedenis. Nu is ‘het kindje’ met vreugde begroet. ‘Met algemeene stemmen’ is de uitspraak aanvaard; dr. Ridderbos verhaalt het ons ten overvloede - alsof niet door dezelfde synode besluiten, die eveneens met algemeene stemmen waren aangenomen, straks met wederom algemeene stemmen zijn ongedaan gemaakt. En alsof niet na de vroolijke annuntiatie van het ‘kindje’ alle mogelijke moeite gedaan was, om zijn werkelijke | |
[pagina 68]
| |
gelaat te bedekken met allerlei omwindselen. Men denke maar eens aan de daarna gegeven ‘gelijkwaardige’ formules, die men ook wel aanvaarden mocht (al is van synodewege aan schrijver dezes officieel gezegd, dat ieder gebonden bleef aan de oude formule). 2. Zooiets is al weer camouflage. En ze brengt ons op een ander chapitre. Hoe paradoxaal is toch dat bericht aangaande de geboorte van de bekende uitspraak van 1905-1942 ingekleed. Ook bij dr. Ridderbos. Hij schrijft n.l. - en later zou één der ‘16 punten’ dat nogmaals onderstreepen -: ‘Want de kerk, die.... haar leden in het gemeen als geloovigen beschouwt, leert hen niet, dat zij DAAROM ook zichzelf als zoodanig moeten beschouwen.’ Wij vinden dat een vreemde bijzonderheid in het blijde geboortebericht. Er staat immers, in de bekende uitspraak van 1905, dat de kerk de kinderen der geloovigen moet houden voor wedergeboren KRACHTENS DE BELOFTE GODS? Welnu: wij vragen: indien het werkelijk uit de BELOFTE voortvloeit, dat wij de kinderen moeten houden voor het een of ander, geldt dan die BELOFTE met al haar reëele consequenties niet voor allen? Geldt ze dan niet met name voor den gedoopte zelf? Wij antwoorden: ja. Al wat werkelijk uit de belofte is af te leiden, komt ieder, die de belofte ontvangt, met name den gedoopte zelf, verplichten tot geloof. De belofte komt - om met de Dordtsche leerregels te spreken - tot ons ‘met bevel van geloof en bekeering’. Waar moet het met de kerk naar toe, als zij zegt: dit en dat is beloofd, dit en dat volgt uit die belofte, máár.... die belofte-inhoud reguleert de kerk telkens voor allen-min-één? Allen, behalve dan den gedoopte zelf? Het zijn de beloften, die verzegeld zijn in het sacrament. En het geloovig gebruik der sacramenten bestaat juist in het alles aanvaarden van wat de belofte toezeide, speciaal door den gedoopte zelf. Een kerk, die juist telkens iederen gedoopte uitzondert van degenen, die KRACHTENS DE BELOFTE zóó en zóó hebben te oordeelen, zulk een kerk maakt den indruk van schuldige verlegenheid. Zij zegt wel: ‘krachtens de belofte’. Maar wat zij zegt, dat durft ze niet volhouden, als 't er op aankomt! En toch maar schorsen? En afzetten? 3. We worden dan ook allerminst met dr. Ridderbos' standpunt dáárdoor verzoend, dat hij ons komt verzekeren, dat de Synode van 1942 allen nadruk legde op de noodzakelijkheid van het zelfonderzoek. Ook de duivel kan die noodzakelijkheid verkondigen; hij heeft zelfs heele psychologen-scholen daarvoor aan 't werk gesteld. Maar 't is maar de vraag, of men ons de juiste methode, en het juiste uitgangspunt bij dat zelfonderzoek kan aanwijzen.Ga naar voetnoot1) Dat laat de duivel juist altijd na. En dat dr. Ridderbos' synode in dezen slagen kan, ontkennen we. Want één van beide:
a. Als de gedoopte zelf zich niet krachtens de belofte voor wedergeboren mag houden tot het tegendeel blijkt, dan geldt voor hem iets, dat (volgens de synode) uit de belofte voortvloeit, niet. Maar wie het zelfonderzoek wil laten beginnen zonder van Gods spreken óók in de belofte zelf uit te gaan, die neemt onder dat zelfonderzoek den bodem weg, en ontdoet het van de mogelijkheid om geloovig zelfonderzoek te zijn; geloof immers neemt de beloften aan - op gezag.
b. Als evenwel de gedoopte zelf zich wel moet houden voor wedergeboren tot het tegendeel blijkt, dan begint het zelfonderzoek met een zeer bedenkelijke hypothese. Met de hypothese: ik ‘zal wel’ wedergeboren zijn, God ‘zal’ mij ‘wel’ wedergeboren hebben. Dit ‘God zal wel’ is evenwel altijd een ongepaste uitlating; in feite is het een zonde tegen het tweede gebod (want het is: iets ‘versieren’ of ‘verzinnen’ omtrent God). Bovendien: hoe zal iemand, die jaren aaneen is grootgebracht (door anderen en door zichzelf) bij de gedachte dat hij ‘wel’ wedergeboren ‘zal’ zijn, nu werkelijk op goede gronden constateeren, dat het tegendeel hem gebleken is? Wie met een ‘het zal wel’ begonnen is, ‘zal’ er ook ‘wel’ mee vervolgen. We gelooven dus, dat heel dat gedachtenspinsel wèg moet, volgens hetwelk God beloofd zou hebben, dat in den regel de verbondskinderen zullen wedergeboren zijn vóórdat het ‘houden voor’ (wedergeboren) kan beginnen. Dat heeft Hij nergens beloofd. Diermanse, en Lindeboom, en Noordtzij (M.) schreven openlijk na 1905 dat het niet waar is, dat God den regel volgt, de uitverkoren kinderen te wederbaren vóór hun doop. En dat geldt dan nog maar de uitverkoren verbondskinderen, een deel hunner dus. Het andere deel ontvangt de wedergeboorte nooit. | |
[pagina 69]
| |
4. Ons interesseert nu de geboortegeschiedenis van 1905-1942 nog veel minder. Wie beloven moet, dat hij niets zal leeren, wat met de bekende formule van 1905 niet ten volle in overeenstemming is, heeft alleen met den inhoud daarvan te maken. Hij moet niet een genetisch, doch een critisch oordeel daarover vellen. | |
§ 35. Uit de ‘kraamkamer’ der opponenten.1. Even onzakelijk als de geboorteberichtjes inzake de producten der synodale formuleeringskunst zijn, moeten het ook wel die andere wezen, die zich bezighouden met de genenis der oppositie tegen de synodale uitspraken.
Dr. Ridderbos waagt zich niettemin aan zoodanige berichtgeving. Hij houdt zich allereerst bezig met zijn voormaligen collega dr. S. Greijdanus. Wij behoeven ons daarover niet uit te laten, want dat heeft de betrokkene zelf reeds gedaan. Dr. Ridderbos meent, dat collega Greijdanus vroeger in zijn commentaren overal de (volgens dr. R.) ‘goede’ verbondsbeschouwing heeft voorgedragen. Hij zou echter nadien veranderd zijn. De betrokkene zelf heeft die redeneering reeds afgewezen. Maar bovendien: hoe vaak moeten wij nog zeggen dat we met die verbondsbeschouwing niets te maken hebben? Het gaat over de bindend verklaarde formule (voor wedergeboren houden etc.) Nergens zal dr. Ridderbos die formule zien beschermd in bedoelde commentaren. Nergens ook de sacraments-theorie, die bij Kuyper (en de commissie-Grosheide van de uitbannings-synode) achter die formule lag. Nergens ook het kerk-begrip dat anderen er toe dreef. En als dr. R. opmerkt, dat ‘prof. Greijdanus wel.... enkele bezwaren, die hij tegen de voorstellen koesterde, aan de Synode bekend gemaakt heeft’, doch dat hij ‘daarbij van 1905 met geen woord gerept heeft’, dan verzuimt hij daarbij te verhalen, wat hij toch wel goed weet, dat men pas gedwongen was te spreken, toen verklaard werd: ‘wie niets zegt wordt geacht in te stemmen’, en men tegelijk van anderen een positieve verklaring-van-instemming vorderde, terwijl wie anders dacht, maar een gravamen moest indienen, naar officieel van synodewege verklaard werd. Men kon vroeger zwijgen over 1905 als pacificatieformule; maar 't was nu van karakter veranderd door de binding.
2. Dat zwijgen over de binding is dan ook de oorzaak, dat dr. Ridderbos' berichtgeving over de kraamkamer der oppositie, behalve totaal overbodig, ook nog algeheel onjuist is. Men heeft in zijn omgeving later ‘heel’ 1905 bindend verklaard. We laten dat voor wat het is: een nog grooter ongeluk dan reeds vóór dien aangericht was. Maar degenen, die daar een wijzen maatregel in eeren, zouden dan toch wel goed doen te vertellen, dat prof. Greijdanus reeds jaren lang in zijn exegese van Rom. 4:25 openlijk afweek van 1905. En dat is voor hen wel erg. Want zij zeggen: die formule aangaande het voor-wedergeboren-houden is bindend, omdat er vóór stond: ‘volgens de belijdenis’. Maar wat de synode van 1905 over Rom. 4:25 opmerkt, zou dan volgens de Schrift zijn?
3. Ook schrijver dezes krijgt een beurt in dr. Ridderbos' teekening van de geboorte-geschiedenis der oppositie. Het volkomen onzakelijke argument wordt weer opgedischt, dat ondergeteekende eertijds ‘1905’ had verdedigd tegen de Chr. Gereformeerden. Het is niet waar; ik stelde zijn pacificatie-kracht tegen wat men ons in de schoenen schoof. onder de onjuiste bewering, dat wij, als leden van de kerken, die in 1905 de bekende pacificatieformule hadden aanvaard, ipso facto dus verplicht zouden zijn te leeren wat men ons als leer toedichtte. Dat is toch zeker heel wat anders? Hoe vaak moet ik nog herinneren aan Paulus, die eerst iemand besneed, maar later hardnekkig weigerde een ander te besnijden, later, toen men nl. hem aan die besnijdenis binden wilde, en er een confessioneele kwestie van maakte? Hoe vaak moet ik nog verwijzen naar wat prof. Holwerda schreef in ‘De Reformatie’ over Calvijn, die de Augsburgsche belijdenis eerst onderteekende, doch later tot anderen zeide: niet doen, later, toen men aan die onderteekening consequenties ging verbinden, die Calvijn niet aanvaarden kon? Dr. Ridderbos laat weer heel die bindings-kwestie liggen; hetgeen zijn verhaal maar weer vertroebelt.
En weer lees ik dat ondergeteekende eens de uitspraak van 1905 ‘theologisch goed doordacht’ noemde. Ik lees niet waar ik dat gezegd zou hebben: ik heb al eens heel een jaargang van ‘De Bazuin’ erop nageslagen (de jaargang was aangewezen door dr. Berkouwer aan ds. Veldman van Leiden), maar vond de uitlating nergens. Zou ik | |
[pagina 70]
| |
ze werkelijk geschreven hebben, dan zal het verband weer beslissend zijn. Doch zoolang men niet precies aangeeft, waar men z'n citaatje vandaan heeft, acht ik het argument als zoodanig niets-zeggend. Temeer, omdat - stel eens, dat ik zou veranderd zijn - dit niets zegt. Het is niet de vraag, of ik al eens iets beweer, dat ik later loslaat; want ik zeg niet, dat mijn krantenartikeltjes ‘bindend’ zijn. Maar het is de vraag, of wat de synode als bindend oplegt, Gods Woord is. Want ik vraag niet, dat men ja zal zeggen op mijn krantenstukjes. De synode evenwel eischt een ja op haar formule - anders: schorsing, en wat daar verder volgt. En dan die candidaten.... hebben die soms ook al in De Bazuin geschreven? En is dr. H.H. Kuyper niet veranderd? En dr. Ridderbos niet? Heb ik niet nog pas van hem gelezen over een belofte-met-conditie aan Jozua, den uitverkoren hoogepriester uit Zacharia 3? Toch zeker een verbondsbelofte? En aan een uitverkorene? Wiens hart metterdaad vernieuwd was? 4. Eenigen indruk zou misschien nog kunnen maken wat dr. Ridderbos meedeelt uit de ‘notulen’ (vroeger heette het, als ik critiek inbracht, dat het ‘maar’ aanteekeningen waren) der commissie-van-voorbereiding van de uitspraken van 1942. Daar staat, dat de commissie (ik was ter vergadering) unaniem ‘wenscht uit te gaan van de leeruitspraken der synode van Utrecht 1905’. Inderdaad. Uitgaan van. D.w.z. de termen van het probleem nemen naar de terminologie van 1905. Dat kan de voor-, en dat kan ook de tegenstander doen. Maar als dr. Ridderbos hiermee suggereert, dat ondergeteekende in die vergadering het nog eens was met ‘1905’, dan kan ik zulke ‘informatie’ slechts bedenkelijk noemen, vooral in den mond van hem, die onophoudelijk die formule bespreekt in nauw verband met de verbondsleer, zooals heel zijn brochure het doet. Welnu, dr. Ridderbos weet natuurlijk zeer goed, dat ik het was, die tegen de opinie van dr. Aalders inzake het verbond een conclusie heb voorgesteld; dat dr. Ridderbos zelf mij eens apart genomen heeft in de Utrechtsche Maliebaankerk, op de galerij, links van het orgel, om mij te bewegen, die conclusie maar niet voor te stellen, hetgeen ik hem niet beloofd heb, dat ik voorts in de commissie heb tegengestemd bij de eindstemming, en van plan was een contra-betoog in te dienen, hetgeen ook zeker zou gekomen zijn (schriftelijk, ook na mijn gevangenschap en duitschen paperassen-roof op mijn studeerkamer, of anders wel mondeling), als maar de belofte niet geschonden was, dat de beslissende synodale vergaderingen publiek zouden zijn. Want alleen omdat men dat beloofd had, heb ik voldaan aan het dringende verzoek, mijn bedanken voor het medewerken in die commissie na het miserabele optreden van dr. V. HeppGa naar voetnoot1) en na een onverhoedschen aanval van de H.H. Aalders, Hepp, Schouten, Thijs en DiemerGa naar voetnoot2), weer terug te nemen. Dit alles weet dr. Ridderbos bijzonder goed. Het gereformeerde volk moge nu beslissen, welke zakelijke en ook zedelijke waarde zijn informaties hebben, als hij u bij de hand neemt, om eens eventjes een kijkje te nemen in de kraamkamer van die rare oppositie-menschen. Ja, ja, eventjes. Dat is nu juist het ongeluk in den informatiedienst van dezen apologeet der ‘synode’. |
|