| |
| |
| |
18. Acte van Vrijmaking of Wederkeer
Wij ondergetekenden, leden (of ook regeerders) der Gereformeerde Kerk van ......................................................................... sedert geruime tijd opgemerkt hebbende het bederf in De Gereformeerde Kerken in Nederland, zowel in de verminking of verloochening van de op Gods Woord gegronde geestelijke politie, orde, en discipline of tucht der kerk, als in de verbastering van de leer, waarop gefundeerd is de bediening der Heilige Sacramenten naar de verordinering van Christus in Zijn Woord; en in het thans wel bevestigde misbruik der kerkelijke tucht, welke stukken naar onze Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 29) alle raken de merktekenen der ware kerk;
en lettende op de (ten spijt van velerlei opgeworpen rechtmatige bedenkingen) door twee generale synodes nadrukkelijk aan de consciëntiën opgelegde en gehandhaafde besluiten en bepalingen, welke de kerken in haar ambtelijke bedieningen afvoeren van de tevoren overeengekomen en aangenomen formulieren van enigheid en van wettelijke ordening der kerken, en welke, alzo bevestigd zijnde, deze kerken hebben geleid, en ook voorts zullen leiden tot onrechtmatige en ongoddelijke schorsingen en ontzettingen uit de ambtelijke dienst, zo rechtstreeks vanwege de generale synode als in navolging van deze door andere kerkelijke vergaderingen, alsmede tot het verbieden van de verkondiging van Gods Woord en de bediening daarvan ook door zulken, die daartoe volgens de aangenomen formulieren en ordeningen in deze kerken steeds terecht bevoegd verklaard zijn geweest;
achten ons geroepen, overeenkomstig het ambt aller gelovigen naar artikel 28 onzer Nederlandse Geloofsbelijdenis, te verklaren en te besluiten gelijk wij verklaren en besluiten mits dezen:
| |
| |
| |
I.
A. Wij verklaren, dat de door de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland van 1943-1944 een en andermaal vastgestelde, uitdrukkelijk gehandhaafde, en in toepassing gebrachte leer en usantie aangaande de geestelijke politie, waarnaar de ware kerk overeenkomstig artikel 30 onzer Belijdenis te regeren is, en alzo aangaande heel de ordinantie, die de regeerders der kerk naar artikel 32 dezer Belijdenis onder zich mogen instellen en bevestigen tot onderhouding van het lichaam der kerk, naar ons stellig oordeel in strijd komen en doen komen met de onder ons gestelde en met gemeen accoord aangenomen artikelen, de wettelijke ordening der kerk aangaande. Wij verklaren tevens vastelijk te geloven, dat onderwerping aan deze leer en usantie in strijd is en in strijd brengt met hetgeen ons het Woord Gods ten aanzien van de goede orde in de gemeente van Christus duidelijk leert, en dat daarom zulke onderwerping het profijt der kerken tegenstaat, in stee van daartoe ooit vereist te kunnen worden; dat zij naar de wijze ener hiërarchische kerkregering te kort doet en dwingt te kort te doen aan de rechten, die Christus heeft willen verlenen aan elke wettige vergadering der gelovigen, gelijk deze in de afzonderlijke plaatsen worden geregeerd door de raad der kerk, vertonende de gehele gemeente; terwijl het immers juist deze goddelijke rechten zijn, waarvoor de vrijgemaakte kerken in deze landen een en ander maal de strijd hebben opgenomen in de Naam des Heren, daartoe als door Hemzelf geroepen, en uit overweging waarvan wij zelf tot kort vóór dezen ons gerechtigd en verplicht rekenden, gemeenschap te onderhouden met deze eertijds vrijgemaakte Gereformeerde Kerken in Nederland. Doch het is dan ook even deswege, dat wij thàns moeten verklaren, ook zelf in onze consciëntie geroepen te zijn tegen de alzo ingebroken tirannie en hiërarchische heerschappij te strijden, dewijl wij naar onze Belijdenis (art. 32) ons wel moeten
wachten nopens de tot onderhouding van het lichaam der kerk gestelde ordinantie af te wijken van hetgeen ons Christus, onze enige Meester, geördineerd heeft.
| |
| |
B. En hierom besluiten wij mits dezen wederom te verwerpen alle menselijke vonden en alle wetten, die men onder ons heeft ingevoerd om door haar de consciëntiën in deze manier te binden en te dwingen (art. 32 Ned. Geloofsbelijdenis); ons van de band aan de hierboven genoemde synode in haar evenbedoelde leer en usantie te willen vrijmaken en alzo te willen wederkeren tot een onder dit hiërarchisch juk niet langer geknechte kerkelijke samenleving, in onverzwakte trouw aan de aangenomen kerkelijke ordening; bereid zijnde, zo haast als men dit hebben kan gemeenschap te willen oefenen met allen, die in de enigheid der leer, welke naar het Woord Gods is, met ons willen leven of gaan leven in een aangenomen of wederom aan te nemen kerkenordening, op dat Woord gegrond.
| |
II.
A. Wij verklaren, dat de vanwege gezegde synode een en ander maal met leergezag beklede en sinds uitdrukkelijk tot toetssteen der ware leer en der getrouwe ambtsbediening gestelde uitspraak, dat volgens de Belijdenis onzer kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt, ons in de consciëntie niet bindt, en niet binden mag, aangezien zij noch in de Heilige Schrift, noch in onze belijdenis te vinden is, noch daaruit redelijkerwijs af te leiden is; Gods Woord immers doet aangaande de wijze, waarop de wedergeboorte bij de uitverkoren kinderen geschiedt, evenmin uitspraak als onze belijdenis, doch leert ons veeleer, dat God in ons en onze kinderen Zijn belofte (van in ons te willen wonen en ons tot lidmaten van Christus te willen heiligen, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben) begint te vervullen naar Zijn vrijmacht op Zijn tijd, hetzij vóór of onder of na de doop. Hierom oordelen wij, dat de vanwege voornoemde synode opgelegde binding vóór en in de ambtelijke dienst aan deze haar uitspraak uitdrukkelijk in strijd komt met het Woord onzes Gods, hetwelk ons beveelt, Deut. 29:29, de verborgen dingen voor Hem te laten,
| |
| |
doch de geopenbaarde, te weten de door Hem gesproken beloften en eisen, Zijn toezegging van de zegen tezamen met Zijn aanzegging van de wraak van Zijn verbond, Zijn lokking niet minder dan Zijn dreiging, te nemen voor ons en onze kinderen, en alzo van Hem en van Zijn werking in het hart zo van ons als van onze kinderen te oordelen alleen uit wat Hij gezegd heeft, niet uit wat Hij gedacht heeft en voor Zichzelf heeft gehouden. Mitsdien veroordelen wij elke werkelijke onderstelling, en alle bouwen op zodanige onderstelling, als ware in het verborgene des harten bij onze kinderen vóór hun doop reeds zodanige werking des Geestes ingetreden, dat daardoor voor tijd en eeuwigheid de genade des verbonds daadwerkelijk gewrocht en deszelfs wraak mitsdien uitgesloten zou zijn. Niet alleen verwerpen wij zulke onderstelling als ijdel, doch wij achten haar ook schadelijk te zijn: Lev. 26:15 en 16; vgl. 26:44; Deut. 31:20; Rom. 11:20-22; Hebr. 3:1 en 12; Hebr. 10:28-31; Hebr. 12:25; 1 Petr. 5:5; 2 Petr. 2:1 en 2; 1 Joh. 3:20; 2 Joh. :8; Openb. 2:5 en 23; Openb. 22:11.
B. En overmits deze synode, met herhaalde en thans afsnijdende verwerping van alle ingebrachte bedenkingen, aan deze haar uitspraak, gelijk ook aan andere, die eveneens door haar zijn bekleed met leergezag en gesteld tot toetssteen der zuivere leer en der ambtelijke bevoegdheid en geschiktheid, de gewetens gebonden heeft, in dier voege zelfs, dat zij aan de instemming met deze gezamenlijke uitspraken de ambtelijke dienst des Woords gebonden en de toelating tot deze van zodanige instemming afhankelijk gesteld heeft, en ook metterdaad stelt, en beveelt te stellen, ja, wegens scheurmaking vervolgt, uitwerpt en beveelt uit te werpen, ook dezulken, die in leer en belijdenis met Gods Woord in volle overeenstemming zijn, en zich gebonden achten aan die leer en belijdenis, welke in onze vrijgemaakte en tezamen gekomen kerken voor het aangezicht Gods te goeder trouw tot accoord van kerkelijke en ambtelijke samenleving zijn aangenomen, - zo besluiten wij, ons vrij te maken van alle onrechtmatige en ongoddelijke schorsingen
| |
| |
en ontzettingen uit de dienst, die door haarzelf of krachtens haar aanwijzing in de laatste tijd zijn geschied; ons vrij te maken niet alleen van het synodaal-hiërarchische, doch ook van het daarmede tegelijkertijd opgelegde theologischwetenschappelijke juk, dat niet het juk van Christus is, en niet het juk is, waaronder voor Gods aangezicht de vrijgemaakte kerken in deze landen zich tezamen begeven hebben, elkander deswege in getrouwheid de hand reikende, opdat zij mochten wederkeren tot, en gezamenlijk verblijven onder, de gehoorzaamheid van Christus en van het Woord Gods, gelijk dit door haar beleden is in de formulieren van enigheid, te voren door deze kerken aanvaard, en daarin alleen. Wij maken ons openlijk vrij van de valselijk genaamde tuchtoefening, die vanwege of uit naam van deze synode geschied is, en waardoor deze kerken in feite ertoe gekomen zijn, zich en haar ordinantiën meer macht toe te schrijven, dan aan het tot vóór dezen onder haar overeenkomstig de formulieren van enigheid beleden en in de kerkenordening gehoorzaamde Woord Gods; te vervolgen die overeenkomstig deze formulieren en ordeningen heilig leven naar het Woord Gods en die haar bestraffen, in dezen, van haar gebreken; uit te sluiten die de Here Christus niet uitsluit, toestoppende zoveel het aan haar ligt, monden die Hij niet gesloten hebben wil, bindende op aarde, wat Hij niet binden zal in de hemelen, der afsnijding waardig keurende, wie Hij, onze enige Wetgever en Koning, geenszins dreigt uit te sluiten met het zwaard Zijns monds, of beveelt uit te sluiten met de sleutelen des hemelrijks. En alzo besluiten wij, thans ook metterdaad deze tuchtoefening niet voor vast en bondig houdende, weder te keren tot de vrijheid die in Christus Jezus is; voorts gemeenschap willende onderhouden, zo haast als men zulks hebben kan, met alle gelovigen, waar ook de Zone Gods dezulken vergaderd heeft of immer wederom zal willen vergaderen, allen, die met
vermijding van het door deze kerken thans betreden ongoddelijke pad der sectarische, onkatholieke eigenwilligheid en afzondering, met ons bereid zullen bevonden worden te willen staan of te gaan staan op de grondslag al- | |
| |
leen der aangenomen formulieren van enigheid. Wij maken ons vrij van de smaad, die geworpen is op de nagedachtenis van voorgangers, die in het verleden onder openlijke bestrijding van wat gemelde uitspraken bevatten met rijke zegen des Evangelies de kerken vóór en na haar vereniging in het jaar 1892 hebben gediend, en keren alzo terug tot de oefening van die katholieke christelijke kerk- en ambtsgemeenschap, welke aan de aangenomen formulieren der in deze landen ooit vergaderde kerken evenmin toedoet als zij ervan afdoet. Wij maken ons vrij van de binding aan uitspraken, welke juist als binding ook getrouwe candidaten tot de heilige dienst verbiedt te staan naar deze dienst, en voorts getrouwe ouders verhindert ongeveinsd te betuigen, dat zij de leer, die in de christelijke kerk ‘alhier’ geleerd wordt, bekennen de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen, en te beloven, in deze leer hun kinderen naar hun vermogen te zullen onderwijzen en te doen onderwijzen. En alzo keren wij weder tot de geestelijke tezamenvoeging en vereniging met hart en wil in één zelfde Geest, door de kracht des geloofs, rondom een kansel, die niet ontzegd wordt aan getrouwe dienaren Gods, een doopvont, dat niet weert godzalige ouders, een avondmaalstafel, welke niet van zich stoot broeders in de Here, in het kort, zulke dienaren, zulke ouders, zulke broeders, welke wij ook nu, gelijk vóór dezen, willen erkennen en erkend weten naar de in de loop van eeuwen beproefd bevonden maatstaf, die tot op het jaar 1942 onder ons recht gebruikt is geweest.
| |
III.
A. Wij verklaren deze onze daad van vrijmaking en wederkeer te zien als een daad van gehoorzaamheid aan het Woord Gods, dat ons verbiedt, ook maar éniger mensen schriften, hoe heilig zij ook zijn, gelijk te stellen met de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte met de waarheid Gods, (want de waarheid is bovenal), noch de grote menigte, noch de conciliën, decreten of besluiten; en te verwerpen al wat met deze onfeilbare regel niet overeenkomt (art.
| |
| |
7 Ned. Geloofsbelijdenis); dat ons gebiedt de kerkelijke tucht te gebruiken om de zònden te straffen, niet de gehoorzaamheid aan Gods Woord, en aan de aangenomen formulieren van enigheid en kerkenordening (art. 29); dat ons gebiedt te verwerpen alle dingen, en mitsdien ook alle kerkelijke bindingen, welke daartegen zijn (art. 29); alsmede alle wetten, die men zou willen invoeren om door haar de conscientiën te binden en te dwingen, in wat manier (al ware het ook kerkelijke manier) het zou mogen zijn (art. 32); dat ons beveelt aan te nemen alleen hetgeen dienstig is om eendrachtigheid en enigheid te voeden en te bewaren en allen te houden in de gehoorzaamheid Gods (art. 32), en in deze alleen, wordende (naar art. 7) geen dienstknechten van mensen (1 Cor. 7:23; Hand. 4:19 en 5:29); dat ons beveelt de enigheid der kerk te onderhouden, ons onderwerpende aan de onderwijzing en tucht derzelve (art. 28), en alzo 't gene in de geestelijke politie der kerk door de meeste stemmen goedgevonden is voor vast en bondig te houden (art. 31 K.O.), doch dat tegelijkertijd de grens van deze gehoorzaamheid ons stelt, als het leert, dat dit voor vast en bondig houden heeft te geschieden tenzij het beslotene bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of - want ook het onderhouden van de goede orde is naar de wil des Heren - tegen de aangenomen Kerkenordening; dat dan ook (naar art. 85 K.O.) geen kerk over andere kerken, en geen ambtsdrager over andere ambtsdragers enige heerschappij wil laten voeren, en deswege geen andere tucht erkent dan een zodanige, welke geschiedt naar het Woord Gods (art. 32 Ned. Geloofsbelijdenis) en ‘volgens de gemene ordening der Kerken’ (naar het formulier van bevestiging van dienaren des Woords).
B. Weshalve wij besluiten, overeenkomstig de artikelen 7, 28, 30 en 32 der Nederlandse Geloofsbelijdenis en de artikelen 31 en 85 der Kerkenordening, en naar luid van de beloften, afgelegd bij onze geloofsbelijdenis of ook van onze bevestiging in enig bijzonder kerkelijk ambt, bij dezen onder erkenning van eigen schuld en zonde en deswege verge- | |
| |
ving inroepende van onze hemelse Vader, en tevens overtuigd, dat van deze vergeving wij ook in onze kerkelijke samenleving slechts in de weg der eenvoudige gehoorzaamheid verzekerd worden en het getuigenis des Geestes in ons hart tezamen gevoelen kunnen, onze medegelovigen (en mede-opzieners) op te wekken, gelijk wij hen opwekken mits dezen:
1o, uit te spreken, gelijk wij zelf ten overstaan van onze kerkeraad en onze gemeente bij dezen uitspreken,
ten eerste, dat wij door de bevestigde en afgesloten handelingen der generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland in de jaren 1943-1944 zowel voor de gezamenlijke kerken als met name ook voor ons zelf de gemeenschap van Woord en sacramenten verbroken zien, wijl de oefening van die gemeenschap niet te verbinden is met het buigen van de hals onder het juk, door deze synode opgelegd;
ten tweede, dat wij vanwege de Goddelijke roeping tot herstel der gebroken gemeenschap thans moeten komen tot afwerping van dit juk, dat is, tot de weigering om hetzij met het woord, hetzij met de daad, haar besluiten voor vast en bondig te houden; en
2o, te besluiten, met het oog op de dringende aard van dit bezwaar en de urgentie van de te onderhouden ongehinderde dienst van Woord en sacramenten, gelijk wij zelf besluiten mits dezen,
ten eerste, de door of namens deze synode geschorste of ontzette ambtsdragers te erkennen en wederom te ontvangen als wettige ambtsdragers in Gods kerk,
ten tweede, ook anderszins het synodaal-hiërarchische en schools-leerstellige juk dezer synode af te werpen, door de gehoorzaamheid aan haar besluiten, als hierboven omschreven, op te zeggen; en
| |
| |
3o, ter vergadering en ter bevrijding van de thans uiteengescheurde en geknechte gelovigen hiervan in een openbare acte van vrijmaking of wederkeer kennis te geven, gelijk wij bij dezen alzo kennis geven,
teneinde langs deze weg te komen tot herstel van het verbroken verband der gelovigen en der kerken in onmiddellijke terugkeer tot de gehoorzaamheid van Christus, gelijk deze gehoorzaamheid tot vóór het jaar onzes Heren 1942 onder ons op grond van Gods Woord gekend en beleden werd in de aangenomen formulieren van enigheid en van kerkenordening, en in deze alleen.
Om hiertoe langs de geordende weg te geraken, geven wij van deze onze acte kennis in het bijzonder aan de raad van de Gereformeerde Kerk, waartoe wij rechtens tot op dit ogenblik behoren, met de bede, dat hij door afwerping van gezegd juk het ons mogelijk make, onder zijn opzicht ons te blijven stellen en met elkander de herstelde volle gemeenschap van Woord en sacramenten te oefenen in de vreze Gods.
.......................................................... , ......................................................... 1944.
|
|