K. Schilder (1890-1952) een keuze uit zijn werk
(1989)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
8. ‘Weihnachtsfeier’Aan het Kerstfeest denken wij niet slechts in de beide hoofdartikelen van dit nummer, maar ook in deze rubriek. Onze predikanten worden weer geroepen tot de verkondiging van het Kerstfeit. Zij hebben haar te doen als belijders van de Christus Gods, overeenkomstig de Drie Formulieren van Enigheid met al haar theologische onderstellingen. Die hebben zij vrijwillig aanvaard; daarin slechts hebben zij de mogelijkheid van bewuste gemeenschap met de kerk, die hen riep; en zó slechts kunnen zij, óók als theologen, bewust in het midden van hun tijd staan. Hun tijd met zijn theologische problemen. Hun theologisch-wetenschappelijke belangstelling, waarvan de gemeente rechtstreeks in de preek niets vernemen zal, maar die bij hen als meelevende tijdgenoten toch nodig is, om hun preek te bouwen naar gereformeerd inzicht, heeft naar twee kanten zich te richten. Aan de ene kant naar de ‘Weihnachtsfeier’ van Schleiermacher, aan de andere kant naar de ‘Weihnachtsfeier’ van Barth. En tegenover die beide hebben zij met een stellig ‘neen’ te staan, als zij het ‘ja’ des geloofs prediken op onze gereformeerde ‘Weihnachtsfeier’. ‘Weihnachtsfeier’, dat is: Kerstfeestviering.
Daar is vooreerst de ‘Weihnachtsfeier’ van Schleiermacher. We denken daarbij aan een zeer bekend geschrift van Schleiermacher, één van die theologen, wier mening sterke invloed gehad heeft op de groep, die men vroeger nog die der ‘ethischen’ kon noemen. Karl Barth heeft in één van zijn geschriften over dit boek van Schleiermacher een opstel gegeven. Het was in 1924. Hij herinnert er aan, dat Schleiermacher reeds vóór hij zijn ‘Weihnachtsfeier’ schreef, zich in een paar preken (daarover schreef Trillhaas | |
[pagina 67]
| |
een verhandeling) heeft ingespannen, klaar te komen met het begrip, waarover thans prof. Greijdanus in onze hoofdartikelen thetisch schrijft: het begrip ‘de volheid des tijds’. In deze preken wil Schleiermacher aanwijzen, dat de volheid des tijds hierin te zoeken is, dat de verschijning van Christus een vrucht is van Gods voorzienigheid, gelijk hij die opvat.Ga naar eind1. Volgens Schleiermacher betekent dit, dat zij een historische noodzakelijkheid is, vallende onder de wetmatigheid van alle natuur, niet los te maken van de z.g. natuurwetten. Zo neigt Schleiermacher dan verder tot een protest tegen elke leer, die Christus' geboorte als wónder van gans enige betekenis eren zou, als een wonder, dat van bovenaf op de natuur en de geschiedenis in zou grijpen. O neen, het Kerstgebeuren is begrepen in heel het natuurgebeuren zelf. De regelmatigheid, de wetmatigheid, die er altijd in de natuur is, neemt, als men het zó ziet, in Christus' geboorte een wel zeer excellent en precieus verloop, maar wordt er niet in doorbroken, en evenmin buiten werking gesteld. Feitelijk is het Kerstgebeuren precies even regelmatig en wetmatig als de regen en de zonneschijn. Alleen maar, Kerstfeest is dan een bijzondere zonneschijn, een bijzonder krachtige regen. Deze algemeenmaking van het Kerstgebeuren leidt dan Schleiermacher tot de zeer bijzondere opvatting, die hij uitwerkt in zijn geschrift Die Weihnachtsfeier. De Kerstgeschiedenis wordt daar voorgesteld als een voorbeeld, waaraan men de algemene ervaring van Gods aanwezigheid in de wereld illustreren kan. De geboorte van Christus is een symbool voor alle goddelijke weldaden. Zij is de hoogste triumf van de menselijke natuur. En daarom kan men de zin van het Kerstfeest slechts verstaan als een bijzondere illustratie van de overal aanwezige immanentie Gods. Wanneer dan ook Schleiermacher in zijn Weihnachtsfeier ons de gesprekken van een Duitse familie, die hij bij de kerstboom ziet verenigd, verhaalt, komt overal deze gedachte naar voren. Men maakt er muziek. En waarom? Omdat de muziek niet gebonden is aan een op zichzelf staand feit, doch ook zonder zulk een feit verstaanbaar is. De kerk- | |
[pagina 68]
| |
muziek kan wel niet het gezáng, maar wel die zeer bepaalde wóórden missen. Het woord is hier bijzaak. Voorts, er is in die familie een moeder en een kind. Dat illustreert de gans gemene gratie van het Kerstfeest; het goddelijke leven, en de eeuwige moederliefde zijn immers het grondakkoord van ons wezen? Goed beschouwd is elke moeder een Maria, elke moeder heeft een eeuwig goddelijk kind; ze zoeke daarin dan ook vol piëteit de bewegingen van de hogere geest. Ich sehe dich in tausend Bildern,
Maria, lieblich ausgedrückt;
Doch keins von allen kann dich schildern
Wie meine Seele dich erblickt.
Ich weiss nur, dass der Welt Getümmel
Seitdem mir wie ein Traum verweht,
Und ein unnennbar süsser Himmel
Mir ewig im Gemüte steht.
Eén der bij het huiselijk feest aanwezigen, verhaalt, hoe zij een vorig jaar bij haar vriendin Charlotte Kerstfeest gevierd heeft. Charlottes kind was tegen Kerstfeest ernstig ziek geworden; men had gedacht, dat het zou sterven. Als door een wonder had het kind echter de crisis doorstaan, en was zo aan het leven teruggegeven. Charlotte had toen verklaard, dat zij zich eigenlijk reeds met de gedachte verzoend had, ja het zelfs een zóéte gedachte gevonden had, een kleine engel naar de hemel te zenden in dezelfde tijd van Kerstfeest, waarin de christenheid de zending van de allergrootste op aarde placht te vieren; maar zie, nu waren die beide - die allergrootste en haar eigen engel - tegelijk als een onmiddellijk geschenk van God naar Charlotte toe gekomen. Op het feest van de wedergeboorte der wereld was de lieveling van haar hart haar tot een nieuw leven geboren. Want - het kind was óók zó een engel gebleven. Het was als door de dood heengedrongen en tot een hoger leven geheiligd. Het was nu een bijzonder genadegeschenk, een hemels kind, want het was reeds de hemel gewijd geweest. En juist op dit punt wordt dan in het algemeen gesprek | |
[pagina 69]
| |
der familie de Kerstfeestviering overgeleid tot de eigenlijke mystische vereenzelviging van het universele leven en van de universele dood. Het objectief-bepaalde woord van de historische Kerstberichten wordt nu in Schleiermachers verhaal van zijn bindend en objectief gezag ontheven. Het ‘einmalige’ raakt er nu helemaal uit. Het christendom - zo besloot men nu - dat stond of viel niet meer met de woorden van het Kerstverhaal zelf. Waarom zou iemand nog krampachtig zich vasthouden aan die geboorteverhalen? Elk kind als drager van een goddelijk leven was toch een teken van dat leven zelf, was eigenlijk Kerstkind. En gelijk ‘de nacht’ de historische wieg van het christendom is, zo wordt ook het geboortefeest in de nacht gevierd. De kaarsen, die men in de handen draagt, zijn gelijk een ster boven de herberg. Men kan er het kind mee vinden in de donkerheid van de stal, en in de anders sterloze nacht der geschiedenis. De historische berichten van Luk. 2 en Matth. 2 komen er nu evenmin meer op aan als de berichten van Christus' opstanding en hemelvaart. Die berichten zijn trouwens zelf reeds een bewijs van de verwarring, waaraan de gedachten van de schrijvers van die tijd ten prooi waren. Elk bericht toch betekent een opheffing van het andere. De opstanding in de evangeliën maakt de dood ongedaan. M.a.w. in het licht van het latere leven lijkt de vroegere mening over de dood vals. Zo maakt ook weer het bericht van de hemelvaart dat van Christus' léven disputabel. Want het léven behoort tot deze planeet; wat zich daarvan scheiden laat, kan niet hebben gestaan in een levende samenhang met die planeet. Wat zou men dan verder nog twisten over de vraag, wat voor lichaam Christus heeft gehad, of hoe dat lichaam, hoe Hij zelf, onder ons tegenwoordig is geweest, of nog is? Het komt er niet meer op aan, want het symbool hebben wij nodig, en aan het symbool hebben wij genoeg.
Deze ‘Weihnachtsfeier’ van Schleiermacher is inderdaad een monstrum. Het historische feit is er uit weggedaan. Kerstfeest is het feest niet zo zeer ‘voor’ als wel ‘in’ en ‘van’ | |
[pagina 70]
| |
ons állen. Christus verklaart ons niet, maar wij met heel de natuur verklaren Hem. En nu is het opmerkelijk, te zien, hoezeer dit alles de felle oppositie van Barth gewekt heeft. Met vlammende toorn heeft hij geprotesteerd tegen deze verheerlijking van de mens, tegen dit immanentisme, en daartegenover gesteld, dat God niet in de wereld is, maar tegenover haar staat, groot, onbegrepen. Niet historisch, doch een rechter over alle historisch leven en alle historische dood. Inderdaad, men zou menen, dat bij Barth de overwinning op Schleiermacher beslissend was geworden. En toch, hoe is men teleurgesteld. Wij hebben reeds herhaaldelijk, en ook in de artikelen van de laatste maanden, telkens er op gewezen, hoe ook bij Barth het historisch feit van zijn betekenis werd ontbloot. Schleiermacher had het feit tot illustratie gemaakt van een algemeen gebeuren. Barth heeft dáárvan zich met afkeer afgewend. Maar op zijn manier heeft hij toch eigenlijk tegen het Schriftverhaal dezelfde oerzonde als Schleiermacher begaan. Want door God te plaatsen buiten de geschiedenis, is hij straks gedwongen geworden, óók de vleeswording des Woords van haar gans bijzondere betekenis te beroven. Vleeswording des Woords is hetzelfde als openbaring, zegt hij. De geboorte uit de maagd Maria kan dan ook niet de aanvang zijn van een meegaan van God met ons in de geschiedenis. Het woord symbool, dat wij bij Schleiermacher op zagen treden, keert bij Barth in andere vorm terug; want de geboorte uit de maagd Maria is hoogstens slechts een ‘teken’, dat naar de ‘betekende záák’ van die algemene - schoon niet historisch met ons meegaande - vleeswording des Woords Goddelijke openbaring heet. Wij zeggen er niet meer van, wijl wij dan slechts herhalen moesten, wat reeds vaak gezegd is. Zo staat dan de gereformeerde prediker op dit Kerstfeest voor de heerlijke, wijl verantwoordelijke taak, het isolement aan te durven, dat de vrienden van Schleiermacher en van Barth, door zich van de Schrift te verwijderen, hem opgedrongen hebben en opdringen zullen, zolang hij gelooft | |
[pagina 71]
| |
aan God in de geschiedenis. Hij zal het woord symbool, gelijk ook het woord ‘Hinweis’ of ‘teken’ (zie boven) nu moeten haten als de dood. Want het pleegt roof aan de werkelijkheid van God in het vlees en het is neen-zeggen tot de Heilige Schrift. Het Kerstfeit is in alle delen de ZAAK ZELF, waarom Gods ingewanden rommelden. En het is gans enig. Moge de gereformeerde prediking zich weer wenden, bewust en krachtig, tot de gereformeerde theologie. Er zijn hier en daar klanken verneembaar, die op dit punt bezorgdheid wekken. Bezorgdheid voor het leggen van verkeerde accenten. Er zijn er, die met nadruk beginselvastheid koppigheid noemen en (verder gaande dan hun goedbedoelende leermeester) daarbij speciaal denken aan de theologische beginselstrijd. Of, die elke Schriftgeleerde, die door Jezus Christus wordt afgestraft, bij voorkeur aandienen als ‘de hooggeleerde’, die wordt afgestraft. Het is prachtig - van eenzijdigheid; en daarom is het helemaal niet prachtig, maar spelen met vuur. Want èlke daad-van-deugd - ook die der ireniek - kan lijken op een daad-van-ondeugd; wanneer het hárt verkeerd is. Schriftgeleerden waren trouwens in Jezus' tijd op aarde helemaal niet hooggeleerd; wèl lieten zij zich brieven schrijven met adres: de weleerwaarde heer. Overigens bestrafte Christus, onze Hoogste Schriftgeleerde, hen niet vanwege hun geleerdheid, maar vanwege hun eigenwilligheid; want de geboden Gods - ook het gebód van scherpe begripsbepaling en leer-handhaving, maakten zij krachteloos door mensen-inzettingen. Zo b.v. door de valse stelling, de mensen-inzetting, dat ‘deemoed’ (het toverwoord van alle Schriftgeleerden-vloekers van tegenwoordig) de hoogste deugd zou zijn. Dat heeft b.v. geleerd de Schriftgeleerde (maar dan valse) Rabbi Jehosjoea ben Levi; zie verder' Arakh 16 b, en AZ 20, b op Matth. 18:15, mitsgaders enige gereformeerde kerkbodes... Laat de gereformeerde theoloog-prediker zich ernstig bezighouden met de dienst van God óók in het ernstig vermanen tot de geloofstrouw aan de God der historische berichten. Hoe zullen zij anders van Zijn verbond nog kunnen | |
[pagina 72]
| |
spreken? Er zijn er, die het maar niet horen willen, dat zij slechts dán zich van de wereldgelijkvormigheid in de wetenschap, die hun het preken leren moet, onthouden kunnen, als zij het schéma, ook het dènk-schema van de wereld hebben onderkend, gehaat, en doorbroken, ja, overwónnen, door het schema, óók het dènk-schema, dat de trouw aan het Woord van God bewaart. De tijd is te ernstig, om tegen de hooggeleerdheid in vage notities te waarschuwen, of tegen de beginselvastheid zich schrap te zetten, door bij voorkeur (in die voorkeur zit de fout, de zonde) van de beginselvastheid te verhalen, dat zij veel lijken kan op een ondeugd. Het feit is tegenwoordig in geding; en het ongeloof bedient zich van een reeks van hooggeleerden, b.v. Karl Barth, en vele anderen, om de kerk van God de ernst der Worstelingen van de tijd te doen vergeten. Wie in déze tijd zich voedt met lektuur van zulke schenders van het feit, het feit, de feitenreeks, der verlossende genade van God, die is geen helper op de weg. Hij heeft zijn Weihnachtsfeier misschien met een ‘wijding’ ingezet; maar wee hem, als hij de schapen niet vandaag vertelt, dat men God te belijden heeft in de bewogen strijd vóór de feitelijkheid van Gods genadewerk, en tégen de orthodoxenjacht. |
|