K. Schilder (1890-1952) een keuze uit zijn werk
(1989)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
6. In memoriam prof. dr. A. EekhofZoëven bereikte mij het bericht dat prof. dr. A. Eekhof, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, overleden is. Mij persoonlijk treft dit overlijdensbericht in gelijke mate als het heengaan van de twee doden, aan wie ik nog zo kort geleden hier een ‘in memoriam’ wijdde: prof. Lindeboom, prof. Bouwman. Ik weet het: velen zullen dit niet zo dadelijk zich kunnen realiseren. De zoëven genoemden waren leden der Gereformeerde Kerk en doceerden te Kampen. Prof. Eekhof behoorde tot de Nederlandse Hervormde Kerk en was een sieraad der Leidse Universiteit. En toch, het is niet anders: nu deze man is heengegaan, nu is er plaats voor eenzelfde gevoel van eenzaamheid als toen nog kort geleden die anderen ons ontvielen. Eenzelfde besef ook van een verlies, dat het gereformeerde volksdeel heeft te dragen. Immers, prof. dr. A. Eekhof was één der onzen in de mooiste zin des woords. Levendig herinner ik me nog, hoe in De Bazuin prof. dr. H. Bouwman prof. Eekhof verwelkomde, en gelukwenste, toen deze benoemd was tot gewoon hoogleraar te Leiden. Kampen stak in dat Bazuin-artikel de hand toe aan Leiden, en verblijdde zich erover, dat te Leiden, op het Rapenburg, de mooiste straat van de wereld zoals eens blijkens prof. Eekhofs inaugurele rede iemand zei, weer de stem van het gereformeerde protestantisme zou weerklinken en haar woord zou geven aan wie het onderzoeken wilden. Het was de stem en het was het woord van datzelfde gereformeerde protestantisme, dat Leiden zijn ontstaan en zijn glorie en zijn plaats in ons volksleven gegeven heeft. Nu, vandaag, begroet de vroegere Bazuin-redacteur de ander, die te Leiden heeft gesproken, en veel, ook buiten | |
[pagina 55]
| |
Leiden, liefgehad, in de eeuwige tabernakelen. En tussen Kampen en Leiden is de in beide historici verbeelde eenheid bezegeld in de groet, die de een bindt aan de ander tot in alle eeuwigheid. En de geschillen tussen hen zijn weg, en de una sancta is in beiden nu verheerlijkt. En nu hun alles ging ontbreken, het Rapenburg en de Oudestraat, het huis en de katheder, nu is gebleven datgene, wat hen hier lang en in de wortel samenbond: de belijdenis van het bloed des Lams, en van het evangelie van Calvijn, en de eerbiedige hulde aan de naam van Jezus Christus, die zij beiden, ieder op hun eigen plaats, beleden hebben. En wij, hier achter gebleven, wij begrijpen daar niet veel van: groeten is op aarde al zo moeilijk, hoe zouden wij een groet in eeuwige tabernakelen ons kunnen voorstellen? Maar wij kunnen iets anders doen: wij kunnen ons herinneren, dat op het Rapenburg de stem van Albert Eekhof heeft gesproken in getrouwheid, van de éne Christus, die hij met ons beleden heeft. En wij herinneren ons, dat het belijden dáár, op die plaats, moeilijker was, dan het in eigen huis dikwijls is voor ons. We herinneren ons dan tevens, dat hij zich dáár nog nooit die belijdenis geschaamd heeft.
Want prof. Eekhof heeft met hart en ziel zich als protestant, en als gereformeerd protestant, geopenbaard, en heeft dit op de beste wijze gedaan, die iemand ervoor vinden kan: hij toonde zijn vroomheid daarin, en hij diende Christus erin, en hij wist zich tevens goed Nederlander daarbij. Want hij wist, wát ons volk groot gemaakt heeft; en hij zette al de vlijt van zijn werkkracht, en al de accuratesse van zijn wetenschappelijke zin op het werk dat God hem te doen gaf: Hem belijden in het voor prof. Eekhof te bewerken gegeven terrein: de geschiedenis. Die het grote voorrecht hadden, hem van nabij te kennen, hebben altijd bewondering gehad voor de eerlijkheid, waarmee deze hoogstaande man wist uit te komen voor zijn belijdenis. Hij ‘wist’ het, schreef ik, maar het was een weten-van-niet-weten, in die zin, dat het was spontane eerlijkheid en onbevangen, onopzettelijke natuurlijkheid. Men is | |
[pagina 56]
| |
in onze tijd geneigd, iemand, die de grote trom roert, en zich de slag niet laat voorslaan door een ander, een ‘man uit één stuk’ te noemen, en de naam voor zó één dan te reserveren. De grote trom nu heeft Eekhof niet geroerd, maar als ik een ‘man uit één stuk’ me voor wil stellen, dan denk ik aan hem. Men kon dat eigenlijk al verstaan, als men maar op zijn woning de naam van het huis zag staan: ‘Mayflower’ heette het rustige huis in Oegstgeest. In de keus van die naam ligt eigenlijk de hele mens Eekhof open en bloot...voor wie de taal van een fijn, beschaafd, wetenschappelijk, historisch voelend, en - gelovig belijder lezen kan; voor de ander zei de naam eigenlijk niets, en dát is óók het mooie ervan. De naam was Engels (wie onzer schreef en sprak zo goed als hij die taal?). Maar het Engels was geen deftigheids-medium hier, het woord was een eigennaam. Het was de naam van dat zeilscheepje, waarop, nadat ze op 31 juli 1620 van oud-Delfshaven naar Plymouth vertrokken waren, de uit de geschiedenis bekende Pilgrimfathers vandaar de reis hebben ondernomen naar Amerika. Die Pilgrimfathers, ze waren maar een klein troepje mensen, en ze waren om des geloofs wil vervolgd, en uit Engeland verdreven. In Holland hadden ze gastvrijheid gevonden. In Amsterdam, later te Leiden, hadden ze gewoond, en een predikant gehad. Maar tenslotte bleek het hun hier nog niet streng genoeg (de zondagsviering van onze vaderen was hun niet gehoorzaam genoeg), en bovendien wilden ze hun eigen aard niet zien verloochend worden in hun kinderen. En zo vertrokken ze naar Amerika, en de Mayflower bracht ze over de oceaan, een hulkje. En nu komt eeuwen later Eekhof, en volgt, als geboren historicus, hun weg en ziet de eeuwen langs het Rapenburg gaan, en kent de gedenksteen aan de Leidse Pieterskerk, die aan de Pilgrimfathers herinnert, en zal ook vaak gestaan hebben op het vermaarde plekje in oud-Delfshaven, waar een gedenksteen ook al aan het vertrek der Pilgrimfathers herinnert. De historicus is door hen geboeid. Maar ook de gelovige met het kinderlijk-oprechte hart is | |
[pagina 57]
| |
door hen gegrepen. Hij kan 't niet laten, over hen te spreken, hun strijd bloot te leggen, hun credo weer te laten spreken. En hij weet zich zó, als zij: een kleine groep toebehorend, die betrekkelijk eenzaam haar weg zoekt onder heel veel andersdenkenden. Maar hij behoudt zijn karakter, en waardeert het, dat ook zij het hunne lieten spreken, en er zorg voor droegen dat het bewaard bleef. En hij belijdt met deze zwervelingen één God en Vader, en noemt zijn woning naar het schip, waarmee zij kwamen over de grote wateren naar een eigen land. De parkpassanten, die zijn huis voorbij kwamen, dachten misschien aan een bloem, een renteniersembleem, als zij het opschrift lazen. Maar wie de bewoner kende, die begreep vanzelf wel beter. Het is de mooiste naam, die ik ooit op een huis zag staan: en niemand kan hem overnemen. Men kan slechts één ding doen: met de bewoner zich niet schamen voor de eenheid met Gods ballingen op aarde. En nu is hij uit zijn ‘Mayflower’ gestapt. De reis is volbracht, en hij heeft zijn God en zich nimmer verloochend.
Zouden wij niet dankbaar zijn, dat deze hoogstaande mens, die over de vraag, hoe men het kerkinstituut tot gehoorzaamheid moet brengen, anders dacht dan wij, in alles eerlijk is geweest? En een man van rust, en van voorname wetenschap? Zo dat hij ons begrepen heeft, ons, gereformeerden, zó, als maar weinigen dat konden? Ook in de strijd, die onze kerken voor de waarheid en het gereformeerde protestantisme hebben gevoerd, nog in de laatste jaren? Zouden wij niet dankbaar zijn, dat op de plaats, waar het gereformeerde protestantisme zijn voetstappen diep de bodem ingedrukt heeft, deze hoogleraar van gedegen wetenschap, deze leerling van Pijper, diens vriend ook, rustig en eerlijk het gereformeerde protestantisme heeft doen spreken, en de lijnen van de dogmengeschiedenis zo trouw getrokken heeft, dat, wie de geschiedenis zó heeft gezien, als hij ze zag, ineens de ernst verstaat van de hedendaagse worstelingen der kerk, ook de Gereformeerde Kerken? Wie eenmaal Eekhof hoorde over Origenes tegen | |
[pagina 58]
| |
Athanasius, die zal niet meer in staat zijn, treinlectuur te schrijven over Assen onder de naam van Christendom en Cultuur, of van Woord en Geest. Zelfs al zou hij tegen Assen verdeeld zijn, en dus de reformatie anders zien dan wij. Ja, prof. Eekhof was van óns. En wij zouden, hoezeer wij ook ons eigen hoger onderwijs menen te moeten organiseren als gereformeerde belijders, toch niet gaarne vergeten, van hoe groot gewicht het is, en van hoe grote rechtvaardigheid in 't staatsbeleid het daarbij is, dat uit het gereformeerde volksdeel, dat óók voor zijn part 's lands hogescholen heeft te onderhouden, een plaats wordt opengehouden voor mannen, zó als Eekhof is geweest: kenner van onze geschiedenis, en daarbij het bloed en de geest van het gereformeerde volk dragende, met ere. Wij eren hem, die op de plaats, waar hij gestaan heeft, de gereformeerde naam heeft hooggehouden, die zich de naam van Christus niet geschaamd heeft, die ons in de dagen, toen HuizenGa naar voetnoota. nog veracht was, door de Huizer-zender als Leidse hoogleraar heeft toegesproken (weten allen wel, welk een gemeenschapsdaad hier de christen Eekhof heeft verricht?), die zijn discipelen, die bij hem promoveerden, gestuurd heeft in gereformeerde richting, en hen de historie daarvan heeft doen sprekend maken. Wij eren de man die, hoewel zelf tot een andere kerk behorende, de Gereformeerde Kerken en de Theologische School en de Vrije Universiteit steeds met belangstelling heeft gevolgd in haar ontwikkeling, en zich met haar één in de wortel wist. En wij danken God voor wat dit fijne karakter en dit wetenschappelijke hoofd heeft mogen getuigen aan het Rapenburg, en in Amerika, en in wetenschappelijk verkeer met buitenlandse theologen, die hij nog kort geleden in Duitsland had bezocht. Barth en Doumergue kenden hem persoonlijk: wie zal zeggen, hoeveel dat waard is?
Het is nu juist een jaar geleden, dat ik in ons blad twee artikelen wijdde aan de studie, die later een der laatste publikaties van prof. Eekhofs hand zou blijken: zijn interessante, diepgaande, historisch-trouwe en verder ieder het zijne | |
[pagina 59]
| |
doen latende studie over de spreuk: eenheid in het nodige, vrijheid in het niet-nodige, in beide de liefde. Aan die artikelen herinner ik hier. Want men kan uit deze studie zelf de ganse Eekhof proeven. En men kan in die artikelen de gronden en de termen (niet de terminering) vinden aangegeven van de dankbare verering, waarin ook ik als redacteur van De Reformatie met bewustheid God kan danken voor het lichtend, soms beschamend spoor, dat professor dr. Albert Eekhof, die Nederlander en die christen, in zijn eenheid met de eenvoudigen van hart, heeft achtergelaten. |
|