K. Schilder (1890-1952) een keuze uit zijn werk
(1989)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||
3. Een predikatie van ds. K. SchilderEr zijn van die mensen - misschien behoor ik er zelf óók wel toe - die bij verschillende gelegenheden soms geheel verschillend aandoen. Deze zeer bekwame, soms zeer moeilijk te volgen schrijver - ik zet het een gewoon mensenkind zijn drie dikke boeken over het lijden des Heren uit te lezen zonder af en toe te vragen: waak of droom ik? En zonder moeite te hebben tekst en uitleg in alles natuurlijk-harmonisch te vinden! - is een polemicus van de bovenste plank. Wee de arme, die onder zijn geweldige kritiek komt! Maar hij is ook een prediker van buitengewone kwaliteit. Vanmorgen had ik een wettige oorzaak binnenshuis te blijven, en indien ik daar ooit dankbaar voor ben geweest, dan was het heden. Ik sloot mijn radio bij de kerk van Delfshaven aan, en na een vrij goed voorspel van de organist, weerklonk om 10 uur de krachtige stem van K.S., wiens initialen in de kerkelijke wereld even bekend zijn als die van S. de B. of J.Th. de V.Ga naar eind1. Jammer dat hij niet een wat hoger, ‘dunner’ stem heeft! Af en toe is hij niet geheel duidelijk verstaanbaar. Daarin, maar daarin ook alléén, ben ik zijn meerdere. Ze zeggen mij altijd dat ik overal even makkelijk te horen ben, dat kan men van Schilder niet zeggen. Je moet goed toeluisteren, anders mis je af en toe een paar woorden. Maar o welk een dóór-dacht en dóór-wrocht stuk brengt hij op de kansel! Onze gereformeerde eredienst mist veel. Hij kent geen eigenlijke liturgie. De gemeente komt niet anders aan het woord dan in het gemeenschappelijk gezang - en welke ongeschikte, onpassende, haast schreef ik: onmógelijke verzen weten sommige dominees uit te zoeken. En als dát dan de enige ‘verpozing der aandacht’ moet zijn bij twee helften van een lang, dogmatisch betoog op onuitsprekelijk-verve- | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
lende kanseltoon uitgegalmd, waarlijk dan is zulk een predikatie geen zieleverfrissing! Maar als je eens het zeldzame voorrecht genieten moogt van een man te beluisteren, die waarlijk wat te zeggen heeft, die uit de goede schat zijns harten oude èn nieuwe dingen voortbrengt, die de Heilige Schrift waarlijk voor je leven doet, dan ruil ik zo'n gereformeerde prediking niet in ook voor de schoonste lutherse dienst, hoe heerlijk de liturgie en hoe schoon ook het gemeenschappelijk zingen van koor en gemeente mogen klinken. Dan krijgen de oude psalmen een wijding en een majesteit, die ik voor niets zou willen ruilen. En zó was het vanmorgen in de preek van K.S. Zijn tekst was Marcus 3:31-35. Zijn inleiding was terstond pakkend en greep mij begrijpelijkerwijze terstond aan, want hij begon met de ‘Una Sancta’, waarop ook het wonderschone vóórgebed, dat ik helaas niet weergeven kan, had heengewezen. Voor sommigen, zei hij, valt bij het spreken over de Una Sancta de volle nadruk op het ‘Sancta’, de heiligheid der kerk en met éénzijdige liefde benadrukken zij de zuiverheid, de smetteloosheid van Christus' Kerk. Anderen weer letten zó uitsluitend op het ‘Una’, op de eenheid der kerk, dat haar heiligheid geheel op de achtergrond geraakt en zij ook de meest heterogene bestanddelen trachten te verbinden. (Tussen twee haakjes: onze broeder K.S. ontziet het al evenmin als Newman allerlei ‘vreemde’ woorden te gebruiken, maar voor een gemeente, die zúlk een verkondiging volgen kan, zullen ook een paar dozijn theologische of filosofische termen geen bezwaar zijn.) Christus nu verlost uit de strijd dezer twee ‘vrome legers’. Met een sprekend voorbeeld, gelijk hij er telkens aanhaalt, lichtte ds. Schilder dit uit Israëls gewijde geschiedenis toe. Levi had geijverd voor de éénheid der familie, maar de heiligheid van Gods volk vergeten en er maar ruw en hartstochtelijk op lós-gemoord; daarom wordt hij door vader Jakob ook op zijn sterfbed gestrengelijk bestraft. Maar later kon Mozes, toen Levi de heiligheid van zijn roeping | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
had leren verstaan, van hem getuigen: hij kent zijn vader en zijn moeder niet, hij heeft zijn ambtelijke taak begrepen. God heeft met Levi getwist en nú begrijpt hij het dat de heiligheid Gods de eenheid der kerk vormt. Ook zijn eigen moeder en broeders zijn onderworpen en ondergeschikt aan de belangen van het Rijk Gods. Christus staat hier in dit tekstwoord vóór ons als de Middelaar Gods en der mensen. Gods recht gaat vóór de stem des bloeds. En nu ontvouwde spreker ons dit drietal hoofdgedachten:
Gezongen Ps. 22:2, 13. | |||||||
I.Telkens bepaalde ons ds. Schilder bij het ‘zielehuis’ en het ‘geesteshuis’. Jozef en Maria zijn blijkbaar naar Kapernaüm verhuisd. Daar woont de ‘heilige familie’, zouden de roomsen zeggen, al zouden zij gruwen van hetgeen deze prediker (ik geloof mèt hem: naar de Schrift) verkondigde dat Jezus lijfelijke broeders en zusters uit het huwelijk van Jozef en Maria gehad heeft. Zij allen te samen vormen het ‘zielehuis’ van Jezus, de woning, waaraan Hij naar Zijn fysisch-psychisch bestaan ten nauwste verwant was. Maar ten tijde van dit Evangelie-verhaal vertoefde Hij in een andere woning van Kapernaüm, het huis, waar Hij thans voor een overgrote menigte staat te prediken en waar Hij Zijn geestelijke taak, het werk, door de Vader Hem opgedragen, verricht: Zijn ‘geesteshuis’, Zijn ‘werkhuis’. In beide huizen wordt Hij miskend. Zijn familie is bekommerd over Hem in vleselijke, goedbedoelde liefde en zucht: ‘De stakker is overspannen. Hij is buiten Zijn zinnen. Laat ons toch doen wat wij kúnnen om Hem tot beda- | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
ren te brengen.’ En zij gaan van uit hun ‘zielehuis’ naar die andere woning, waar Hij, omringd door een talrijke menigte, Zijn Evangelieboodschap doet horen en zij doen hun best tot Hem te naderen, om Hem met zich mee te tronen. Daar in dat ‘geesteshuis’ zijn de ergste vijanden aanwezig. De Farizeeën zijn daar en zeggen van Hem: ‘Hij is een kind der hel. Hij is de gemeenste komediant, die zich denken laat. Hij doet alsof Hij Satan bestrijdt, maar Hij is Satans vriend. Hij heeft met de hel een afspraak gemaakt om schijnbaar tegen haar te vechten, maar Zijn bedoeling is hen straks allen aan de Duivel over te leveren.’ Zijn familie wil Hem daar in dat geesteshuis niet met rust laten, maar Hem blijvend aan zich verbinden. De stem des bloeds spreekt: houd Hem vast! Het loopt verkeerd met Hem! Laat Hem bij ons wat komen uitrusten! En zij roepen Hem als het ware toe: kom nu toch tot ons! Verwaarloos niet de stem van het bloed, van de familie, van de natuurlijke liefde! Hier zijn uw moeder en broeders en zusters! Betekent dat alles niets voor U? Zeker, dat alles betekende veel voor Jezus! Wil het familiehuis verbinding zoeken met het geesteshuis, ook het geesteshuis zoekt de band met het familiehuis. De Here Jezus wil door Geest en Woord tot het natuurlijke leven naderen. Hij wil ook dat andere huis van Kapernaüm, Hij wil alle huizen van Kapernaüm, Hij wil de gehele wereld omvatten. Jezus klopt aan alle huizen aan en zegt: kom dan toch! kom dan toch! laat u winnen! Jezus heeft een menselijke ziel en die menselijke ziel snakt er naar de stem van het bloed, de stem van Zijn geliefde moeder te horen. Maar ach, in dat moederhuis, in dat zielehuis begrijpen ze Hem niet en houden Hem voor een onzinnige! En in het geesteshuis maken ze het nóg erger. Daar bespot men Hem, daar zeggen ze: hij werkt voor Satan. O, hoe drong de menselijke ziel van de Heiland naar dat zielehuis van Zijn aardse verwantschap! Hij was moe, Hij had niets kunnen eten, het was snikheet hier in dat overvolle, verpeste, vijandige huis, waar Hij aan het spreken was...O, eens een kleine pauze bij moeder te mogen hebben!... | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
II.Maar die Jezus is de Christus. Drager van een goddelijk ambt. En Hij toetst Zijn menselijke ziel aan de goddelijke eisen van dat ambt. Elke opklinkende stem, elke gedachte, die in Zijn zuivere ziel opkomt, wordt getoetst aan Zijn heilige roeping. Wist gij niet dat ik moet zijn in de dingen mijns Vaders? Hij is toch tevens altijd de Christus, de Messias, de Geroepene, de met de Geest Gezalfde? ‘Wat praat gij daar van moeder, broeders, zusters? Wie zijn dat? Wáár ligt het beginsel der duurzame eenzaamheid?’ Dit woord is geen hooghartige afwijzing! Hij klaagt niet. Hij beschuldigt niet. Hij gaat niet Zijn moeder, die Hem zo liefheeft, uitspelen tegen Zijn broeders, die Hem voor een overspannen zenuwlijder houden, maar Hij vraagt slechts: wie is Mijn broeder en zuster? Hoe kan ik alle mensen en stemmen en vragen ondergeschikt maken aan Mijn ambt en Mijn gemeente? Hier, hier reeds is deze Jezus mijn Heer en mijn God! Zijn ziel zegt: ‘Laat Mij gaan naar Mijn bloedverwanten’, maar Zijn geest zegt: ‘Ik blijf in het werkhuis, al is het er ook nóg zo zwaar!’ Hij wordt overal miskend. In het zielehuis zegt men: ‘Hij is ontoerekenbaar’, in het werkhuis zegt men: ‘Hij is wèl toerekenbaar, maar Hij is in dienst van de Satan.’ Maar Jezus zegt: ‘Ik blijf hier, waar men het Mij zo moeilijk maakt, waar men het vuur der vijandschap heet stookt, maar...waar de rechtsorde van mijn Vader gehandhaafd blijft. Hier heb ik de mogelijkheid in Zijn rechtsorde Mijn God en de wereld te dienen met Mijn geest en op die wijze alle andere huizen, óók Mijn familiehuis, dienstbaar te maken aan de heilige Wet van Mijn God.’ Zo blijft Hij buiten Zijn familiekring, maar gehoorzaam aan de Wet van God. Zijn wil verlangde naar Zijn moeder, maar Hij heeft gehoorzaamheid geleerd ook uit dit Zijn lijden. Altijd de wil van Zijn Vader vóórop! O, ik ben die zondaar, die Hem mede heb doen lijden! Ik ben die ongehoorzame, die de ziel heb geëerd boven de geest, die de Wet van mijn God heb geschonden, maar Hij, | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
mijn Borg en Middelaar, Hij de tweede Adam, toetst de ziel aan de Wet Gods. Reeds hier is Hij mijn Borg, mijn Middelaar, mijn Loskoper. Hier evengoed als op Golgotha. En daarom klaag ik achter Hem aan dat ik de stem der ziel en des bloeds doe wijken voor de stem des geestes. Psalm 38:11, 9. | |||||||
III.Waar is nu duurzame gemeenschap? Bij elk, die de wil des Vaders doet. Die is Zijn broeder en zuster. Die in Mij gelooft, doet het werk des Vaders. Die zoekt in de weg der heiligheid de ware eenheid. ‘Una Sancta.’ ‘Sancta Una.’ Geen ziele-stem, geen bloeds-stem brengt in het Rijk Gods of doet dat Rijk Gods ontstaan, maar als het Woord openbarings-woord geworden is, dán is daar gemeenschap met de levende God. Op deze wijze handhaaft Christus als de Middelaar Gods en der mensen Gods recht. Hij leeft voor Gods Woord, de Wetgever, en daarom beeft Hij er voor terug de ziel van Zijn moeder lief te hebben boven het werk van Zijn vader. Zielen hebben geen zuivere stem, tenzij ze staan onder het Woord en onder de tucht des Woords. Ik kan het niet anders zien, zo waarachtig helpe mij God! Wij zullen één zijn en één blijven, maar alleen door het Woord. Christus is de ware Kerkvergaderaar, de Heer van de kerk der gehoorzaamheid, niet de kerk van ziels-verlangens, van gezins- en van bloedseenheid, maar van de gehoorzaamheids-gemeenschap. Hij is Profeet, Priester en Koning. Als Profeet leert Hij de hoogheid van de geest boven de ziel. Liever ga een zwaard door mijn ziel (gelijk hier weer bij Maria) dan dat het Woord niet geëerd worde. Als Priester stuurt Hij de Levi-ijveraars (de Farizeeën) weg, maar eert hij de priesters naar de ordening van Melchizedek, ook al wordt Hij, de ware Priester, door alle valse priesters verworpen. Als Koning zet Hij Maria, Zijn innig-geliefde moeder, achteruit, maar de apostelen-vissers vooruit en verleent hun ambtsmacht over Maria en alle anderen. | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
Deze Profeet-Priester-Koning vraagt u heden: aanvaardt gij Mij? Dit woord van Jezus, dat wij overdachten, is voor mijn vlees een ergernis en een dwaasheid. ‘Zó je familie te verloochenen! 't Is toch ál te kras!...’ Maar ik moet. Deze Christus is mij te machtig geworden. Ik laat Hem over mij gezag hebben en houden. Doe gij het ook! Bedenkt het: er zijn twee huizen. Het ééne koestert, het andere miskent en scheldt uit. Maar Christus blijft in dat scheldhuis. En daar moet ik óók blijven. Hier moet ik Gods Woord bedienen. En dan is uw situatie veilig. Als ge maar bij Hem blijft. Nu mogen de armen en verslagenen van geest komen. Als ik alleen op het ‘bloed’ zie, o dan staat Maria torenhoog boven mij. Maar als Jezus zegt: ‘Hier, in dit propvolle huis vol vijanden, hier ben Ik, houd goede moed’, dan mengen wij ons gaarne onder allen, maar wij blijven onder de tucht der Wet, en dan zeg ik: Gij zijt mijn Koning en mijn Meester, en ik verlaat mijns vaders en mijner moeders huis, want Hij leidt mij naar het eeuwig Vaderhuis. Amen.
Een uur na de predikatie gehoord te hebben, heb ik dit op schrift geschreven. Vers onder de indruk van dit machtige woord, maar ik weet zeker dat ik er het schoonste niet van heb kunnen weergeven. Dat noem ik preken! Niets geen bijzondere welsprekendheid. Zelfs, zoals ik reeds zei, een hier en daar onduidelijke stem. Geen vloeiende, bruisende oratorie. Maar in lange tijd werd ik toch niet zó gegrepen als nu door de majesteit der waarheid, de verhevenheid van Gods gedachten, de heerlijkheid van mijn Zaligmaker. Ja, de Una Sancta is een werkelijkheid, God zij geloofd! Die eenheid komt er, omdat ze er al is. Maar ze komt toch alleen langs de weg der heiligheid, die de weg der volmaakte liefde is. Wij eindigden met Psalm 133:2. Zelden waren de psalmen mij zó verkwikkend en toepasselijk als deze morgen. | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
Zondagmiddag 1 uur, 24 jan. 1932 G.
P.S. Zo innig gaarne had ik ook de beide gebeden hier weergegeven, maar collega Schilder, die ik er om vroeg, kon mij absoluut niet helpen, ook niet met zijn preek, die hij evenmin op schrift had als zijn gebeden. Daar hij dezer dage met studieverlof zijner gemeente op reis gaat, waag ik het ook niet deze proef hem ter goedkeuring of aanvulling toe te zenden. Hij, de scherpe criticus, moest eens zeggen: ‘Het lijkt naar niks!’ - dan had ik deze moeite vergeefs gedaan, en dat zou mij ook voor mijn lezers, spijten. Ik ben zeker dat zij, ook uit dit gebrekkig verslag, een zegen zullen putten, evenals ik dankbaar ben hem eens gehoord te hebben.
Bilthoven, februari 1932 J.H. Gunning JHzn. |