De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdProf. Haitjema over het kerkelijk instituut.Ga naar voetnoot*)In ‘De Geref. Kerk’ schrijft prof. Haitjema aan een inzender, die tegen hem bezwaard was: Wat het eerste punt betreft, ik heb inderdaad gezegd, dat onze Kerk na 1816 niet is een gemeente des levenden Gods en een pilaar en vastigheid der waarheid; dat zij geworden is ene vereniging tot bevordering van de zaak van den Christelijken godsdienst. Maar ik heb er bij gezegd: dat wij alleen dan dezen blik op onze in de reglementen geknelde kerk kunnen hebben, en ook moeten hebben, als wij aanzien wat voor ogen is, als wij uit het geloof uitgevallen zijn. Want uit het geloof sprekend, zeggen wij: hoewel we in onze vervallen kerk er niets van zien, toch mogen en moeten wij het er voor houden, dat onze Kerk nog is een gemeente des levenden Gods, enz., omdat de God des Verbonds het er nog voor houdt, dat zij dat is. Immers onze Kerk heeft nog de ongeschonden belijdenis, het opene Woord, enz. enz. Als dit nu de ‘via media’ is, waarover (zie hoofdartikel van verleden week) prof. Haitjema schreef, dan begrijp ik er niet veel van. Hier zijn geen absoluut tegengestelde uitersten. Ik geloof, dat men op deze manier prof. Haitjema zou kunnen inlijven in elk kerkelijk instituut, en in deszelfs orgaan dergelijke ingezonden stukken zou kunnen doen schrijven ter apologie. En hoe de bewering over de beginselen der Dordse kerkorde te rijmen zijn met Karl Barth en prof. Haitjema's eigen via media, is me ook al een raadsel. Moeilijker in den opbouw, maar gemakkelijker in hun eigen apologie inzake hun methode van denken en doen hebben zij het, die uit de Schrift de principes omtrent kerk en kerkregering proberen af te leiden, en | |
[pagina 50]
| |
daarna in den tijd te verwerkelijken. Zij staan in het vraagstuk van de kerk voor hetzelfde probleem als van alle ‘goede werken’: het volmaakte niet bereiken, maar naar hun beste weten ervoor arbeiden, dat de regelen van de Schrift in de praktijk worden nagestreefd naar beste weten. Dat geeft een strenge houding in den eigen plicht, want op onszelf passen we dan toe: wie met mij niet vergadert, die verstrooit; en bij de beoordeling van anderen zeggen we dan, wat er naast staat: wie niet tegen Mij is, die is voor Mij. |
|