't Hoogfeest naar de schriften
(1939)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendStudies over de vleeschwording des woords
[pagina 217]
| |
De gebrokenheid van Israëls geslacht geheeld
| |
[pagina 218]
| |
Geen wonder, dat daarom Anna veelszins voor de aandacht der gemeente op den achtergrond treedt. Is het niet of de Schrift zelf haar in de schaduw plaatst? En toch kan het wel bevreemding wekken, dat Anna zelfs in den tempel schijnt terug te moeten wijken achter Simeon. In de eerste plaats doet zich dit wonderlijke feit voor, dat Simeon, die voor deze bizondere gelegenheid door een aparte Geesteswerking naar den tempel moet gebracht worden, nog vóórgaat bij Anna, die nacht en dag in den tempel woonde. Want Simeon ‘ontdekt’ het eerst in het Kind, dat in den tempel wordt gedragen, den Messias. Hij neemt het het eerst in zijn armen en looft dan luide zijn God. En pas daarna komt Anna er bij. Zouden wij niet verwacht hebben, dat toch in den tempel, die zoo bij uitstek ‘het terrein’ van Anna was, aan haar voorrang had moeten verleend worden? Daarbij komt nog een tweede. Bij deze ontmoeting inspireert de Geest des Heeren wel Simeon tot zijn wonderschoonen lofzang en doet hem profeteeren, maar van een Geesteswerking, die nieuwe openbaring geeft, bemerken we bij Anna niets. En toch - was niet Anna de profetes? Maar alles, wat de Geest des Heeren haar heden laat doen, is: in samenstemming met Simeon den Heere belijden (of naar andere lezing: mede God in erkenning loven). Is dat toch eigenlijk niet al te sober om nog te spreken van een eigen taak, die Anna in onderscheiding ook van Simeon, hier te vervullen heeft? Het schijnt, dat ze alleen maar de woorden van Simeon moet bevestigen. Want het feit blijft toch, dat de Geest der profetie, in het groote uur, waarin alle Oud-Testamentische profetie haar vervulling aanschouwt, niet den dienst van de profetes Anna vraagt, maar den mond opent van den vromen ‘mensch te Jeruzalem’. En Anna heeft alleen te onderstreepen het woord, dat de Geest heden door een ander spreekt. Zoo kan het niet al te zeer bevreemden, dat voor de aandacht der Kerk de vraag naar de bizondere beteekenis van Anna bij deze | |
[pagina 219]
| |
heilshistorische ontmoeting op den dag der voorstelling, op den achtergrond trad, ja, dat die vraag door velen zelfs niet gesteld werd. Haar optreden schijnt toch ook alleen maar te beteekenen een bevestiging van Simeons woord, een verzwaring van den toon voor het lied, dat een ander reeds zong. Zoo zou Anna desnoods wel uit deze tempelgroep kunnen verdwijnen. Zeker, we zouden dan een eerbiedwaardige figuur moeten missen, - de in haar hoogen ouderdom zoo aantrekkelijke weduwe -, maar de openbaring zelf zou daardoor toch niet armer worden. Toch meenen we, dat deze beschouwing geen recht laat wedervaren aan de openbaring des Heeren en aan het werk des Geestes, Die ook Anna doet nader treden en haar oog verlicht om den Messias in haar erkenning hulde te brengen. En al is het dan waar, dat de Geest der profetie ons uit haar mond geen nieuwe openbaring doet hooren, toch is het naar den wil des Heeren geweest, dat Anna op den dag van Christus' ‘voorstelling’ daar in den tempel haar plaats ontving naast Simeon en haar getuigenis moest doen hooren naast het zijne. En dat moet een eigen beteekenis hebben in verband met den Christus en Zijn werk. Haar mede-belijden legt weer op andere wijze getuigenis af van de Messiaansche heerlijkheid, die met Christus gekomen is. Hiervan uit te gaan, is voor-oordeel des geloofs.
* * *
Ter afdoening van de vraag, waarin de specifieke beteekenis van Anna's getuigenis in den tempel is gelegen, kan geen verklaring gezocht worden in haar bizonderen levensloop, of in haar hoogen ouderdom, of in haar alom bekende vroomheid. Dit zijn elementen, die in menig opzicht een rijker licht kunnen werpen op haar roeping, maar aan deze roeping geen eigen stempel geven. De Schrift wijst ons naar iets anders, n.l. naar het ambt, dat zij bekleedde: er was Anna, een profetes. En daarin is deze vrouw onderscheiden van alle anderen, die door God zijn geplaatst binnen | |
[pagina 220]
| |
den lichtcirkel, die de openbaring getrokken heeft om het centrale heilsfeit: de komst van den Christus in het vleesch. Maar niemand kan een ambt bekleeden in het huis zijns Heeren, zonder dat dit hem van boven gegeven is. Wanneer de Schrift dan ook Anna een profetes noemt, getuigt ze daarmee, dat de Heere Zelf haar tot dat ambt geroepen heeft. Het is niet beslist noodzakelijk, dat deze roeping op wondere wijze tot haar is gekomen en een acute wending gegeven heeft in haar leven, zooals we dit meermalen zien bij mannen, die onder het Oude Verbond tot het profetisch ambt werden geroepen. Het ligt veeleer voor de hand om den weg, waarlangs Anna gekomen is tot deze levensroeping nauw vervlochten te zien met den levensgang, dien de Heere in Zijn voorzienigheid met haar gehouden heeft. Lucas geeft daarvan een opvallend breede beschrijving. Alles wat in haar leven is gekomen, kwam haar toe van de hand des Heeren om haar voor te bereiden óp en heen te leiden nààr de vervulling van die ambtelijke roeping, die met het oog op den Christus van haar zou worden gevraagd. Zoo zou dit lange leven met al zijn wisselvalligheden, zijn vreugden en zijn smarten gesteld worden tot een bewijs, dat de Heere ook bij haar alle ding schoon gemaakt heeft op zijn tijd. Van Anna wordt ons meegedeeld, dat zij, op jeugdigen leeftijd gehuwd, slechts zeven jaar met haar man heeft geleefd. Toen de Heere hem daarna wegnam, bleef ze blijkbaar als kinderlooze weduwe achter. Ten minste, we vernemen er niets van, dat Anna ooit moeder is geworden. Dit smartelijk ingrijpen door God zelf in haar leven moet nu de weg worden, waarlangs Anna komen zal tot den tempel als haar nieuwe woning. Daaruit blijkt dus, dat Anna in het harde bestaan, dat den weduwen in Israël menigmaal beschoren was, vastgehouden heeft aan de beloften, die haar door den Heere waren toegezegd. Niet het minst ook in haar tijd kende men den gruwel van hen, die de huizen der weduwen opaten en het recht der weezen verkrachtten. De weduwe had haar natuurlijken verdediger en verzor- | |
[pagina 221]
| |
ger verloren en was, tenzij de wet haar beschermde, rechtloos overgegeven in de handen der menschen. Maar in Israël beschermde de HEERE de weduwe en den wees. Daarom was de onderdrukking van hen bij Zijn volk schending van het verbond. Hier kon het alleen geschieden, wanneer de rechters in Israël geen vrees meer kenden voor Hem, Die het onrecht, den verdrukten aangedaan, zeker zou wreken en recht zou doen aan de weduwen, die tot een buit werden gemaakt en de weezen, die werden geplunderd (Jes. 10:2). Want de HEERE, Die in het verbond de Vader is van al Zijn kinderen, heeft hen onder Zijn bizondere hoede gesteld. Zoo heeft Anna, toen de HEERE haar man van haar had weggenomen, de beloften geloofd van Israëls Man en Maker (Jes. 54:5) en zich geheel gewijd aan den dienst van Hem, van Wien gold: ‘Vader der weezen en Rechter der weduwen is God in Zijn heilige woning’ (Ps. 68:6).Ga naar voetnoot1) De HEERE Zelf was nu haar Beschermer en Verzorger, op Wien zij betrouwde. Toen haar levenszekerheden op aarde verbroken schenen, ontving zij eeuwige zekerheid onder de hoede haars Gods. Toen de woning, waarin zij bescherming en vreugde gezocht had in het samenleven met haar man, was afgebroken, vond zij in het licht der beloften den weg naar het huis van haar Heere. Daar is nu de woning, die God voor haar heeft bereid! Daar is nu het werkterrein, waar de Heere haar diensten zal vragen! Langs dezen weg is Anna toebereid om in den tempel te Jeruzalem den profetischen dienst te verrichten vele jaren, wachtend op het uur, dat de Messias den tempel zal worden ingedragen. Dan zal Anna, de profetes, naar voren moeten treden op den weg, dien de Christus-in-het-vleesch zal nemen, opdat zij in het licht van Hem | |
[pagina 222]
| |
trede en de Kerk van alle eeuwen haar zal zien in de vervulling van haar ambtelijke roeping.
***
Over Anna's verblijf in den tempel geeft de Schrift nog enkele bizonderheden. Allereerst komt hier de vraag naar haar leeftijd. Daarover zal wel nimmer volkomen zekerheid kunnen verkregen worden. De tekst is althans voor tweeërlei lezing vatbaar. Wanneer we in de Statenvertaling lezen, dat zij een weduwe was van omtrent vier en tachtig jaar, schijnt daaraan de opvatting ten grondslag te liggen, dat hiermee haar leeftijd wordt aangeduid. Anderen echter zijn van meening, dat de zin van den Griekschen tekst alleen zuiver wordt weergegeven, als we het getal vier en tachtig nemen van den duur van haar weduwschap. Lucas zou ons dan meedeelen, dat Anna eerst zeven jaar met haar man geleefd heeft en daarna als weduwe nog vier en tachtig jaar. Indien deze laatste opvatting juist is, moet zij op den dag van de ontmoeting met Christus, aanmerkelijk ouder geweest zijn dan honderd jaar, ook wanneer we den datum van haar huwelijksdag verleggen op zeer jeugdigen leeftijd. Hoe het ook zij, vele jaren heeft de tempel te Jeruzalem haar tot een woning en tevens tot werkterrein gediend. De wijze, waarop Lucas over haar spreekt, wettigt het vermoeden, dat zij door haar jarenlang verblijf in het huis des HEEREN algemeen onder Israël, althans te Jeruzalem, bekend was. Het ééne geslacht na het andere heeft ze zien komen en gaan, maar de HEERE bleef haar bidden en vasten vragen. In de vele decenniën, dat zij bewust Israëls historie meeleefde, heeft ze den smaad over Israël en over Davids troon al grooter zien worden; en steeds nog dieper scheen de ellende te worden, waartoe het volk des HEEREN verviel. Maar het heeft haar gebed om de verlossing van Jeruzalem te meer kracht gegeven. Zij week niet uit den tempel, maar diende daar God dag en nacht. | |
[pagina 223]
| |
Bij de beschrijving van Anna's dienst zullen we zeker te doen hebben met een hyperbolische spreekwijze om aan te duiden, dat Anna gedurig, schier ononderbroken, in den tempel te vinden was.Ga naar voetnoot1) Of ze ook 's nachts in één van de bijgebouwen van den tempel haar verblijf vond, kan niet met zekerheid worden gezegd. Maar wel doet deze teekening ons zien, dat het haar vreugde is geweest en dat ze het haar dienst achtte om elken dag opnieuw van het morgen- tot het avondoffer alle liturgische handelingen, voorzoover dit den vrouwen naar de wet was toegestaan, bij te wonen en met haar gebeden te ondersteunen. Niets van wat in den tempel geschiedde, ontging haar vrome aandacht. Alles sprak haar, verlicht door den Geest der profetie, van den komenden Messias, Die de verlossing van Jeruzalem zou brengen. Want Anna vertoefde hier als profetes. Zoo werd ze algemeen erkend, en - wat meer zegt - zoo werd ze door den Heere Zelf genoemd. Daartoe was het allerminst noodzakelijk, dat Anna in profetische redenen zich wendde tot het volk. Ook van de andere profetessen van het Oude Verbond (waartoe toch ook Anna behoorde tot op den dag van de ontmoeting met Christus) lezen we dit niet. Maar zooals de Geest van Jahwe Mirjam heeft geïnspireerd (Ex. 15:20), den geest van Debora heeft verlicht (Richt. 4 en 5) en door den mond van Hulda heeft gesproken (2 Kon. 22:14), zoo werd ook Anna door bizondere werking des Geestes in de rij der profeten en profetessen opgenomen. Daardoor juist, zoo zeiden we, neemt ze hier een aparte plaats in, ook in onderscheiding van Simeon. Want hoezeer ook de Geest van Jahwe het oog van Simeon verlicht en in zijn mond de rijke woorden van den lofzang legt, toch wordt Simeon geen profeet genoemd. De gave der profetie mag hij voor dit oogenblik ontvangen, het ambt der profeten wordt hem niet toegekend. Zoo heeft de Geest des HEEREN ook gesproken door Maria en Zacharias, zonder dat ze daardoor in de rij der geroepen profeten kunnen treden. | |
[pagina 224]
| |
Dit laatste is echter met Anna wel het geval. En dat maakt haar ‘belijden’ of ‘loven’ van zoo bizondere beteekenis. Door haar geeft nu in den tempel het profetisch ambt getuigenis aan den geboren Messias. En dit getuigenis der profeten werd tot op heden bij de geboorte van den Christus nog gemist.
* * *
Als Anna dan hier nader treedt en als profetes instemt met het getuigenis van Simeon, dat Jezus als den Messias erkent, heeft elk der drie ambten Hem als zijn vervulling, d.i. als den grooten Ambtsdrager, aangewezen. Het koninklijk ambt is daarin voorgegaan. Het heeft getuigenis gegeven door Jozef, die het Kind van Maria als zijn wettigen, eerstgeboren Zoon heeft aanvaard en alzoo voor de wet liet gelden. Want Jozef is kroonpretendent, erfgenaam van Davids troon, en drager van alle legitieme rechten van het koninklijk ambt. Ja, Jozef neemt daarin een bizondere plaats in. Met hem is het derde veertiental of het zesde zevental in Davids geslachtsregister volgemaakt, (Matth. 1) zoodat met Jozefs ‘eersten Zoon’ het zevende zevental van Davids huis zal aanbreken, en daarmee de vervulling van Davids koningsglorie in den grooten Zoon van David kan worden verwacht. Als Jozef naar het Woord des Heeren Jezus voor de wet als zijn zoon aanvaardt, is dit een groot moment. Alle koningsrechten worden door Jozef en over Jozef heen gelegd op het Kind van Maria, Die naar de telling des Geestes alzoo is aangewezen als den waarachtigen Koning, Die het volle wezen van Davids theocratisch koningsambt tot openbaring zal brengen: den grooten Zoon van David. Maar ook het priesterlijk ambt heeft getuigd van den Christus als van Hem, Die den dienst der schaduwen tot zijn vervulling zou brengen. Uit de priesterschaar, die het ambt naar Aäron bedient, is Zacharias naar voren getreden om door Gods Geest geleid te loven over de waarachtige verlossing, die de Heere Zijn volk heeft | |
[pagina *11]
| |
[pagina 225]
| |
teweeggebracht (Luc. 1:68) door de zending van Hem, voor Wien Zacharias' zoon moest heengaan. In Zacharias wijzen alzoo alle priesters van het Oude Verbond op Hem, Die als de ware Priester, in het bewerken der volkomen verlossing, het einde is van hun dienst in den tempel der schaduwen. En zoo zal dan ook Johannes, de priesterzoon, Hem voor het gansche volk aanwijzen, als het Lam, dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29). Maar waar blijft het profetisch ambt? Noch vóór, noch bij de geboorte van den Christus is de stem eens profeten gehoord. Zal dit ‘drievoudig snoer’, dat onverbrekelijk in Hem tot één moet worden verbonden, verbroken worden in het getuigenis geven over den Christus? En deze vraag kan te meer worden gesteld, nu juist in deze jaren in Jeruzalem weer het profetisch woord wordt gehoord. Vier lange eeuwen is geen profeet in Israël opgestaan - maar in dezen tijd heeft de Heere dit smartelijk zwijgen verbroken en is Zijn volk gedachtig geweest in de zending van een profetes. Dus is de rij der profeten met Maleachi niet voor goed afgesloten! Want over de eeuwen heen reikt Anna, de profetes, de hand aan alle profeten en profetessen van het Oude Verbond. In haar wordt weer opgenomen en voortgezet het profetisch werk, waarin Israël gewezen wordt op den komenden Christus. Maar zal dan het profetisch ambt geen getuigenis moeten geven aan Hem, Die ook het einde is aller profetie? En zal de stem der profeten zich dan niet vereenigen met het eenparig getuigenis van het koninklijk en priesterlijk ambt? Dat nu wordt in zijn onmogelijkheid gezien, zoodra we ons weer herinneren, dat alle profeten en ook de profetes Anna alleen hebben geprofeteerd door den Geest van Christus (1 Petr. 1:11). 't Was de Geest van Christus, Die Anna gezalfd had tot profetes in de volheid des tijds en haar in den tempel, te midden van den dienst der schaduwen, deed spreken van hun ‘geest en waarheid’ (cf. Joh. 4:24). | |
[pagina 226]
| |
't Was de Geest van Christus, Die haar verlichtte en haar deed bidden en worstelen om de komst van Hem, van Wien alle profeten hebben gesproken. Maar dan kan de Geest van Christus in haar niet blijven profeteeren van den Messias, Die nog komen moet, wanneer Deze reeds gekomen is. Integendeel, dan kan het niet uitblijven, dat de Geest der profetie, Die de Geest van Christus is, ook het profetisch ambt de vervulling doet zien en heden door de profetes getuigenis zal geven van Hem, Wiens dag alle profeten zeer begeerd hebben te zien. Hier nu wordt Anna tot den Christus geleid. Ze heeft inderdaad haar eigen plaats en haar eigen roeping naast Simeon. Haar getuigenis kan heden niet gemist worden: in haar klinkt de stem der profeten, van alle profeten van den ouden dag. Laat Simeon dan voor dit oogenblik de gave der profetie ontvangen, de erkenning van den Christus door Anna in het licht van Simeons woord spreekt heden haar eigen taal. Het profetisch ambt van den ouden dag heeft heden ook niet meer te profeteeren, maar de vervulling der profetie in den Messias te belijden. Zoo hebben alle ambten in Israël getuigenis gegeven aan de waarachtigheid van den Christus. En de Kerk aller eeuwen verblijdt zich in de wondere werken Gods. Hij toch heeft in het toebereiden en bekwamen van deze weduwe na vier honderd jaar in Israël weer de stem van een profetes doen hooren, opdat de Geest der profetie door haar getuigenis zou geven, dat de dag der vervulling aller profetieën is aangebroken. En in het licht van dat drievoudig getuigenis aanbidt de Kerk van alle tijden den grooten Ambtsdrager, Die de waarheid van het ééne ongedeelde ambt van Profeet-Priester-Koning aan de wereld zal vertoonen.
* * *
Er is echter nog een ander element, dat de aandacht vraagt, wanneer de Geest van Christus Anna in haar belijdenis doet treden | |
[pagina 227]
| |
naast den jubelenden Simeon. Alle nadruk valt er ook nu weer op, dat de Geest van Christus hen vereenigt en doet samenstemmen in één lofzang op hun Messias. Daarin geven zij bewijs van de groote saamvergaderende kracht van Christus. Want Christus voegt hier door Zijn Geest samen, wat de Oud-Testamentische tempel niet blijvend bijeen kon houden. Zoo stelt Hij hen ook tot een profetie van de waarheid, dat Hij gansch Israël tot één zal vergaderen en door Zijn saambindende kracht een gemeente zal worden gebouwd, die zich tot in eeuwigheid zal mogen sieren met de predicaten van ‘eenheid’ en ‘algemeenheid’. Deze kracht wordt reeds hier openbaar, nu Hij moet worden vrijgekocht van den steenen tempel om Zijn tempel van levende steenen te kunnen bouwen. Want als Christus wordt losgekocht, geschiedt dit, opdat deze Priester niet dienen zou naar de orde van Aäron, maar als Priester naar de orde van Melchizedek Aärons priesterdienst tot vervulling zou brengen en alzoo zich een volk zou vergaderen ‘tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn’ (1 Petr. 2:5). Zoo geschiedde Christus naar de wet, opdat Hij de vervulling der wet zou zijn. De priester in den tempel heeft zoo juist achteloos de ceremonie der ‘voorstelling’ verricht. Verging het zoo niet allen eerstgeborenen? Maar dan treden Simeon en Anna naar voren om te getuigen van Hem, Die den meerderen tempel, het ‘geestelijk’ huis zou bouwen. Niet de officieele priesterschaar van het ingezonken Israël, maar zij, die de ‘vertroosting van Israël’ (Simeon) en de ‘verlossing van Jeruzalem’ (Anna) verwachtten, zullen door den Geest den Christus belijden. Als zij dan echter samen hun eenheid vinden in het belijden van den Messias, worden zij gesteld tot een levend bewijs van Christus' bouwkracht, die begint te vereenigen, wat de eeuwen door niet tot den éénen tempel wilde komen. Als Simeon uit Jeruzalem zijn lofzang zingt en Anna uit Aser | |
[pagina 228]
| |
haar stem daarbij paart, zingen zij samen het ééne lied op Hem, Die nu reeds bewijst, dat meer dan de tempel hier is. Zoo krijgt het toch wel zijn beteekenis, dat Lucas ons zoo nauwkeurig haar afkomst vermeldt. Er is gezegd, dat het voor de zaak, waarom het hier gaat, niet van het minste belang is al die bizonderheden van Anna te weten, zooals o.a. ook, dat ze uit den stam van Aser kwam.Ga naar voetnoot1) We kunnen het niet gelooven. Integendeel, het ontvangt zelfs bizondere beteekenis, als we maar zien, dat hier de saamvergaderende kracht is van den Christus, Die, als Hij wordt losgekocht van den Jeruzalemschen tempel, reeds dadelijk bewijs geeft, dat Hij slechts uitgaat om te komen tot Zijn stad, waarin de twaalf poorten het inschrift zullen dragen van de ‘twaalf geslachten der kinderen Israëls’ (Openb. 21:12).
* * *
Anna - uit Aser! Zij komt dus op als ‘een overblijfsel’ uit het voormalig rijk der tien stammen. Juist door haar afkomst heeft ze niet minder een eigen plaats ontvangen in de erkenning van den Messias. 't Is bekend, dat het huis van David de eenheid der twaalf stammen niet heeft kunnen bewaren, maar door zijn zonde oorzaak was van de scheur, die Israël in twee rijken deed uiteen gaan. Zoo heeft Davids huis moeten hooren, hoe de tien stammen overnamen het lied der revolutie, dat in het hart van den opstandeling geboren was:Ga naar voetnoot2) ‘Wat deel hebben wij aan David? ja, geen erve hebben wij aan den zoon van Isaï; naar uwe tenten, o Israël! voorzie nu uw huis, o David!’ (1 Kon. 12:16). Maar daarbij is het niet gebleven. De tweede daad van de tien | |
[pagina 229]
| |
stammen was erger dan de eerste. Want ze zijn Jerobeam gevolgd op den heilloozen weg van den illegitiemen eeredienst. De afscheuring van Davids troon is gemaakt tot een afzondering van den tempel. En tegenover den tempel, die de twaalf stammen tevergeefs bleef roepen, heeft Israël zich vergaderd om het secte-altaar, dat slechts uit tien steenen kon worden opgetrokken.Ga naar voetnoot1) Zelfs de vloek des HEEREN over dit altaar (1 Kon. 13) heeft niet kunnen verhinderen, dat Israël zich in deze zonde bleef verharden. In het licht van deze ontwikkeling moeten nu wel de vragen komen: Zal Israël, dat geen erve meer begeerde aan den zoon van Isaï, nu ook geen erfdeel ontvangen aan Davids grooten Zoon? Zal het lied der revolutie scheiding blijven maken in den dag, waarop Vorst Messias het koningschap van vader David tot vervulling brengt en zal Hij zijn eeuwig koninkrijk moeten opbouwen uit het overblijfsel van slechts twee stammen: Juda en Benjamin? En wat de afzondering van den tempel betreft: zal Israël dan nimmer den weg terugvinden naar het heiligdom huns Gods? Zullen ze voor eeuwig worden afgesneden van den tempel des HEEREN? Zal de Messias op den dag van Zijn komst een tempel aanschouwen, die geen enkelen band meer heeft aan de twaalf geslachten Israëls? Moet Hij Zijn tempelvolk niet vergaderen uit alle stammen Israëls? Wanneer we zien, wie er vergaderd worden om den geboren Koning, zouden we al te haastig geneigd zijn om op deze vragen bevestigend te antwoorden. Want schijnt het niet, dat alleen Juda zich verblijdt in den Christus? Van Jozef en Maria is het duidelijk, dat zij als nazaten van David, voortkwamen uit Juda. Wel komen Zacharias en Elisabeth uit den stam van Levi, maar door de daad van Jerobeam, die zich priesters maakte uit hen, die niet waren uit de zonen van Levi (1 Kon. 12:31), waren ook zij verbonden aan een tempel, die slechts | |
[pagina 230]
| |
Juda meer tot zich wist te trekken. In Bethlehem-Juda is de Christus geboren en uit dit Efratha in Juda komen de herders Hem aanbidden. Zijn voorlooper is voortgekomen uit het priestergeslacht, dat in Juda zijn plaats vond. En zie, nu in den tempel komt bij dit alles de lofzang van Simeon, ‘den mensch te Jeruzalem’. Nog eens: zal de scheur, die de zonde getrokken heeft, dan tot in eeuwigheid bestendigd worden, en de scheiding van Davids troon bij den Davids Zoon worden tot eeuwige afsnijding? Want nu moet de breuk geheeld worden òf ze zal radicaal zijn en definitief. Indien de eenheid niet bij Christus hersteld wordt, dan komt zij in der eeuwigheid niet! Maar zie, - daar treedt Anna naar voren! Anna - uit den stam van Aser! 't Is de Geest van Christus, die ook haar tot den Christus leidt en haar, de profetes uit Aser, dat is uit het rijk, dat zich van ‘troon en tempel’ had afgescheurd, doet samenstemmen in de erkenning van den Christus met den mensch te Jeruzalem. In deze erkenning zijn zij tot een levende eenheid verbonden om den troon van Davids grooten Zoon, en tevens saamgevoegd tot den éénen levenden tempel. Vóór de steenen tempel verbroken wordt, mag hij nog hooren den samenzang van Simeon en Anna; van Juda en Israël ter eere van Israëls Verlosser. Ja, meer dan de tempel is hier! Want Hij zal heelen, wat door de zonde gebroken was. Efraim zal Juda niet benijden, en Juda zal Efraim niet benauwen. (Jes. 11:13). Hier is de groote saamvergaderende kracht, die niet alleen samen brengt, maar ook tot in eeuwigheid samenhoudt!
* * *
Deze kracht van Christus, Die door Zijn Geest tot één weet te vergaderen, wat door de zonde gebroken lag, schittert nog schooner, als we bedenken, dat Anna als vertegenwoordigster van het | |
[pagina 231]
| |
tienstammenrijk geroepen is uit Aser. In het geheel van Israëls stammen neemt Aser een eigen plaats in en heeft het leven in Aser z'n eigen stempel ontvangen. Daarin komt Aser niet met eere op. De Schrift laat er geen twijfel over, dat deze stam het verwereldlijkte leven van 's HEEREN verbondsvolk doet zien. Aser heeft de rijke gaven, die het van Jahwe had ontvangen, niet zuiver gehouden als gaven des verbonds, maar aangewend voor eigen geluk en welvaart. Rijk waren de zegeningen, die vader Jakob op zijn sterfbed aan dezen zoon van Lea's slavin Zilpa, (Gen. 30:12) toezegde: ‘Aser zijn brood is vet, en hij zal koninklijke lekkernijen opleveren.’ (Gen. 49:20). Ziet deze profetie op de welvaart en den rijkdom, die later aan den stam Aser zal toevallen, dit wordt door Mozes in zijn profetische afscheidsrede bevestigd, maar ook aangevuld met de vermelding, dat Aser in getalsterkte eveneens door Jahwe zou gezegend worden: ‘Aser zij gezegend met zonen; hij zij zijnen broederen aangenaam, en doope zijn voet in olie. IJzer en koper zal onder uwen schoen zijn en uwe sterkte gelijk uwe dagen’ (Deut. 33:24, 25). Deze beloften heeft de HEERE vervuld. Aser ontving zijn erfdeel in het Noord-Westen van Kanaän, van den Karmel tot de Phoenicische grens, ja ook het Phoenicische kustland (Jozua 19:24-30). Een gebied van Kanaän, bekend om den vruchtbaren bodem en de schatten, die in den bodem verborgen zijn. Dat alles was verbondszegen. Het was de vervulling, voor zoover Aser betreft, van de belofte over het land vloeiende van melk en honig. Maar daarom mochten die zegeningen nooit anders gezien worden dan in het licht van 's HEEREN gunst. En zij mochten ook nimmer den gezegende strekken tot doel, maar moesten steeds middel zijn tot den dienst des HEEREN. Aser mocht ze nooit anders zien en gebruiken dan als ‘blijken van Zijn gunst’, waarmee hij tot den God zijns verbonds terugkeerde in het leven der dankbaarheid. | |
[pagina 232]
| |
Hier nu is Aser gestruikeld. De zegen is hem geworden tot een val. Met de andere stammen wijkt ook Aser af ten opzichte van het gebod om de Kanaänieten uit zijn erfdeel te verdrijven (Richt. 1:31). Maar er is meer. Aser breekt door zijn gedrag de éénheid van het volk des verbonds. In Aser ligt de oorzaak van die gebrokenheid. Daardoor vervreemdt deze stam al meer van den dienst des HEEREN. Dat komt, doordat Aser den verbondszegen verkeerde in aardsche weelde, die het niet dragen kon. Zoo verstaat het den roep des HEEREN niet meer tot den heiligen oorlog van Jahwe. Zoo weet het niet meer te strijden tegen de vijanden van den HEERE en Zijn volk. Het isoleert zich van den actieven dienst in het leger Gods en dit zijn isolement was zijn oordeel, en dus zijn zwakheid. Daarom klaagt Debora over Aser en haar klacht is een aanklacht: ‘Aser zat aan de kust der groote zee en bleef rustig bij haar havens’ (Richt. 5:17). Van Aser geldt als van Dan, dat ‘zij verzaken den heiligen broederplicht om in vadsige rust neer te zitten of zich uitsluitend met hun onmiddellijke stoffelijke belangen te bemoeien. Aser bleef bij zijn vischtuig aan de kuste der groote, d.i. Middellandsche Zee met haar vele havens. Zóózeer had een geest van traagheid en gemakzucht, berekening en eigenbelang de gelaakte stammen overmeesterd en ze ten deele van de broederstammen vervreemd’.Ga naar voetnoot1) In Aser leeft de zondige gedachte der autarkie, die de banden des verbonds doorsnijdt en niet meer ziet, dat het heil des HEEREN alleen kan genoten worden in gemeenschap der heiligen. Daarmee heeft Aser in beginsel geloochend het groote Messiaansche heil, dat gansch Israël zoekt. Toch heeft de HEERE ook in dezen stam een ‘overblijfsel’ bewaard. En dat ‘overblijfsel’ zoekt den tempel en den HEERE van den tempel. Want als de ijlboden van Hizkia het volk van alle | |
[pagina 233]
| |
stammen oproepen om in den weg der reformatie zich voor den HEERE te verootmoedigen, en gemeenschappelijk het Pascha naar 's HEEREN inzetting te Jeruzalem te vieren, ontmoeten zij overal spot en hoon, maar toch zijn er enkele mannen ook uit Aser, die hooren en komen naar Jeruzalem (2 Kron. 30:11). De HEERE heeft ook in het verwereldlijkte Aser eenigen behouden, die worstelen om de eenheid van het volk en verlangen naar het heil van de Messiaansche eeuw. De profetie van dit ‘overblijfsel’ vindt in Anna haar aanvankelijke vervulling. Want als naar den wil des HEEREN ook het rijk der tien stammen den Christus moet begroeten, legt de Geest van Christus beslag op Anna, de dochter van Phanuel uit den stam van Aser. Aser levert de profetes, die den tempel zoekt en in den tempel woont, wachtend op den Christus, Die uit alle stammen Israëls de Zijnen trekken zal en samenvoegen tot die levende eenheid, die de tempel te Jeruzalem niet had kunnen bewerken. Haar heengaan naar den tempel is een bewijs, dat zij dag en nacht worstelde om de waarachtige eenheid, die het wezenlijk kenmerk zal zijn van het Messiaansche heil, dat alle breuken heelen en alle scheuren genezen zal. Nu glanst te meer voor het oog des geloofs de vergaderkracht van Jezus Christus. Want juist de stam, die meer dan anderen in vadsige rust zich in zich zelf had opgesloten, daardoor brekend de van God gewilde eenheid van het volk des Verbonds, legt in Anna getuigenis af, dat de Geest van Christus deze afzonderingswellust heeft overwonnen. Want nimmer mogen wij vergeten, dat de Christus Zelf hier in Zijn Geest werkt. We belijden immers dat het eeuwige Woord ook reeds vóór Zijn vleeschwording werkte door de kracht zijner bizondere openbaring om in Israël zijn weg te banen tot de volheid des tijds. Maar dan zien we ook, dat het Zijn wil was, die op dit uur. zoowel Simeon uit Jeruzalem als Anna uit Aser doet samenstemmen in het erkennen van Hem en loven van God. Anna, geroepen en getrokken als eerstelinge uit één der verst- | |
[pagina 234]
| |
gelegen stammen van het voormalig Noordelijk rijk, profeteert daarin van de rijke toekomst van het Messiaansche heil. Ja, nu wordt Anna, de profetes, al komt er geen profetie over haar lippen, tot een profetie gesteld. Haar naderen tot en belijden van den Christus verkondigt, dat Hij waarlijk uit alle stammen Israëls Zijn tempel zal bouwen, ja, dat Hij ook uit de verstgelegen en schier geheel verwereldlijkte stammen toch Zijn volle getal der gekenden zal vergaderen. Zoo is zij waarborg, dat door Christus' kracht op deze eerstelinge een rijke oogst van voorspoed zal komen. Naast de andere stammen wordt ook Aser genoemd met zijn twaalf duizend verzegelden (Openb. 5:7 v.v.). Zoo mag nu Anna sterven met het gezicht op Hem, Die gansch Israël tot één zal vergaderen. Zij zelf is daartoe gesteld tot een profetie en garantie. En wij zullen roemen in den Christus, Die vergadert, wat de zonde heeft uiteengeslagen. Wij hebben in Anna Zijn groote kracht aanschouwd en belijden nu, dat Hij van het begin tot het einde der wereld uit het gansche menschelijke geslacht Zijn Kerk vergadert, beschermt en onderhoudt. Wij weten nu, dat het worden zal één kudde en één Herder. En dat Hij niemand verliezen zal uit degenen, die de Vader Hem gegeven heeft. Want Zijn samenbindende kracht zal bij Zijn volk de ont-bindende factoren der zonde overwinnen. Wie zal verstrooien, als Hij vergadert?
* * *
Een profeet, die geroepen wordt te profeteeren ‘op den Christus’, kan den Christus niet zien, zonder dat zijn ambtsdienst van karakter verandert. Zoo is het ook Anna vergaan. Van haar dienstwerk vóór de komst van Christus, lezen we, dat ze als profetes in den tempel woonde, met vasten en bidden, God dienende nacht en dag. | |
[pagina 235]
| |
Na haar ontmoeting met den Christus ontvangt zij de taak ‘insgelijks den Heere te belijden en van Hem te spreken tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten.’ Naar deze vertaling heeft ze op het oogenblik der ontmoeting den Christus beleden en daarna heeft ze den tempel verlaten om in Jeruzalem te prediken de vervulling der beloften aan allen, die met haar om de Messiaansche verlossing hadden gebeden. In beide deelen is er echter een andere lezing, die op sterke gronden zich als de echte aandient. Neemt men met de meeste exegeten deze gevarieerde lezing als de juiste, dan zou Lucas niet zeggen, dat zij bij het zien van het Kind Jezus en het hooren van Simeons jubel den Heere heeft beleden, maar Israëls GodGa naar voetnoot1) in een lofprijzing, die als antwoord op Simeons getuigenis moet worden aangemerkt, heeft grootgemaakt. In wezen maakt dit weinig verschil. Haar lof aan God involveert de belijdenis van den Christus, ja, doet nog sterker uitkomen, dat zij als profetes in Zijn komst de profetie van het Oude Verbond zag vervuld. De tweede tekstvariant grijpt iets dieper in. Volgens haar zouden we moeten lezen, dat Anna daarna sprak tot allen, die de verlossing van Jeruzalem verwachtten. Van een uitgaan uit den tempel om in Jeruzalem de komst van den Messias te gaan melden, wordt dan niets gezegd. Integendeel, de gedachte treedt dan naar voren, dat Anna als daarvóór in den tempel bleef, maar nu aan de bezoekers van den tempel, van wie ze wist, dat zij biddend uitzagen naar het Messiaansche heil, van den gekomen Messias sprak. Is deze lezing juist, dan wordt haar werkterrein niet verbreed van den tempel tot de stad, maar blijft zij binnen de grenzen van haar vroeger dienstbetoon. Maar ook wordt dan aldus de verlossing waarover zij spreekt, nader gekwalificeerd als de ‘verlossing van Jeruzalem.’ Heeft Zacharias gezongen van de verlossing van Israël (Luc. 1:68), de dochter van Aser getuigt van de verlossing | |
[pagina 236]
| |
van Jeruzalem. In het licht der profetieën is daartusschen geen verschil. Beiden grijpen naar de beloften, waarmee de profeten van het Oude Verbond het Messiaansche heil hebben verkondigd. En zij spreken door denzelfden Geest van Christus. Zacharias en Anna nemen samen het getuigenis over, dat de Geest des HEEREN gelegd heeft in den mond van Jesaja (52:9): ‘de HEERE heeft Zijn volk getroost, (c.f. Luc. 1:68), Hij heeft Jeruzalem verlost (c.f. Luc. 2:38). Zoo verkrijgen deze woorden ook alleen hun juisten inhoud uit den zin der profetieën. De bewering, dat de dagen van smadelijke onderwerping niet alleen onder Rome, maar nog meer onder den Idumeër Herodes, de vrome Israëlieten deed uitzien naar een herstel van Jeruzalem als zichtbare residentie van het Messiaansche rijk, dat men op aarde verwachtte, kan ons dan geen verklaring meer geven van het rijke thema van Anna's preek: de verlossing van Jeruzalem. De zin dezer woorden kan alleen verstaan worden uit de Schriften: de Auteur alleen (de Geest van Christus) kàn Zijn eigen, woorden zuiver interpreteeren. Ook de vraag, hoe Anna de ‘verlossing Jeruzalems’ zich voorstelde, is dan van geen belang (trouwens, wien zal het ooit gegeven zijn de gedachten in Anna's hart te lezen?), maar alleen wat de Geest des HEEREN door de profetes uit Aser ons zegt van deze verlossing van Jeruzalem. En dan kan er geen twijfel zijn bij hem, die de eenheid der profetieën gelooft, dat hier getuigenis gegeven wordt aan het machtige feit, dat nu het Messiaansche heil gekomen is, de nieuwe dag is aangebroken en de waarachtige verlossing van het volk Gods in Christus is gegeven. Zoo spreekt dan nu Anna tot allen, die de verlossing van Jeruzalem verwachten. Anna de profetes van het Oude Verbond is opeens bevorderd tot predikster van het Nieuwe Verbond. Het profeteeren naar de orde van den ouden dag is veranderd in het ‘profeteeren’ naar de wet van den nieuwen dag, waarin al Gods volk profeten zijn. Haar bidden en vasten om de komst van | |
[pagina 237]
| |
den Messias moet nu wijken voor het blijmoedig spreken van den gekomen Messias. Het schijnt eerst wel tegen de van God gestelde orde, dat we van Anna, de profetes, geen profetie meer hooren, terwijl de ‘mensch te Jeruzalem’ wel een profetisch vergezicht ontvangt. Van Anna echter hooren we alleen, dat zij, in erkenning van den Christus, lovend haar God belijdt. Maar goed bezien, is het toch wel ‘in stijl.’ Want Anna, in wie het profetisch ambt van den ouden dag een draagster vond, vindt hier het einde (telos) van dezen profetischen dienst en ontvangt de zooveel rijker opdracht om nu in profetisch belijden mee in te stemmen met den lofzang van den nieuwen dag. Zij heeft als profetes uit den vóór-Messiaanschen tijd geen taak meer, als zij den Christus voor oogen ziet, maar ontvangt met de anderen de roeping het heil van de Messiaansche eeuw, de vervulling der profetieën te verkondigen. Wel blijft ze (naar de andere lezing) nog in den tempel - maar deze tempel heeft vandaag nog zijn rechtmatige plaats in Israël behouden. In dezen tempel woont nog de HEERE: het gordijn is nog niet gescheurd en de dienst der schaduwen is nog niet vervallen verklaard. De volle vervulling der schaduwen is met het Kerstfeit nog niet gekomen. Dus mag Anna nu nog wonen in het ‘huis Gods’: Hij woont nog tusschen de cherubijnen. Maar toch moet de tempel nu reeds in Anna zien, dat zijn laatste dagen zijn gekomen en zijn uren zijn geteld. Wee den tempel, als hij zich daarover niet verheugt! Er is immers toch wel een machtig ding veranderd, nadat Jezus als Kind van veertig dagen den tempel is binnengedragen! Van dien dag af heeft de tempel geen enkele nieuwe Messiaansche profetie meer ontvangen. Van dat uur af heeft de tempel van Anna niet meer gehoord het bidden of de HEERE den hemel scheuren zou en den grooten Zoon van David zenden. Nu is in waarheid de stem der Oud-Testamentische profetie - neen, niet verstomd, maar overge- | |
[pagina 238]
| |
gaan in den blijden jubel om haar vervulling. De tempel hoort dan nu daaglijks de prediking over den Christus van haar, die eerst profeteerde op den Christus! Zoo grijpt de hand des HEEREN reeds naar het gordijn, dat Hem van de wereld afzondert. Nu komt er groote haast. De laatste dagen van den tempel zijn nu aangebroken. Als de profetie haar vervulling belijdt, kan de tempel der ceremoniën, als deel der profetie, geen vasten grond meer vinden. Daarom is een predikende Anna, die zich nog houdt binnen de omgrenzing van den tempel, slechts mogelijk in een tijd van overgang. Slechts een interimstoestand kan het rechtvaardigen. Ze kan er alleen blijven, zoolang de HEERE er nog woont. Maar als Deze straks uitgaat, trekt Hij Zijn predikend volk, Zijn profeten van den nieuwen dag, mee de wereld in en zet de grenzen uit tot het uiterste der aarde. Anna's spreken in den tempel over de verlossing van Jeruzalem is het praeludium op het Pinksterfeit, waarop Gods ‘profeteerend’ volk van den nieuwen dag uitgaat om alom van deze verlossing te spreken. Anna naast Simeon - om den Heer van den tempel te begroeten, als Hij voor het eerst binnen den tempel verschijnt! Zij heeft in dat uur toch inderdaad wel een eigen taak te vervullen gekregen. De gemeente van den nieuwen dag ziet Anna alleen op dat ééne oogenblik waarop zij geen ‘eigen woord’ meer spreken mag, opdat daardoor te schooner gezien zal worden het Woord, dat vleesch geworden is. |
|