Want voor dengene, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er hoop; want een levende hond is beter dan een doode leeuw......... prediker 9:4.
Als het bloed des Nieuwen Testaments wordt uitgestort, dan wijkt het morgenlicht van het Oud Verbond voor de middagzon der waarheid. Ook de Prediker komt in den Messias tot rust. Zwaar drukte de dood op zijn leven. Hoor hem klagen: een levende hond is er nog beter aan toe, dan een doode leeuw. Een hond is den Oosterling een gruwel; uit vuilnis haalt hij buit; hij is onrein en een vagebond; te gering voor een strijd. Maar geweldig is de leeuw en koninklijk. Een leeuwenleven is de moeite en den strijd waard. Doch daar komt de dood ook leeuwenkrachten breken. Dan is een levende hond er nog beter aan toe. Beter verdooldheid van een vagebondeerenden hond, dan leeuwendood.
Dat is oud-testamentisch klagen. Maar in Jezus' dood wordt deze klacht gebroken - òf duizendvoud verscherpt. Bij Jezus' kruis heeft de jaloerschheid op het hondenleven in het gezicht van leeuwendood geen zin meer. Want er zijn nu geen ‘honden’ meer. Christus heeft zich vernederd tot beneden den hondendood toe; dòch - hij deed dat met leeuwenkracht; uit eigen sterken wil liet hij zich met de honden buiten werpen. Dus is zijn graf bij de honden gesteld, en is hij nochtans bij de leeuwen in zijn dood geweest. In zijn dood en opstanding is hij de Leeuw, die heel de wereld neemt als buit. Dat keert alle verhoudingen om. De vergelijking tusschen hond en leeuw wordt opgeheven. Het leven schept geen hondenbestaan meer; de dood breekt nooit meer leeuwenkracht. Hagarskinderen kunnen niet sterven onder de struiken; ieder is groot. Groot in het leven, òf in den dood. Christus geeft aan alle ding de beteekenis van den leeuw; hij laat het absolute heerschen over het betrekkelijke. De dood beknibbelt het leven niet meer op het kerkhofpad van honden en leeuwen; want hij is enkel dienaar van Christus' leven. Den vijand zal Christus geen hondendood gunnen, stil en vergeten; neen, hij zal tegen hem oorlogen met het zwaard van zijn mond. En zijn vrienden zullen geen hondenleven hebben; Hij ziet naar hen om; leeuwen worden niet vergeten. Den ongeloovige blijft geen troost meer over een hondendood, noch den geloovige de angst voor een hondenleven. Alles is groot. Het heelal heeft geen schuilhoeken meer, waarin onreine levens kunnen vagabondeeren als vergeten honden. Van alle menschen wordt de gang gewogen. Zondaar, gij hebt geen hondenhoekje meer, om te vergaan. Want wel staat er: ‘buiten zullen
zijn de honden’; maar dat is om de onreinheid aan te duiden van de zonde. Dat gij vergeten zoudt
kunnen blijven, als een stervende hond, weerspreekt dit woord juist om zijn grimmigheid. Er is na Golgotha heelalbewegend leven òf heelalvervullend sterven. Dwergenlevens zijn er niet, alleen jubelende of brullende reuzen. Jezus stierf en stond op: de kleine stijl is uit ons gezicht geweken. Zet uw leven in Gods hand; er is geen hondenleven meer. Leeuwendood - of leeuwenleven; en beide voor de oogen van het heelal; daartusschen is de keus.