Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, zeide: Mij dorst.
johannes 19:28.
Helsche pijnen hebben Jezus' ziel verscheurd. Maar Hij is òpgeworsteld en heeft God niet gevloekt. Nu schuift zich de andere wereld in zijn wereld in, en komt de hand des hemels naar Hem reiken. Er is nog vernedering, maar de morgen der verhooging schemert reeds ons tegen: Hem dorst! Ja, dorst hebben is nog vernedering, maar den dorst zeggen is hier een begin van verhooging. Hier is geen Ismaelskreet, maar de Israels-triumf. Jezus wist, dat alles, wat zijn actieve daad vroeg, was volbracht. De nederdaling ter helle - volbracht. Uit hellediepten stijgt Hij nu omhoog, in de onfeilbare zekerheid, dat hij den Satan in het aangezicht weerstaan heeft en geen andere goden voor Gods aangezicht had, ook niet, toen God Zijn aangezicht voor Hem verborg, als ware het God onverschillig, of er bij dezen Gevloekte een valsche god of duivel was en aangebeden werd. Ja, dàt was wel de verzoeking geweest: Gods aangezicht was niet te zien en toch te ont-zien. Zoolang God nog zich met ons bezighoudt, zegt Hij: gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben; en dan weten wij, dat Hij zich met ons bemoeit, en dat, wat wij voor ons aangezicht hebben, ook voor Zijn aangezicht staat. Maar als Hij ons aan den vloek prijsgeeft, dan is er eigenlijk geen natuurlijker ding dan: een andere god voor ons aangezicht, want Gods aangezicht is toch weg; God heeft verlaten.... Doch zie nu den Christus: Hij heeft God niet verlaten; en nu zingt het in zijn ziel, dat God Zijn aangezicht weer tot Hem keert. Nu komt hij uit de hel weer op. Mij dorst! Hij voelt zijn lichaam, en de aarde weer; hij kan weer zien over de breedte; hij ziet weer menschen en een edikvat. Hem dorst! Zoolang een kampvechter in den strijd gewikkeld is, merkt hij
geen dorst: heel zijn wezen is in spanning. Maar niet zoodra komt de ont-spanning, of hij voelt de opstijgende
vermoeidheid; doch het is een zegen, want zijn leven stelt weer de vraag om zijn rechten, die het eerst heeft onderdrukt. Hem dorst! Maar hij gespt het harnas los. En - hij overwon!
Hier is uw Koning. Waar helsche smart is, daar wordt niet gezegd: mij dorst, omdat daar altijd gedorst wordt. Er is een dorst, die betrekkelijk is en om lessching vraagt; er is óók een dorst, die het gansche bestaan neemt, die absoluut is en onder alle mogelijkheid van verzadiging en lessching weggezonken is. Dit was de dorst van Christus, toen hij in duisternis hing; was het geen nederdaling ter helle? Maar nu hij uit het absolute dorstlijden opklimt tot de wereld, waarin de dorst betrekkelijk is, heeft hij den strijd gewonnen. Mij dorst: hier wordt het roer der wereld omgeworpen; hier heeft de hel het spel verloren; hier komt de overgang van het 4de kruiswoord naar het 6de: het is volbracht. De beslissing is gevallen, de zwaarste slag geleverd, en langs een edikvat stijgt uit grondelooze diepten de ziel van Christus omhoog tot God. In dit woord keert Christus tot de aarde weer uit een diepte, die hij, voor haar, alleen betreden en te boven komen kon.