Doch Johannes weigerde Hem zeer ............. matth. 3:14.
Als Jezus van Johannes eischt: ‘doop mij’, dan weigert de Dooper. Tot Jezus màg weliswaar niemand ooit ‘neen’ zeggen; hij heeft altijd recht op ons ‘ja’. Desondanks, - Johannes zegt: neen. Christus is de meerdere, hij moet zegenen, maar niet gezegend wòrden. Hij moet doopen met Geest en vuur, maar niet gedoopt worden, vindt Johannes.
Nu denken we aan den brief aan de Hebreeën. Die werpt zijn licht over de ontmoeting van Abraham met Melchizedek. Daarbij bleek Melchizedek de meeste en Abraham de minste. Melchizedek immers zegende Abraham. En Abraham gaf aan Melchizedek de tienden van den behaalden buit. Welnu, iemand, die de tienden aanneemt en den priesterzegen geeft, is de meeste, en die de tienden opbrengt is de minste. En nu ziet de Hebreeërbrief daarin iets hoogers: in Abraham en Melchizedek ontmoetten elkander: Aäron en Christus. Aäron zou eenmaal Abrahams zoon zijn; toen dus Abraham de meerderheid van Melchizedek erkende, toen erkende ook reeds Aäron, dat Melchizedek meerder was dan hij ooit zou zijn; en dat Melchizedeks priesterschap het zijne overtrof. En waar Melchizedek type van Christus is, daar heeft het priesterschap van Aäron reeds gebukt gelegen voor den beteren priester naar Melchizedeks orde, dat is voor den Christus.
De Dooper heeft den brief aan de Hebreeën nooit gelezen. Maar gedachten als hierin vertolkt zijn, heeft ook zijn geest uitgebroed. Hij was een Aäronskind, van vaders- en moederszijde. Toen heeft hij gezien, dat Aärons priesterschap niet kan verlossen. Hij heeft den priesterrok van Aärons orde niet begeerd. En nu staat daar bij den Jordaan Johannes tegenover Jezus. Aäron en Melchizedek ontmoeten elkander. En weer knielt Aäron. Hij zegt opnieuw: Zegen mij, gij zijt de meeste. Maar hij doet tegenstrijdig.
Want terwijl Johannes, de Aäroniet, de meerderheid van den Christus belijdt, daar wordt hij in hetzelfde uur dienstweigeraar. Hij wil gezegend zijn, doch niet de ‘tienden’ der gehoorzaamheid geven. Hoe kan dat zijn?
Johannes wilde de vraag van meerderheid en minderheid ten deele uit zichzelf beslissen. En dat brengt hem tot die smartelijke ironie, waardoor hij in hetzelfde oogenblik de mindere wil zijn en alle tienden denkt te geven, en tegelijk de mindere niet wil zijn en den tol der volstrekte onderwerping weigert. Het is dienstweigering onder dienstbelijdenis. En deze tragische verwarring leert ons: dat Christus' gezag niet zoo klein is, als wij dat gezag ‘ervaren’ en ‘doorzien’. Christus' gezag gaat boven onze ervaring uit en daartegen in, als het moet. Met de ervaring zonder meer geven wij als vroomheid uit wat inderdaad is: een tegenstrijdigheid en een vergissing. Tot vrome dienstweigering komt onverbiddelijk ieder, die zelf zijn plaats tegenover Christus bepalen wil. Niet onze ervaring spreekt het rechte oordeel over den Christus, maar de Christus spreekt het rechte oordeel over onze ervaring; en de tienden geven, dat is tegelijk gezegend worden.