Woord vooraf.
Het besluit, dat de Generale Synode van ‘de Gereformeerde Kerken in Nederland’, gehouden te Amsterdam in het jaar 1936, genomen heeft ten aanzien van het lidmaatschap der N.S.B., of der C.D.U., of van vervante organisaties, zal ongetwijfeld algemeene aandacht hebben. Niet alleen binnen den kring dier kerken zelf, doch ook verre daarbuiten. Reeds in de eerste week na de sluiting der zittingen werd het veroordeeld in ‘Woord en Geest’ en in ‘De Groene Amsterdammer’.
De hier volgende bladzijden bedoelen niets anders, dan eenige vragen te beantwoorden, die konden opkomen bij de overweging van de genomen beslissing. En voorts, de gronden aan te geven, waarop o.i. het genomen besluit dient te spreken tot de consciëntie, en, zij het dan ook met droefheid, instemming verdient.
Een en ander lijkt me wenschelijk om vele redenen; maar vooral met het oog op de zonder eenigen twijfel, met name van nationaal-socialistische en christen-democratische zijde te verwachten onjuiste klacht, dat de kerken zich hier op politiek terrein begeven hebben, dat ze dus haar boekje te buiten gegaan zijn, dat ze haar eigen verwereldlijkingsproces hebben verhaast, en, in stee van aan haar ‘goddelijke’ en ‘geestelijke’ taak zich te wijden, zich hebben begeven op het politieke terrein, ja, gekoppeld aan een bepaalde politieke partij. De valsche onderscheiding tusschen ‘heilig’ en profaan’ doet dan wel de rest.
Niets nu is minder waar.
Dit te helpen duidelijk maken, is o.m. de bedoeling van dit geschrift.
Met opzet hield ik me in mijn bespreking aan de officieele stukken der N.S.B. en der C.D.U.
K.S.
Kampen, October 1936.