Eender en anders
(1992)–K. Schilder, D.H.Th. Vollenhoven– Auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie tussen K. Schilder en D.H.Th. Vollenhoven
[pagina 168]
| |
Laatste schriftelijk contact, 1945, 1950Amsterdam-Z., 8-11-1945Amice coll.,
Van Niek Krol kreeg 'k een briefje, dat je aan hem zond. Daarin was sprake van een bericht, dat je in 1944 aan mij geadresseerd zou hebben. Een dergelijk schrijven heeft me echter nooit bereikt, dus zal 't òf bij een voornemen gebleven zijn òf de postmoeilijkheden zijn de schuldige. Door dezen gang van zaken verkeer 'k echter in volkomen onzekerheid over de motieven voor dezen stap. Zijn 't financieele, dan is dat sub rosa wel in orde te maken. Mochten 't andere zijn, dan hoor ik ook die graag eens. Nu 'k je toch schrijf, even een opmerking. Doe toch voorzichtig aan: kerken groeien gemakkelijker van elkaar dan naar elkaar toe. En dit laatste moet toch vóórzitten, wil er nog van een toekomst voor 't Geref. leven in ons vaderland, althans in 't kerkelijke, sprake zijn.
M. hart. gr.
| |
Amsterdam-Z., 29-10-1950Am.,
Ongeveer veertien dagen na verschijning kreeg 'k het jubileumnummer der Reformatie toegezonden. Dank voor de vriendelijke woorden daarin over ons vroeger contactGa naar eindnoot168.. Ze zijn me aanleiding je alsnog een tweetal publicaties der laatste jaren te doen toekomen: 'k liet dit destijds daarom achterwege, omdat 'k vernam, dat je dergelijke zendingen retourneerde, en 'k niet wilde, dat op die wijze onze onderlinge verhouding gevaar zou lopen verder schade te lijden, terwijl een hernieuwd contact het gereformeerde leven mettertijd wellicht tot zegen zou kunnen zijn. Om je vrijheid van reactie in geen enkel opzicht te belemmeren | |
[pagina 169]
| |
sprak ik met niemand noch over bijgaande zending noch over dit schrijven.
als steeds t.t. D.H.Th.V. | |
Kampen, 31 Oct. '50Amice,
Dank voor je toezending van twee publicaties; aan retourneeren zou ik ook zonder je brief ontvangen te hebben, niet hebben gedacht. Ik zie je niet onder de bedrijvers van den verraderlijken handel van '44, noch onder de zwetsers die erover heen dazen, noch onder de vijfde colonne, die ze hebben afgestemd op de menschen, die zijn gebleven wat ze waren, noch onder de agenten die de vijfde colonne onder aanwending van verfijnde list en met 'n verbluffend inzicht in de voor het werk zich leenende materialen of kneedbare onder-druk-te-plaatsen benauwde zielen in elkaar hebben gezet. Als je 't weten wilt ben je, een van de weinigen, van wie 't mij in stille oogenblikken werkelijk spijt, dat het contact is afgebroken. Van kerkgebouwen, orgels, volle zalen, ingang bij dezen of genen op mérites van de toegestane faam heb ik nooit last, als ik ze mis; van verreweg de meeste personen evenmin. Van een paar wel - en daar ben jij ook bij. Het spijt me echt. Maar meteen geloof ik, dat er niet veel aan te doen is. Ik zie in je leven dezelfde factoren werken, die tenslotte het wezenlijke contact verhinderen in den zin van 1 Petr. 3:7Ga naar eindnoot169.. Je bidt met hen die Greijdanus hebben geschorst en 't zoo gelaten hebben, die H.J. Schilder 't preeken in Gods naam verbieden en die mij zelf hebben vervloekt, niet om mijn zonden, waarover ze nooit een woord met mij gesproken hebben, de echte of de vermeende, maar om mijn gehoorzaamheid en offerbereidheid, om mijn acte van trouw aan de kerk en de kerkvorst Christus. Je laat voor God en menschen op je borst zitten het speldje, op jullie aller borst gezet (voluit) toen ze mij er uit smeten. Wie zwijgt wordt geacht in te stemmen (dat is met behoud van 'n bezwaarschrift ‘instemmen’ als 't er op aankomt). Je vindt tenslotte ook dat ik een openbare grove zondaar ben, want ik verhardde mij in 't zondigen - op 't standpunt van degenen die jou er toe gebracht hebben los te laten (want dat ging van de anderen uit, niet van ons) die je broeders waren. Er zit dus tusschen ons hetzelfde, als wat er tusschen alle anderen en ons allemaal ligt. Dat raakt den wortel van ons leven - als ik | |
[pagina 170]
| |
dat beeld ook eens gebruiken mag - losjes overigens. En het zou me nog makkelijker zijn geweest, eens 'n dikken brief aan je te schrijven (ik heb ong. 6 maand geleden op 't punt gestaan bij je aan te bellen), als ik niet door allerlei pas later ontdekte gruwelijke knoeierijen in en om de 5e colonne - één kletste zijn mond van louter Wichtigkeitsgefühl voorbij - werd gekweld door de vraag, de eerste, die onze persoonlijke relatie bóven het hierboven genoemde generale egkiptein (ingekapseld zijn?) raakte - of niet jij je hand had in de overigens spontaan lijkende poging van Puchinger om mij te laten solliciteeren-zonder-brief naar 'n utrechtsch of ander professoraatje. Ik heb dat afgewimpeld - omdat ik geen één synodocraat ooit wilde bedanken. Dat was toen naief. Maar wat ik later vernam, heeft mij de vraag doen stellen - jij bent de eenige die van die vraag nu weet - of jij niet achter Puchingers pogingen zat - wat ik niet kwalijk zou kunnen nemen -. En die en dat er achter zitten contacten had met de verraders en tot in de ziel toe beleedigende knoeiers van 1944. Ik zeg niet, dat, als 't waar zou zijn, jij hen behoeft te hebben door gehad in hun slechtheid (na 5 jaar). Ik geloof niet, dat jij gemeen kunt zijn. Maar ik zeg wel dat als 't zoo zou zijn het ook onzen omgang verder zou verhinderen. Ik ben beu van 1944, maar nog veel meer van de goddeloze diplomatie van na '44. Wie daaraan zou meewerken - ook al zou hij 't volkomen naief bedoelen - zou zich schamen over wat in de heele historie zoo hinderlijk is: belangen stellen boven aan concrete feiten geappliceerde wet.
Vr. gr. t.t. K.S. | |
Amsterdam-Z., 14-11-1950Am.,
Dank voor je hartelijk schrijven van 31 Oct. j.l. Voor een retourneering van publicaties was 'k bang, omdat je indertijd niet reageerde op m'n verzoek om vermelding van de redenen voor je uittreden uit de Vereen. voor Calv. Wijsb., daar je vroegere schrijven daaromtrent me nimmer bereikte. Maar dit punt beschouw 'k met je brief als afgedaan. Ook van m'n eerstdaags verschijnend nieuwe werk - Geschied. der wijsbegeerte I - hoop ik je een ex. te doen toekomen, al zal dit, tot m'n spijt, ident moeten zijn met het recensieexempl. voor de Reform.: 'k heb te weinig presentexemplaren en bijkoopen kan 'k niet: daarvoor is, in verband met den omvang, de prijs te hoog. | |
[pagina 171]
| |
Wat het Utrechtsche professoraatje betreft kun je gerust zijn: 'k stond daar buiten en weet daarvan ook nu nog niets dan wat 'k uit je schrijven afleid en dat me, voorzoover 'k oordeelen kan, inderdaad niet fraai voorkomt. Rest de middenmoot van je brief. Je weet, dat 'k niets goed praat wat ook m.i. verkeerd was. Maar toen de Synode, ondanks het dringend advies van Dooyeweerd en mij, toch een uitspraak deed, werd het de vraag, of deze uitspraak desnoods viel te aanvaarden, te meer, daar te voorzien was, dat ze niet zou zijn te handhaven, zooals 'k reeds 10 Aug. te Voorburg opmerkte. Bij de beantwoording van deze vraag gingen onze wegen, helaas, uiteen. Want verkeerde manipulaties vindt men in ieder kerkverband en de eenheid daarvoor te breeken scheen me in strijd met het hoogste gebod, dat der liefde, en met het bouwen op de trouw Gods, die de reformatie der laatste decennia, nu de gevaarlijke aanval van '31-'42 gebroken was, ook verder helpen zou. En ook dit is uitgekomen: wordt de toestand aan de V.U., ondanks de aanvankelijke verzwakking van onze positie door den exodus van vele geestverwanten, niet geleidelijk beter? En wijst de bloei der Stichting bijz. leerstoelen niet in dezelfde richting? Intusschen kerkelijke blijdschap heb ik niet en zal 'k niet hebben voordat de breuk is geheeld. Maar dan moet de scheur niet steeds verwijd en bovendien, geheel noodeloos, op ander gebied overgedragen worden. 'k Vermoed, dat je zelf daarvan ook wel de gevaren ziet. Maar je roept hun geen krachtig halt toe. En toch ben jij vrijwel de eenige in den kring der vrijgemaakten die dit met resultaat zoudt kunnen. Bij wat je weerhoudt zijn m.i. ook misverstanden. 'k Denk aan wat je schreef over praescriptief en descriptief. Voor de kerk aanvaard 'k dit ten volle. Maar volgt daaruit nu inderdaad, dat ook de theologie praescriptief is?Ga naar eindnoot170.. M'n bedoeling is intusschen niet een lange correspondentie te openen: we hebben beiden voortdurend tijdnood. Maar wat 'k je in den ziel zou willen branden is de nood van ons geref. volk, dat niet dan gebaat kan zijn met het herstel der samenwerking van allen die onvoorwaardelijk voor de Schrift buigen en den eisch van het cultuurmandaat zien. Ik denk hier b.v. aan de pers: nog elke week mis 'k iets als de Reformatie na '34-'40 was. Wat 'k met dit schrijven beoog is dit: houd altijd vast, dat wanneer je dezen weg op wilt je bij mij steun zult vinden. En voorts, dat ook wanneer je vooralsnog daaraan niet toe zoudt zijn, m'n woning altijd voor je openstaat. 'k Vlei me niet met de gedachte je morgen te zien verschijnen. | |
[pagina 172]
| |
Maar laat me ook niet te lang wachten: ook ons beider leven is niet eindeloos en de tijden zijn boos!
IBM. hart. gr.
|
|