antithetisch, de vraag ter sprake gebracht, in hoeverre loochening van het strikt historische feit van de zondeval zich verdragen kan met bijbelsche en rechtzinnige gedachten. Het eerste geval vinden we in de Confessio Belgica, en het tweede in de belijdenis van de synode van Debreczin 1567. Wat de confessio Belgica betreft, deze strijdt in art. 12 tegen de dwaling der Manicheeërs: ‘qui asserunt diabolos ex se ipsis originem suam ducere atque ex propria sua natura atque sua corruptione malos esse. 2e De synode van Debreczin strijdt onder meer inzake de triniteit tegen Sabellius en Servet; inzake Christus' twee naturen en Godheid tegen Arius en Voltinus; en inzake da oorsprong van het kwaad en zijn verklaring tegen de Manicheeërs. Op dat punt lezen we: Damnamus hic et Manicheorum dogma, hoc est eos, qui Deum auctorem peccati ulla ratione faciunt. Nu is het merkwaardig, dat juist in beide de Manicheeërs ter sprake komen en met name het verschil van meening aangaande de oorsprong van de zonde. Hier blijkt, dat reeds toen de geesten door deze kwestie werden bezig gehouden: of de zonde ‘ulla ratione’ aan de schepping Gods inhaerent is, ja dan neen. Wanneer we naast elkaar leggen de Belgische confessie en de verklaring van Debreczin, dan zien we dat do termen van het vraagstuk scherp gesteld zijn en geformuleerd. In de eerste plaats dus of het kwaad ontstaan is niet na de scheppingsdaad Gods en daar tegenin gaande, doch gegeven is met de natuur van oenig schepsol, ja of neen, en ten tweede, dat elke verkeerde opvatting toch eigenlijk God maakt tot auteur dorzonde.
Niet alleen da Gereformeerde belijdenisschriften uit de reformatietijd, maar ook do Luthersche hebben de kwestie opzettelijk aangeraakt, of de zondeval als historisch feit, intredende na de scheppingsacte en een breuk slaande in de scheppingscontinuiteit, is te handhaven, ja dan neen. En merkwaardiger wijze hebben ook de Luthersche symbolen hier opzettelijk en nadrukkelijk zich gekeerd tegen cie Manicheeërs. De confessio Augustana bespreekt reeds in het eerste artikel ‘de Deo’ de Manicheeërs en reeds het feit dat hier hun dwaling besproken wordt in het artikel, dat over God handelt, bewijst van hoe fundamenteele beteekenis deze kwestie eigenlijk is. Zoo zegt artikel 1 der Augustana: ‘Damnant(ecclesiae) omnes haereses, contra hoc articulum exortas, ut Manichaeos, qui duo principia ponebant, bonum et malum’. Ook de Formula oncordiae, die de eenheid tusschen de Luthersche theologen herstelde, bespreekt en veroordeelt de Manicheeërs, met name in verband met hun ‘falsum dogma, cum doceretur peccatum originis tamquam quiddam essentiale atque substantiale a satana in naturam esse infusum, et cum eadem permixtum quem ad modum venenum et vinum miscentur (1.17 cf 1.26). Ook in deal 2.45 van caput 1 wordt gezegd: ‘erge peccatum originis non potest esse ipsemet homo,...........qua re impium est et auditu horrendum, quod peccatum originale in nomine sacrosanctae trinitatis baptizetur, sanctificetur et salvetur et si quae sunt alia huius farilae prorsus pradoxa, quae in scriptis recensiorum Manichaeorum leguntur’. In deze laatste uitspraak wordt gesproken van nieuwere Manicheeërs en deze aanduiding geeft meteen reeds aan, hoe men er toe kwam in de reformatietijd het manicheisme juist te bestrijden.
Want verscheidene nieuwere stroomingen in de tijd der reformatie hebben ten aanzien van de zondeval en zijn verhouding tot de schepping veelszins opvattingen verdedigd die herinneren aan de dwaling der Manicheeërs, gelijk ook aan die van het gnosticisme. Omdat nu do leer van Mani, die