Cursus bij Kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 2
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
10 Het bestaan in hemel en helEr is een kleine wijziging gekomen in de aankondiging van het onderwerp dat vanavond behandeld zal worden. Verleden week werd als onderwerp opgegeven door de voorzitter: het leven in hemel en hel. Maar in de hel leeft men niet; men bestaat er alleen maar. Het gaat dus deze avond over hemel en hel en de daarin te verwachten toekomst. Dogmatisch bespreekt men dit onder het hoofd: de leer van de laatste dingen. Daartegen wordt bezwaar gemaakt door Karl Barth. Hij zegt: hemel en hel horen niet onder de leer der laatste dingen, maar bij de laatste voorstellingen. Hemel en hel zijn in de bijbelse voorstellingenreeks aanduidingen van een latere wereld, een wereld die we niet kennen, maar die er ook vandaag is. Die andere wereld is niet één van de eschata, maar op te vatten als het eschaton. Onder de eschatologie verstaan wij de leer van wat komt in het laatst der dagen, voor het eindgericht, of na het eindgericht. Maar Barth wil zo niet spreken; hij spreekt van het eschaton: hetgeen ligt aan de andere kant van mijn horizon. Ik heb, zegt hij, van een tijdsrekening voor of na deze wereld te zwijgen, het is iets anders dan wat ik ken.Ga naar margenoot1 Nu is het volkomen juist wanneer Barth zegt: hemel en hel zjjn er in volle realiteit nog niet, zij zijn er in beginsel; ‘dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt’.Ga naar margenoot2 Het eeuwige leven is er al vandaag, in beginsel, maar het wordt tegengestaan door de zonde, en bovendien is het ons nog maar ten dele geopenbaard. En evenals er een eeuwig leven vandaag al is, is er ook vandaag al een eeuwige dood. De hel is er in beginsel. Alle zonde brengt de mens in de doodsstaat, onmiddellijk; maar de volle uitwerking van wat dit inhoudt, komt pas later. Zo zijn er vandaag reeds in beginsel eeuwig leven en eeuwige dood, maar beide zijn pas te realiseren in een andere wereld, en in zoverre heeft Barth gelijk als hij verklaart dat we niet mogen zeggen: die wereld is er al. Toch moeten we volhouden dat de grens van de tijd overschreden moet worden en dat we zullen krijgen een overgang van deze tijd, via de schok van de jongste dag, naar de tijd na de jongste dag, die zelf geen tijdsindeling meer heeft. Daarom is het eigenlijk niet juist te spreken van ‘na’ de jongste dag, juist omdat onze tijdsindeling er dan niet meer is. Het woordje ‘na’ moet tus- | |
[pagina 7]
| |
sen aanhalingstekens. Overigens houden we toch vol dat men het andere niet bereiken kan zonder een overschrijding van de grens van de tijd. Daarom is het spreken van ‘laatste dingen’ op zijn plaats. Iets van deze moeilijkheden heeft reeds Thomas AquinasGa naar margenoot3 aangevoeld. Wanneer hij over de eeuwigheid spreekt, gebruikt hij twee termen: aeternitas en aeviternitas. Onder aeternitas verstaat hij Gods eeuwigheid, naar de mooie omschrijving van BoëthiusGa naar margenoot4: het elk ogenblik hebben van het algeheel en volkomen bezit van een onbegrensd leven. Bij God is er geen begin en geen eind. Hij is er vóór de tijd van eeuwigheid en ná de tijd tot in eeuwigheid. Maar, zegt Thomas, ook de mens blijft bestaan als de tijd is afgelopen, en ook de engel. Maar mens en engel zijn er niet van eeuwigheid. Eeuwig worden ze genoemd omdat ze nooit ophouden te bestaan, hun eeuwigheid duidt hij aan met aeviternitas, het van ouds er zijn, maar niet van eeuwigheid, hoewel tot in eeuwigheid. Men kan dit ter harte nemen omdat Gods eeuwigheid volmaakt anders is dan de onze. Het verschil is, ook afgedacht van deze kwestie, dan ook onmeetbaar groot. Wij mensen hebben nooit het volkomen bezit van onbegrensd en onbegrensbaar leven. Wij gaan van kracht tot kracht steeds voort. Daarom is er tussen God en ons een groot verschil. God is anders in elk opzicht, er zijn eigenlijk geen mededeelbare eigenschappen Gods. Wij zijn eeuwig in deze zin, dat ons bestaan gecontinueerd wordt, ook over de uiterste grens van de tijd heen. Straks komen wij allen over die grens heen en blijven dan bestaan. Niet allen leven. Populair gebruiken we het woord leven als we er ons bestaan mee willen te kennen geven en dood zijn is dan: niet meer bestaan. Maar als dood zijn betekent weg zijn, is het niet meer zinvol van een dode te zeggen: hij is dit of dat. Dood zijn betekent: niet meer bestaan, in de zin van: gescheiden zijn van God als de Oerbron van het leven. In zekere zin is de mens nooit helemaal van God gescheiden. Christus Jezus was in het graf één met de Vader. Alles wordt gedragen door Gods kracht, ook in de hel. Hemel en hel staan onder Gods voorzienigheid, bestaan door zijn wil. Wie het zo opvat, kan terecht zeggen: niemand wordt ooit van God gescheiden, dat is geabstraheerd. Als dat wel het geval was zou de mens ophouden te bestaan. Daarom is bestaan nog geen genade, maar substraat èn van zegen èn van vloek. Het gescheiden zijn van God is daarom in andere zin bedoeld, namelijk als niet meer uit Hem als de Verbondsgod bestaan; niet meer leven uit zijn liefde en genade; geëxcommuniceerd zijn van voor Gods aangezicht. De mens bestaat dan niet meer als rechtspersoon. De verbondsleer is daarom ook voor deze dingen van betekenis. In de eeuwige zaligheid en in de eeuwige rampzaligheid is het verbond gehandhaafd. In de hel wordt waargemaakt waarmee God zelf in zijn Woord dreigt. | |
[pagina 8]
| |
De hel is gevangenis, fulakèGa naar margenoot5 huis van bewaring. Deze term bewijst, dat God zelf de hel ‘draagt’. Daarom kan de hel geen plaats zijn van de willekeur van duivelen en demonen; de eerste gevangene is de Satan zelf. De Satan wordt wel een tijdlang ontbonden. Dezelfde bijbel die van de vrouw van de efa zegt, dat de efa gesloten werd met een loden deksel en dat de efa met de vrouw door engelen werd weggebracht naar het land Sinear, de plaats van de concentratie der zondeGa naar margenoot6, leert dat deze binding van krachten een prototype is van wat in eeuwigheid gebeurt. Satan kan niet doen in de hel wat hij wil. Straks is hij de eerste gevangene, al is hij misschien ook gevangenbewaarder. Ook de hel heeft aan Christus' kruis, dat de orde in de wereld herstelt, dit grote te danken, dat men er niet is overgeleverd aan willekeur. De hel blijft evenals de hemel openbaring van Gods hoge, heilige recht. Gelijk de glazen zee met vuur gemengd is - het glas betekent leven, het vuur dood, beide worden in één aspect gezienGa naar margenoot7 - eindigt ook Zacharia met een visioen, waarin leven en dood in één blik gezien worden. Hoewel wij mensen die twee na elkaar zien, zijn ze voor God een eenheid, en zo zullen wij ze ook straks zien, en God prijzen om de zaligheid van zijn volk en voor de handhaving van zijn recht tegenover wie Hem de rug toekeren.
Zojuist is de kwestie aangeroerd wat wij verstaan moeten onder dood en leven. Beide zijn wijzen van bestaan. Dus moet de bijbel spreken van eerste dood en tweede dood, van eerste leven en tweede leven. Wat de dood aangaat, wij moeten goed begrijpen dat het sterven zelf als verlaten van dit leven, nog niet is een straf op de zonde. Wij zeggen wel: de dood is straf op de zonde, maar er is verschil tussen doodgaan en dit leven verlaten. Het verlaten van het tijdelijke leven is nog geen straf op de zonde, het zou ook in het paradijs zijn gebeurd. Immers om God volmaakt te dienen moet men overgaan tot een andere leef- of bestaanswijze. De mensen in de hemel zijn als de engelen Gods, zonder sexuele spanning en de daarmee samenhangende beslommering van kinderen krijgen, zijn kinderen zien sterven en zelf sterven. De mens is dus bestemd om later een leven te krijgen, waarin niet optreden de machten van Hunger (stofwisseling) en Liebe (kinderen krijgen). Dit alles gold al voor de mens in het paradijs. Hij moest worden van een wel-eter en een wel-liefhebber tot een mens zonder honger en zonder sexualiteit. Nu een vraag: hoe zou de mens in het paradijs de eeuwigheid kunnen bereiken? Niet uit eigen kracht. Er moet dus een kracht Gods uitgaan; God zelf moet de mens over de grens van het wel eten en wel drinken en wel kinderen krijgen brengen tot het niet eten en niet drinken en niet kinderen krijgen. Daarvoor moet God de mens brengen uit het tijdelijke, gebonden bestaan naar een niet meer tijdelijk, gebonden bestaan, waarin hartslag en bloedsom- | |
[pagina 9]
| |
loop ophouden, en waarin hij wel lichamelijk, maar niet meer tijdelijk-lichamelijk is. Het plaatsen in een andere bestaanswijze mag ons dus nooit doen zeggen: het verlaten van het tijdelijke leven is straf op de zonde. Wel is een bepaalde manier van het verlaten van het tijdelijke leven straf op de zonde, namelijk het verlaten ervan in pijn. En nu is dit het geweldige, dat de bijbel de eerste dood noemt díe manier van sterven in pijn en in zonde. De vloek van de wereld omspande de mens, hij heeft de wereld gezien en in de wereld ademgehaald. Al zijn vezels werden aangeraakt door de dood, en hij verlaat de wereld als een ruïne, niet als een pop, maar in puin en komt in de sjeool, de onderwereld. Maar die dood kan niet de radicale dood zijn. Want juist omdat het verlaten van dit leven op Gods program van zaligheid stond, moet er nog een tweede dood zijn, namelijk de dood die zowel de inwendige mens (zijn geest) als de uitwendige mens (zijn lichaam) alle gevolgen laat dragen van de zonde. Men bestaat voort in Gods toorn zonder enige verwachting; men wordt paradoxaal genoeg verteerd en toch niet opgeteerd. En zoals er is een eerste en een tweede dood, is er ook een eerste en een tweede leven. Er is een eerste dood, waarbij men als straf wordt opgenomen in het gedesintegreerde schijngezelschap van Gods vijanden; en een tweede dood, waarbij de strafbediening volkomen wordt voltrokken. Zo is er ook een eerste opstanding, een levensbediening bij de wedergeboorte; en een tweede opstanding, waarbij de levensbediening volkomen wordt gemaakt, en waarbij men ingeschakeld is in het volle leven van wie God dienen. Dat laatste is er reeds bij ons sterven. Over Christus staat in Openbaring 12 dat Hij werd weggerukt tot Gods troon. Ik heb zelf een tijdlang gedacht, dat dit ‘weggerukt worden’ plaats had bij Christus' hemelvaart. Dat is niet juist, het begon al op Goede Vrijdag. Christus' inwendige mens werd toen dadelijk gebracht in het koor van engelen en zaligen. Aanstonds werd Hij in de hemel verzekerd van Gods gunst over zijn Middelaarsbestaan, van de toereikendheid van zijn offer. Daarom moet zijn lichaam volgen, dat kan niet anders. Men zegt wel: een gezonde ziel in een gezond lichaam - een beetje heidense spreuk, geloof ik. De bijbel zegt: een gaaf lichaam hoort bij een gave ziel. Daarom is Christus' inwendige mens op Goede Vrijdag weggerukt tot God en zijn troon en volgde op Pasen zijn lichaam. Zo is het ook bij ons: wij worden weggerukt tot Gods troon wanneer we het leven verlaten in Gods gunst. Straks wordt ook ons stof verzameld en zullen wij zitten aan Gods rechterhand, daar waar de engelen zingen.
Zostraks heb ik al even gezegd, dat er verschil is in zaligheid en verschil in rampzaligheid. Hemel en hel kennen geen gelijkschakeling. Gelijkschakeling van God zou betekenen dat God alle mensen over één kam scheert. Dit kan reeds hierom niet, omdat God met ieder mens een eigen bedoeling heeft. De mens is | |
[pagina 10]
| |
ambtsdrager, daarom heeft iedereen een eigen opdracht. Het anders zijn hangt samen met het anders moeten. Wij zullen straks allen zeggen: de beker is overvloeiende; ieder zal zoveel hebben als hij hebben kan. Maar al vloeien de bekers over, toch zijn de bekers niet van hetzelfde formaat. Verschil is er in zaligheid en verschil is er ook in rampzaligheid. Sommigen worden met vele slagen geslagen, in onderscheid van hen die met minder slagen worden geslagen.Ga naar margenoot8 In de zaligheid zullen de namen van de twaalf apostelen straks staan in de stad:Ga naar margenoot9 het patriarchaat komt straks terug, met andere woorden er is verschil. Maar niemand is er die jaloers zal zijn in de hemel of leedvermaak zal hebben in de hel, want ieder heeft zoveel als hijzelf verwerken kan. Intussen blijft ook de overeenkomst in bedeling bestaan: er is gemeenschap in de hemel, en gemeenschapsloosheid in de hel. Die gemeenschap in de hemel is een verbondsgemeenschap, die volkomen ordelijk en rechtmatig is. Juist in de hemel ziet men het onderscheid tussen God en mens te scherper en wordt de afstand tussen God en mens overwonnen. Op aarde is het zien van de afstand tussen God en mens juist nodig om vertrouwelijk te kunnen omgaan. Men moet de afstand taxeren en dan pas met God omgaan, in het geloof leven en de belofte aangrijpen. Die afstand geldt ons psychisch en ons lichamelijk bestaan, en geldt ons ook als zondaren. De kennis van de zonde is nergens zo volkomen als in de hemel; de kennis der ellende is er scherper dan in de hel, waar de zondaar zondaar blijft. Maar hoewel dat zo is, zal ik dan toch God zonder enige moeite kunnen benaderen, want elke seconde wordt mijn kennen van de zonde overvleugeld en geabsorbeerd door de vreugde van Gods gemeenschap door het bloed van Christus. Christus zal dan het koninkrijk overdragen aan de Vader. Ook dan zullen we God kennen in Christus' aangezicht, maar Christus staat op zijn eigen plaats en God in het centrum. En ook de verhouding tussen engelen en menses zal hersteld zijn. Een engel is dienstknecht, de mens zoon. Een korte tijd was wel de zoon (Christus) vernederd onder de engelen, maar nu staat Hij weer boven hen, en ook de mensen zullen straks als zonen boven de engelen staan. Zo is er gemeenschap in de hemel: een zitten aan één tafel, de avondmaalstafel van de bruiloft des Lams. Gemeenschapsloosheid is er in de hel. Er is daar wel sunousia (samenzijn), maar geen koinoonia (omgang van op elkaar aangelegden, met elkaar verbondenen). De zonde moet eindigen in een volledig ontbreken van elk sociaal leven. In de grond der zaak is de hel de plaats der anarchie. De gevallen engelen zijn anarchische wezens en ook de mensen zijn het als zij er komen. In Jesaja 14 wordt beschreven hoe Nebukadnezar, wanneer hij in de sjeool komt, ontvangen wordt met hoongelach: ben je daar, morgenster? Iets dergelijks vinden we bij Ezechiël, als hij ziet dat hoge bomen elkaar begroeten in de sjeool.Ga naar margenoot10 Het hoongelach is een zinrijk symbool voor de tastbare realiteit van de hel, waarin wel | |
[pagina 11]
| |
sunousia, maar geen koinoonia is. Wie God verlaat, verlaat zijn naaste en geeft zichzelf prijs. Men kent elkaar in de hemel. Herkent men elkaar er ook: herkent de man zijn vrouw, herkennen beiden hun kinderen? Wat zal dat een vermeerdering van vreugde geven, denken we. Is dit juist, dan zullen ook zij die elkaar hier in het vaarwater gezeten hebben in de hel de toestand voor elkaar verergeren. Ik ben bang voor deze probleemstelling. Het is verkeerd te zeggen: wat mis ik veel, wanneer ik mijn vrouw en kinderen niet herken. Dat is niet waar. In de hemel zullen we veel meer krijgen dan prijsgeven en in de hel ook. Wie kan ik eigenlijk herkennen? Heel weinig mensen, slechts hen met wie ik heb samengeleefd. Bovendien is het herkennen pas mogelijk wanneer er categorieën zijn, waarin het herkennen mogelijk is. Vandaag zijn dat tijd en ruimte, waarin we elkaar herkennen in verschijningsvorm en in karaktereigenschappen. Ginds is dat allemaal weg. Wij zullen straks andere, vernieuwde lichamen hebben. Daarom is het herkennen in genoemde zin volmaakt onmogelijk. Zeg nooit: nu verlies ik veel. Ge krijgt iets mooiers terug: niet het herkennen, maar het kennen. Het kennen van allemaal, ook van moeder Maria, ook van koning David, ook van Adam en Eva, met die intuïtie, die mogelijk is en in de hemel en op de nieuwe aarde ook volop aanwezig zal zijn. Van dat plotseling zien van elkaar is een tipje opgelicht op de berg der verheerlijking, toen Petrus direct wist: dat zijn Mozes en Elia.Ga naar margenoot11 Hoewel zij een andere verschijningsvorm hadden, kende hij hen dadelijk door een verrukking van zinnen. Wij zullen in de hemel kennen, niet herkennen: God verscherpt onze blik. Hij geeft ons zo'n mogelijkheid van omgang met elkaar, dat de hele kerk zonder introductie en visitekaartje gekend wordt. Zo is het ook in de hel. Want het kennen is geen kwestie van genade. Was dat het geval, dan moest het er in de hemel zijn en in de hel ontbreken. Het kennen is geen genade, maar pure natuur. Telepathie is een begin ervan. Men voelt dan wat een ander denkt. In Rotterdam was een man, Otto Ottes, die op straat precies wist wat een ander dacht, als hij maar contact had. Dat is een natuurlijke gave, maar de fijngevoeligheid ontbreekt ons door onze pachydermie (dikhuidigheid). Wij zouden nu reeds zonder enige moeite kennen als onze fijne instincten niet afgesleten waren. Ik weet niet hoe, maar die gaven die louter natuurlijk zijn, zullen straks een nieuwe functie hebben in de hemel en in de hel. Men zal daar de mensen bij name kennen, ook in de afgrond der zonde. Hemel en hel zijn geen toestanden, maar plaatsen, ofschoon dichters en schrijvers, en ook wel theologen dit ontkend hebben. StrindbergGa naar margenoot12 laat bijvoorbeeld een van zijn helden zeggen: je bent al midden in de hel, geloof je dan niet aan de hel zelf? Natuurlijk, | |
[pagina 12]
| |
niemand onder ons zal ontkennen dat er in hemel en hel ‘toestanden’ zijn, maar ze zijn zelf geen toestanden, maar plaatsen. Waar zijn ze? Dat is onbekend, maar in de grote wereld moet een plaats zijn, waar nu reeds Gods heerlijkheid zich ten volle openbaart, en ook moet er een concentratieplaats zijn van de machten der duisternis. De hemel is geschapen, hij doorleeft de tijd, maar is niet aan de tijd gebonden, doorloopt een ontwikkeling en komt zo voortdurend meer in het middelpunt te staan. Wat de hel betreft, ook die plaats is geschapen. Niet oorspronkelijk als helse plaats, maar pas als de zonde er is en Satan ontrouw wordt. Overigens hoeven we er niet verder over te spreken, want er is niemand onder ons die het plaatselijk karakter van hemel en hel ontkennen zal.
Nu nog een paar kwesties ten besluite. In de eerste plaats: de ontbinding van Satan. Hij komt als de duizend jaar ten einde lopen nog een tijdlang op aarde rondtollen, om de gelovigen in zijn dronkemanswaanzin te verleiden. En dan breekt de tijd aan dat er tronen zijn en dat het oordeel gegeven wordt. ‘Maar de overigen der doden leefden niet, totdat de duizend jaar voleindigd waren’ (Openbaring 20:5). Er is reeds een leven en een niet-leven gedurende die duizend jaar. Daarna, na de duizend jaar, komt de tweede opstanding en de tweede dood. Dit blijft staan: de duizend jaren zijn een symbolische aanduiding voor de tijd, die God nodig heeft voor de rijpmaking van de wereld. Daarna kan het jongste gericht komen. Hierom is voor ieder van ons het probleem van hemel en hel geworden een zaak van leven en dood, in bijbelse zin. De een leeft, de ander eigenlijk niet. Het verbond is over de hele linie gehandhaafd; zegen en vloek zijn tot hun uiterste gekomen. Christus zegt wat de hel betreft, dat de worm er niet zal sterven en het vuur niet geblust zal worden.Ga naar margenoot13 En wat de hemel aangaat, ook onze beenderen zullen jong en fris worden (Jesaja 66:14). Johannes zegt dat de bladeren van het geboomte zijn tot genezing van de heidenen.Ga naar margenoot14 Wij gooien de bladeren weg en gebruiken alleen de vruchten. Maar ook de bladeren van het geboomte zijn van waarde, ze zijn tot genezing van de heidenen, de gojim. Elke vezel is dienstbaar in het eeuwige leven, centrum en periferie, alles leeft en is één geheel. De binnen- en buitenkant corresponderen volkomen. In de hel werkt de worm van binnen naar buiten en het vuur van buiten naar binnen. Als de dood alleen kwam van buitenaf zou het niet best zijn. Maar van binnenaf is er ook dood, van binnenaf is er affiniteit met de doodswerking van buiten. Dit alles is mogelijk door onze Here Jezus Christus. Toen Hij stierf was er wel vuur, maar geen worm. Er was bij Hem geen macht des doods door de zonde in zijn binnenste. Alle dood was bij Hem vuurdood. Hij werd geheel verteerd door het vuur, maar het vuur vond geen echo, toen het van buiten naar binnen ging. | |
[pagina 13]
| |
Daarom kunnen wij, die de worm des doods in ons binnenste hebben, de opstanding krijgen, de eerste en de tweede, en in het eeuwige leven straks aanzitten aan de bruiloft van het Lam.
aantekening 1 De door Schilder hier weergegeven opvatting van Barth over het eschaton en de eschatologie is een dominerend thema in diens Der Römerbrief, waarvan de gewijzigde tweede editie, München 1922, tot het jaar 1940 zeven drukken beleefde. Men zie bijv. de uitleg van Rom. 8:24,25 en Rom. 13:11
aantekening 2 Thomas van Aquino (1225-1274), meest invloedrijke systematische denker op theologisch en wijsgerig gebied in de middeleeuwen, wiens werk een grote rol speelt in de geschiedenis van de rooms-katholieke theologie.
Schilders bekende boek Wat is de hemel? verscheen in 1935, toen hij in het zenith van het gereformeerde kerkelijke leven stond.
|
|