keert. Het maakt geen verschil of men duizenden jaren of één moment in het graf ligt.
Als eschatologie is mijn ondervinden na mijn sterven, dan is protologie alles wat gebeurt voor de geboorte. Voor de geboorte gebeurt er veel met de mens, cf. Greydanus' inzicht omtrent de ontmoeting van Maria en Elizabeth. Wat vóór mijn geboorte gebeurt, is ook de erfzonde geweest. Als het zo is, dat aeschatologie is het individuele paschein na de dood, dan moet de protologiè zich werpen op het individuele paschein vóór de geboorte.
Maar als de eschatologie handelt over de laatste dingen, het einde der wereld, dan moet de protologie tot onderwerp hebben de eerste dingen, nl. de schepping etc.
Ofschoon men nu in vele dogmatieken wel loci vindt omtrent de eschatologische dingen, maar zelden of nooit de pendant daarvan in de protologie.
Gereformeerden hebben voortdurend gestreden tegen de leer der Zieleslaap. De Bijbel zegt immers, dat deze zielen wakker zijn: Openbaringen: de zielen, die bidden onder het altaar. Nu kan men zeggen, dat dit allemaal visioenen zijn, waarin onze categorieën geen gelding meer hebben. Automatisch komt dan ook de vraag hoe men de beelden der oude profeten moet beschouwen? Men moet niet te veel conclusies verbinden aan de visionnaire en profetische gedeelten. Wel aan de proza-gedeelten: en vandaar uit naderen tot de zo juist genoemde gedeelten.
Als dus in visionnaire beelden begrippen opduiken, die reeds bekend zijn uit andere schriftgedeelten, dan heeft men houvast. Zo ook hier, moeten we dat bidden onder het altaar opvatten als bewust leven bij den Heere. Denk ook aan 2 Cor. 15: het bij den Heere inwonen: en het bij Hem uitwonen. Ook dezelfde kwestie als Paulus spreekt over het elkaar niet-phthanein. Als Abraham, Mozes, enz. eerder gestorven zijn, dan kan men niet zeggen, dat ze ons voorgekomen zijn, want compleet en adaequaat is hun zaligheid eerst na de jongste dag. Zo komt dus de één niet vóór op de ander, ou phthanei.
Dan de beelden van het nieuwe leven, van de nieuwe aarde, van de nieuwe mensheid.
Prof. Koster heeft een keer met Prof. Lindeboom gepolemiseerd over het nieuwe soma pneumatikon. Man, hoe kan dat nu? Maar Prof. Lindeboom antwoordde, man, je snapt er niets van, want hier wordt het lichaam volledig door het pneuma beheerst.
Een andere kwestie is de conditionele onsterfelijkheid: men is alleen onsterfelijk op voorwaarde van het geloof in Christus. Men zou zeggen: ja, dat is waar. God heeft alleen de athanasia. Maar Christus heeft ook naar zijn menselijke natuur op Paschen athanasia verkregen, en deelt die gave ook uit aan zijn kinderen.
De gelovigen krijgen de athanasia op voorwaarde van geloof daarin. Zo dus wel te verdedigen.
Maar o wee, als men dit begrip athanasia heeft ontleend aan de Grieken, nl. dat je niet kunt verliezen je wil, je verstand.
Onsterfelijkheid in de zin van niet-weg-zijn.
Als de onsterfelijkheid Aristotelisch wordt opgevat, dan is iedereen onsterfelijk: de onvernietigbaarheid is dus niet conditionneel. Als Gereformeerden doen we het beste existeren te onderscheiden van dood en leven. Existeren is substraat zowel voor dood als leven.
Leven = existeren in Gods gunst.
Dood zijn = existeren in Gods toorn.