| |
§ 63. Correspondentie.
De deputaten, aangewezen door de generale synode van Amersfoort, besloten in hun jongste vergadering langs dezen weg reeds voorloopig de kerken in de gelegenheid te stellen, kennis te nemen van den stand der zaken inzake de Prot. Ref. Churches in Amerika. Zij wilden wel graag op tijd aan de kerken hun rapport toezenden, maar zooals uit de hierna volgende brieven blijkt, kunnen zij den datum niet naar eigen believen
| |
| |
vaststellen, omdat nog altijd de mogelijkheid bestaat, dat er een bezoek komt van amerikaansche zijde aan Nederland. Toch willen ze zooveel mogelijk de kerken op tijd informeeren aangaande den stand van zaken. Het eenige wat hun ter zake voor het oogenblik wenschelijk en geoorloofd scheen, is dus: de correspondentie, zoover ze afgewikkeld is, aan de kerken over te leggen; de motiveering daarvan volgt uit de lectuur der stukken zelf. Ons artikel over ‘Amerika’ zal dus deze week dit intermezzo mogen geven.
Hier volgt de gevoerde correspondentie:
Zwolle, 29 Januari 1951.
Deputaten voor Correspondentie
met Buitenlandsche Kerken van
De Gereformeerde Kerken in Nederland.
Adres: Corn. Jolstr. 56 Scheveningen.
Aan het ‘Committee of Correspondence with foreign churches’, van de Protestantsch Gereformeerde Kerken in de U.S.A.
Hooggeachte, weleerwaarde Broeders,
In onze vergadering van 12 Januari 1951 ontvingen we kennis van Uw in dank ontvangen brief van 3 Augustus 1950; het antwoord daarop hebben wij vastgesteld in onze eerstvolgende samenkomst op 29 Januari 1951. Ons antwoord kan zich voor het oogenblik beperken tot een verzoek, welks inwilliging misschien de schriftelijke correspondentie tusschen U en ons als deputaten aanmerkelijk zou kunnen bekorten.
Ons verzoek is dit.
Met blijdschap vernamen we, dat Uw Synode besloten heeft, ‘U in qualiteit van “Committee” af te vaardigen naar Nederland, om daar met ons als deputaten te confereeren’. Ook wij gelooven dat een mondeling contact tusschen U en ons aan de vervulling van de ons door onze Synode opgedragen taak alleen maar ten goede kan komen; gelijk we in het verstaan en waardeeren van Uw kerken en personen ook zeer veel hebben gehad aan de ontmoeting met twee Uwer predikanten, van wier aanwezigheid in ons land we uiteraard aanstonds een dankbaar gebruik hebben gemaakt voor het elkander leeren kennen.
Nu heeft, gelijk we lezen, de verergering van de ‘internationale toestanden’ ertoe geleid, dat Uw voorgenomen bezoek in 1950 niet is doorgegaan. Thans is U voornemens, in het laatst van Juni of begin Juli 1951 naar Nederland te komen. Uw plan is, enkele weken in ons land te blijven, mede met het doel de zittingen van onze tegen
| |
| |
21 Augustus a.s. geconvoceerde Generale Synode in Kampen bij te wonen.
Deze laatste mededeeling geeft ons aanleiding tot ons verzoek, Uw komst naar Nederland te bespoedigen, zooveel U mogelijk is. Wij denken aan het feit, dat Uw Synode pleegt bijeen te komen in den zomer, en dat in Uwe kerken, en dit ook wel van bij Uw Committee nauw betrokken zijde aandrang wordt geoefend, om een ‘Declaration’, die in één Uwer organen door één van de leden van Uw Committee ‘zeer zeker noodig’ genoemd is voor de ‘handhaving van de zuiverheid der leer’ (St. B., xxvii, 4, 61) op de volgende Synode Uwer kerken officieel en definitief te aanvaarden. Geschiedt dit, dan zou dit feit ongetwijfeld voor de verhouding tusschen Uwe en onze kerken van groote beteekenis zijn, zooals trouwens het feit, dat deze nog niet vastgestelde Declaration voorshands als werkhypothese dienst doet, een toch wel te verwachten terugslag op leden van Uwe, en op geëmigreerde voormalige of werkelijke leden van ónze kerken heeft gehad. Zoudt U in ons land komen, nadat door Uw Synode terzake van gezegde Declaration een definitieve beslissing genomen was, dan zouden wij als deputaten onder dit aspect èn onder dat van de eventueele gevolgen, met de grootste zorgvuldigheid ons aan de Kamper Synode uit te brengen rapport moeten voorbereiden en vaststellen, en dan éérst nog de situatie, die door zulk een beslissing in bepaalde opzichten ingrijpend zou kunnen zijn gewijzigd, ons goed hebben moeten kunnen indenken. Niemand weet wat zulk een definitieve beslissing voor gevolgen zou hebben; vooral niet, nu de Declaration zelf reeds tot ‘werkhypothese’ gesteld is. U zelf zoudt, in Nederland vertoevende, niet eens den stand der zaken, voorzoover door zulk een definitieve beslissing gewijzigd, kunnen controleeren; het rapport aan onze Synode zou erdoor bemoeilijkt, en een besluit onzer Synode erdoor belemmerd
worden. U zoudt eerder voor een beslissend feit staan dan wij; Uw beslissing zou niet alleen voorbereid, maar ook gevallen zijn in de periode, waarin tusschen U en ons nog overleg gepleegd wordt, en dit terwijl die beslissing voor het te plegen overleg en de te nemen conclusie fundamenteele beteekenis heeft; misschien wel zóó, dat in bepaalde opzichten, voor wat betreft de verhouding tusschen Uwe en onze kerken, met name onder het aspect van eventueele nieuwe binding, van een ‘kopernikaansche wending’ gesproken worden kan een binding door Uw kerken voorbereid en afgehandeld tijdens de periode van ons overleg.
Het zal U duidelijk zijn dat wij het van de grootste beteekenis achten, dat de door ons met blijdschap tegemoet geziene ontmoeting zoo spoedig mogelijk plaats hebbe. Dit te meer, omdat we in het ‘Report of Classis East’ (St. B., Nov. 1, 1950), lezen, dat Uw Classis van het Oosten officieel sprak van de Protestantsch Gereformeerde leer (‘doctrine’), en eveneens van de Protestantsch Gereformeerde theologie (‘Theology’). En dat deze Classis
| |
| |
beslist heeft, dat een kerkeraad aan zich voor het lidmaatschap aanmeldende personen haars inziens den eisch heeft te stellen, zich in deze leer te laten onderwijzen, en tegen deze theologie geen propaganda te zullen voeren.
Dit rapport stelt ons ook als deputaten voor vragen. Wij hebben met blijdschap destijds van U volgende woorden gelezen:
‘Wij staan met U op de grondslag van de Schrift en de Drie Formulieren van Enigheid, en handhaven het zuivere gereformeerde kerkrecht, wars zijnde van alle hiërarchie’; en: ‘dogmatische verschillen, die er mogelijk tusschen u en ons bestaan, zijn geen confessioneele geschillen’.
en ons gerealiseerd, dat hierin o.i. terecht positie gekozen werd alleen in de belijdenisschriften van Uwe en onze kerken. Thans evenwel staan we - in de periode van het wederzijds opgenomen contact voor overleg - voor het feit, dat een classis ten uwent officieel spreekt van protestantsch gereformeerde theologie, waaraan zij toegang vragende candidaat-leden althans in hun ‘propaganda’ binden wil. Wij als deputaten weten niet wat protestantsch gereformeerde theologie is; maar mocht de classis, die het blijkbaar wèl weet, en van oordeel is, dat ook kerkeraden en leden het wèl weten, soms van oordeel zijn, dat bedoelde Declaration van deze theologie een duidelijke, en bindende weergave is op één of twee van de honderden punten, die in elke ‘theologie’ aan de orde zijn, dan stellen wij daartegenover niet alleen enkele vraagteekens voor wat de teekening der feitelijke situatie ten Uwent (gelijk ten onzent het geval zou zijn), maar ook het nuchtere feit, dat op dit oogenblik reeds gebleken is, dat er b.v. in en buiten den kring óók van onze deputaten, blijkens hun geschiede publicaties, personen zijn, die, blijkens hun onder ons vrijgelaten ‘propaganda’ niet de kans zouden krijgen, stel dat ze emigreerden, te worden toegelaten tot een van Uwe kerken in de Classis Oost. Zij zouden immers een belofte, als waarvan in het besluit dezer Classis sprake is, niet kunnen afleggen.
U verstaat, dat deze situatiewijziging in den tijd van overleg ons niet alleen bedroeft (gezien Uw bovenaangehaald vroeger schrijven), maar ons ook de vraag, in welke richting ons rapport aan de Synode te gaan heeft, voor wat situatieteekening en advies betreft, moeilijker maakt dan iemand onzer had verwacht, toen de Amersfoortsche Synode ons opdracht verleende.
Waarom wij U met vriendelijken aandrang verzoeken, Uw op hoogen prijs gesteld bezoek zoo spoedig mogelijk te brengen. Onzerzijds zullen we al het mogelijke dan doen voor intensiveering van het verkeer tusschen U en ons.
U verstaat, broeders, dat deze brief een poging is om duidelijkheid, die voor alles noodig is, te helpen scheppen. Laat daarom niet een onderdeeltje van dezen brief zijn losgemaakt van het geheel, en aanvaardt onze bedoeling,
| |
| |
om ook waar misverstand niet uitgesloten is, dit te helpen wegnemen.
Terwijl we U den zegen van God over voorbereiding van besluiten naar binnen en buiten van harte toebidden, verblijven wij, na broederlijken groet,
Hoogachtend,
Uwe dienstwilligen, F.A. DEN BOEFT, voorzitter.
W.G. VISSER, scriba.
P.S. Gemakshalve melden we hier namen en adressen van al onze deputaten, ter toezending, indien mogelijk, aan hen allen, van de in Uw brief in uitzicht gestelde stukken.
Hier zijn de namen en adressen:
Ds F.A. den Boeft, De Sav. Lohmanlaan 14a, Groningen.
Drs R.H. Bremmer, Van Nagellstraat 6, Zwolle.
P. Groen, Graaf Florisstraat 118, Rotterdam (W.).
Ds J. Hettinga, Paul Krugerstraat 9, Harlingen.
Prof. Dr K. Schilder, Vloeddijk 14, Kampen.
Ds W.G. Visser, Cornelis Jolstraat 56, Scheveningen.
Tot zoover de correspondentie.
We weten niet, of het voorgenomen bezoek zal doorgaan; en wachten dus maar verder af.
|
|