§ 48. Wat voor een eed?
En nu kom ik tot die Korte Verklaring terug. Ik vraag: Wat wilt u hier met dat woord EED? Ik lees: de belofte-des-evangelies is een EED Gods.
Is dat, om een onderscheiding van de vaderen te gebruiken, een assertorische, of een promissoire eed? Een eed, die iets zegt, dat een ‘feit’ is bij Hem, of een eed, die iets ‘belooft’ en ‘toe-zegt’ aan mij?
Ik beweer: het laatste. Ik sluit daarbij het assertorische niet uit, want God heeft inderdaad ook gezegd, hoe het met HEM staat. Het staat bij Hem zoo: als ik kom, vindt Hij dat AANGENAAM. Hij heeft er lust in. Ik hoef niet te denken, neen, ik MAG niets eens denken (want dan ga ik in tegen wat Hij als reportage mij serieus van Hem verteld heeft), ik MAG dus niet eens denken, dat als ik kom, Hij nog eens kijken wil,