§ 18. ‘Heynsianisme’?
Onwillekeurig gaan we op zoek. Naar de bedoeling. We vinden ook wel enkele aanduidingen in het artikel van coll. Hoeksema. Hij vreest, dat op een of andere wijze de door hem vroeger bestreden opvattingen van Heyns weer zullen insluipen. Die leerde een zekere gemeene gratie binnen den bondskring. En als men nu zegt: de belofte is voor àllen, loopen we dan geen gevaar, weer in Heynsiaansche wateren te verzeilen?
Daarop zou ik willen antwoorden : het komt ook in de bestrijding van Heyns er maar op aan, dat gezegt: dát en dát is het, waarin hij scheef gaat. Langen tijd heb ik zelf me afgevraagd, welke Heynsiaansche meeningen nu precies de Prot. Ref. broeders als bestrijders tegen zich vonden. Zoo min als Kuyper hier in Nederland een boeman of legende worden moet, zoo min in Amerika Heyns. Men moet steeds weten aan te geven: dáár is het puntje, waar ik den vinger bij leg. En dáár teekenikaan: mis, het zij verre.
Nu heb ik tijdens mijn jongste verblijf in Amerika een in Nederland me nooit onder de oogen gekomen werk (2 boeken, als ik me wel herinner) van Heyns gezien, waar me bepaalde uitlatingen werden aangewezen. Toen zei een frissche dominee tegen mij: kijk daar hebje het. Hij lei inderdaad den vinger bij een paar uitspraken. Daar deed hij goed aan; hét was afweer tegen spóken-zien. En toen heb ik die uitspraken bekeken, ertógen geschreven, en gezegd: dat gelooven wij ook niet. Het staat te lezen in De Reformatie van 25 Oct. 1947.